Streven. Jaargang 22
(1968-1969)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 403]
| |
De Amerikaanse intelligentsia
| |
[pagina 404]
| |
het regime in het algemeen of op het Vietnambeleid, de trage rassenintegratie of de universitaire mistoestanden in het bijzonder ook moge zijn.
Lang heeft de traditie bestaan dat de echte intellectueel zich tamelijk afzijdig hield van het openbare en politieke leven. De doorsnee-Amerikaan heeft de ‘egghead’, zoals de intellectueel smalend genoemd wordt, lang met wantrouwen bekeken. Een sterke anti-intellectualistische strekking is vele jaren dominerend geweest in de Amerikaanse cultuur. Maar die tijd is (voor goed?) voorbij. De kranten in Amerika staan tegenwoordig vol nieuws over het verzet van een Robert Lowell, een Dr. Benjamin Spock, een Noam Chomsky, een Norman Mailer of een Mary McCarthy tegen het politiek beleid van de regering. Sommige tijdschriften - The New York Review of Books of Dissent bijvoorbeeld - bundelen de radicale krachten. Maar ook dat soort politieke kritiek waaraan intellectuelen zich de jongste maanden geregeld overgeven, zou ons veel te ver leiden. Van minder actuele, maar meer blijvende waarde lijkt me het werk waarin de intellectueel zich bezint over zijn eigen specifieke rol in de maatschappij. Twee grote strekkingen staan hierin zeer scherp tegenover elkaar: vóór of tegen het engagement. De argumenten vóór worden in een felle crisisperiode zoals Amerika thans doormaakt zo overtuigend, elk individu voelt zich zo direct aangegrepen door wat er in het algemeen bestel van zijn land gebeurt, dat engagement wel de enig-mogelijke, menselijke oplossing lijkt. Maar ondanks alles blijft er toch nog altijd een oppositiegroep bestaan en het is zeker niet overbodig ook eens enkele van haar argumenten tegen een te directe inmenging in het publieke leven onder ogen te nemen, vooral dan zoals die uiteengezet worden door iemand met de belezenheid, de ervaring en het gezag van een Louis Kampf in zijn jongste boek: On Modernism: the Prospects for Literature and Freedom (The M.I.T. Press, Cambridge, Mass. & London, 1967). Kampf, die professor is aan het bekende Massachusetts Institute of Technology, waar ook Chomsky en andere radicalen een onderkomen gevonden hebben, neemt tegenover de maatschappij, en meer bepaald dan de Amerikaanse, een bijna anarchistische houding aan. Het grootste gedeelte van zijn boek is gewijd aan een striemende aanklacht van de rol die gevestigde intellectuelen spelen bij de instandhouding en versterking van een per definitie corrupt politiek, economisch en academisch ‘establishment’ in de Verenigde Staten. Elk politiek engagement acht hij onmogelijk voor een intellectueel die aan zijn integriteit gehecht is, omdat het zijn belangrijkste functie in het gedrang brengt, en die functie is: kritiek uitoefenen op alle gevestigde macht. De allereerste plicht van de intellectueel is een plicht tegenover de waarheid en zodra hij zich op een of andere manier met het bestaande regime vereenzelvigt, wordt automatisch de vervulling van zijn plicht belemmerd. Van dit standpunt uit valt Kampf ook het universitair systeem aan, dat volgens hem niet zozeer in dienst staat van de waarheid als van het kapitalisme. Occasioneel wordt hierbij ook wel eens aan het waarheidsschuwe Sovjet-Rusland gedacht, maar over het algemeen geeft Kampf toch blijk van een eenzijdigheid die sterk denken doet aan de man die | |
[pagina 405]
| |
wél de splinter in zijn eigen oog ziet, maar niet de balk in het oog van een ander. En het is misschien goed hier even te herinneren aan de oneindig meer genuanceerde manier waarop Lionel Trilling zijn bezwaren tegen een onkritisch aanvaarden van een officiële cultuur formuleerde in zijn boek Beyond Culture (Secker & Warburg, London, 1966). De radicale non-conformistische strekking in het betoog van Louis Kampf is in ieder geval zeer duidelijk. Hij is tegen elk engagement van de intellectueel omdat dit hem voor een aantal moeilijkheden, dubbelzinnigheden, verraad en verloochening stelt die zijn belangeloos streven naar de waarheid in gevaar brengen.
Hiertegenover zou ik een ander non-conformisme willen plaatsen, omdat het contrast zo duidelijk de complexiteit van conformisme en non-conformisme illustreert. Herbert Marcuse wordt beschouwd als de inspirerende ‘éminence grise’ achter een goed deel van de studentenrevoltes in Amerika en elders, een non-conformist als er ooit een geweest isGa naar voetnoot1. Welnu, hij is een warm voorstander van geëngageerde wetenschap, en het is wel betekenisvol dat een van de belangrijkste stukken in The Critical Spirit, Essays in Honor of Herbert Marcuse (Beacon Press, Boston, 1967), juist dát soort van engagement propageert. In ‘History as Private Enterprise’ namelijk pleit Howard Zinn overtuigd en onomwonden voor een geëngageerde geschiedschrijving. Hij vindt het kenschetsend en tragisch, dat tot hiertoe geen enkel internationaal congres van historici bereid gevonden is om zich, met al zijn historische wetenschap en ervaring, over een brandend-actueel probleem als bijvoorbeeld de oorlog in Vietnam of de armoede in de wereld te buigen. Dit soort van schuchterheid (of is het misschien lafheid?), ingegeven door een totaal verkeerd verlangen naar zogezegde wetenschappelijke objectiviteit, is een bijzonder pijnlijk voorbeeld van de dehumanisatie die de 100% wetenschapsmens zo gemakkelijk treft. Het is duidelijk dat Howard Zinn ten onrechte veralgemeent, maar de kern van zijn argumentering is toch het overwegen waard. Ik ken meer dan één geleerde die zich achter zijn objectiviteitsdrang verschuilt om zich van de hele wereld en haar problemen niets te moeten aantrekken.
Tegenover deze twee markante voorbeelden van divergerend non-conformisme is het boek Values in America (University of Notre Dame Press, 1961) een zo onomwonden verdediger van conformisme en ‘establishment’, dat men zich meer dan eens gaat afvragen of het hier wel over hetzelfde gaatGa naar voetnoot2. Volgens Robin M. Williams Jr., in het essay ‘Values and Modern Education in the United States’, ligt aan de basis van het onderwijssysteem in de Verenigde Staten een duidelijk verlangen naar een gelijkheid van kansen voor iedereen. | |
[pagina 406]
| |
De studenten, ver van opstandig of radicaal te zijn, keuren met overweldigende meerderheid het bestaande systeem van hoger onderwijs goed (p. 74). Hun conformisme is slechts een uiting van hun streven naar een ordelijke menselijke maatschappij (p. 79). Het ziet er allemaal zo rozig uit, het klinkt zo optimistisch dat het irreëel wordt, vooral als men de feiten, van de jongste maanden bijvoorbeeld, van wat dichterbij bekijkt. Ik kan hier slechts verwijzen naar de studentenrevoltes in Berkeley en Columbia University in New York, naar de mars der armen in Washington, naar de ongeregeldheden tijdens de democratische conventie in Chicago: voorbeelden zijn er meer dan genoeg om elke vorm van obscurantisme tegen te spreken.
Minder naïeve stemmen zijn te horen in een zeer belangrijke publikatie met een welsprekende titel: The Morality of Scholarship (ed. Max Black, Cornell University Press, Ithaca, 1967). Het boek begint, natuurlijk na het gebruikelijke voorwoord van de Editor, met een merkwaardig essay van Northrop Frye, ‘The Knowledge of Good and Evil’, dat de hele discussie van de aanvang af op een zeer hoog peil plaatst. Zoals Howard Zinn verwerpt ook Frye een wetenschappelijkheid waarvan de zogenaamde objectiviteit maar een excuus is voor onverschilligheid. Ook de geleerde moet, in al wat hij doet, bekommerd zijn om het welzijn van de menselijke gemeenschap waartoe hij behoort. Frye spreekt in dit verband over de ‘myth of concern’. Een prachtige illustratie van deze ‘myth of concern’ en van de ruime geest waarin ze kan worden opgevat, heeft Frye onlangs zelf geleverd in zijn boek The Modem Century (Oxford University Press, Toronto, 1967), waarin hij, als volbloed Canadees, de honderdste verjaring van Canada's onafhankelijkheid celebreert, niet met een uitbarsting van eng nationalisme, maar met een uitdrukking van internationalisme die elk land een kans biedt om de wereld het beste van zichzelf te geven. In het volgende essay van The Morality of Scholarship, ‘Commitment and Imagination’, haakt Stuart Hampshire, de Engelse filosoof die al een hele tijd aan de Universiteit van Princeton doceert, in op dit begrip van ‘concern’, van bekommernis of bezorgdheid, om er de juiste inhoud en draagwijdte van te beschrijven. ‘The first condition of scholarship of any kind is an unqualified respect for evidence, for the complexity of the object and evidence under study’ (p. 40). Maar ook hij komt tot de zeer genuanceerde conclusie ‘that the claim to an entirely independent, rational, standpoint as a critic of the past, of philosophy, of literature, and of social institutions, is, and always will be, in large part an illusion’ (p. 48). Aan onze subjectiviteit ontsnappen we, in de geesteswetenschappen toch alvast, nooit helemaal. ‘A truly detached historical consciousness is not a real possibility’, geeft Hampshire toe (p. 48-49). Conor Cruise O'Brien beëindigt in hetzelfde boek het debat, zonder er nochtans veel waardevols aan toe te voegen. Ook hij betreurt de afwezigheid van echte bezorgdheid bij intellectuelen, maar zijn essay is vóór alles een scherpe aanval op het Amerikaanse kapitalistische regime en op de Amerikaanse buitenlandse politiek. Zijn argumentering verliest echter veel van haar kracht omdat hijzelf geen Amerikaan is, maar een Ier. | |
[pagina 407]
| |
Als ik heb kunnen aantonen hoezeer de keuze tussen engagement of onthechting, tussen een zich-geven-aan-zijn-tijd of een zich-erbuiten-stellen, voor al deze intellectuelen een reëel probleem is, dan is mijn doel bereikt. Telkens opnieuw wordt het probleem gesteld. Gezien de enorme complexiteit ervan kan men terecht betwijfelen of er een enkelvoudige, pasklare oplossing voor bestaat. Waarschijnlijk wel niet, zou ik denken, maar het was misschien toch wel nuttig een aantal tegenstrijdige opinies tegenover elkaar te stellen. Want dat is wel de beste manier om aan te tonen wat voor een ingewikkelde wereld Amerika is en hoezeer individualisme en conformisme, of nog een heleboel andere extremen, er elkaar de hand reiken. Dit leidt tot een aantal dubbelzinnige, labiele toestanden die elke open en ervaren waarnemer zeker zal erkennen. Ze vormen het onderwerp van een bundeltje essays als Individualism and Conformity in the American Character (ed. Richard L. Rapson, Heath, Boston, 1968) en worden geïllustreerd op welhaast elke bladzijde van belangrijke verzamelwerken als The Oxford Companion to American History (Oxford University Press, New York, 1966) of An American Primer (ed. Daniel J. Boorstin, University of Chicago Press, Chicago & London, 1966). Diversiteit, pluralisme, complexiteit, paradox, relativisme en tegenstelling: dát zijn de sleutels tot het Amerikaanse beschavingsleven zoals het in het verleden gegroeid is en zoals het op dit ogenblik evolueert, en elke buitenlandse commentator doet er, bij zijn beoordeling van Amerikaanse toestanden, goed aan daar voortdurend rekening mee te houden. Dan zal hij zich misschien wat meer hoeden voor het soort veralgemening dat al wat uit Amerika komt, automatisch en pejoratief, ‘typically American’ noemt. Want dát zijn reacties die van heel ver misschien wel zeer gemakkelijk en logisch lijken, maar die, ter plaatse gezien, met de werkelijke toestanden in een continent van bij de 200 miljoen zielen vaak niet het minste verband blijken te hebben. |
|