| |
| |
| |
Don Carlos (1545-1568)
Inteelt in het Spaans-Habsburgse Huis
W.M.A. van de Wijnpersse
Met de dood van don Carlos, zoon van Philips II, nu 400 jaar geleden, werd een drama afgesloten weliswaar van Spaanse vorm, maar van zo tragischmenselijke inhoud, dat het ons heden nog aangrijpt. Toneelschrijvers en componisten - Schiller, Verhaeren, Cicognani, Verdi en anderen - putten echter vrijwel allen uit bronnen van twijfelachtig gehalte. De hofschilders van het huis Habsburg, Moro, Coello, Tiziaan, en later Velasquez, zien het scherper. Treden ons Isabella (gest. 1506) en Juana la Loca (gest. 1555) nog tegemoet als Vlaamse primitieven, Tiziaan presenteert ons Karel V in de slag bij Mühlberg (Prado) of met zijn portret in München als een te vroeg afgeleefd man. Coello verraadt met zijn portret van don Carlos in diens rechterhand onverbloemd de waanzin die hij in het gelaat nog versluiert, terwijl Velasquez, in zijn portretten van Philips IV en familie, de degeneratie van het geslacht Habsburg even prachtlievend als onbarmhartig ten toon stelt. Zo zijn de schilders hier de meest betrouwbare geschiedschrijvers geworden.
Degeneratie. Familiehuwelijken waren toen aan de orde van de dag: de weg naar dispensatie was beter te vinden dan naar eugenetiek, zodat de heersers de verantwoordelijkheid voor eigen toekomst en hun onderdanen liever in de politiek legden dan in een volwaardig nageslacht. De dood van don Carlos sloot dan ook een eeuw af van onvoorstelbare inteelt. Het is die wonde die voor hem in letterlijke zin dodelijk is gebleken.
In tegenstelling tot zijn vader Karel V - die bekend staat als de grootste drinker en eter van het Europa van zijn tijd - scheen Philips normale paden te gaan bewandelen. Hij huwde, 16 jaar oud, met de even jonge Maria van Portugal; juist dit huwelijk kan echter als klassiek voorbeeld van inteelt gelden. Maria was Philips' volle nicht: Juana de Waanzinnige was beider grootmoeder en ook van Maria's vader was het bloed aan de Habsburgers niet vreemd. De moeder van Maria, Caterina, was postuum geboren en droeg al de emoties van haar moeder Juana de Waanzinnige al embryonaal met zich mee. Bij dit kinderhuwelijk adviseert Karel V zijn zoon ‘zich niet te haasten’ en inderdaad wordt eerst na twee jaren, 8 juli 1545, Carlos geboren. De moeder, 18 jaar, ligt
| |
| |
twee dagen in de weeën, wordt overdadig met klysma en aderlating behandeld en sterft na vier dagen. Zo ligt dan deze telg van een voorgeslacht waaraan geen macht ontbrak behalve die over zichzelf, als wees in de wieg: Philips is afwezig; Carlos zou hem, met korte aanwezigheid op zijn zesde jaar, pas op zijn veertiende jaar werkelijk ontmoeten, zodat hij Philips als zijn broer en Karel V als zijn vader beschouwt. De baby heeft een waterhoofd, de ene schouder is lager dan de andere, het rechterbeen korter dan het linker. De tong is vergroeid en zal eerst op zijn twintigste jaar worden losgesneden door zijn kapper, zodat hij voordien de r en de 1 door elkaar haalt. De zorg over hem wordt toevertrouwd aan een Portugese vrouw, en aan zijn tantes Maria (16) en Juana (10). Beiden zullen hem spoedig verlaten, want na drie jaar huwt Maria met Maximiliaan II van Oostenrijk, en na zeven jaar ook Juana met Juan van Portugal, die echter reeds na twee jaren stierf. Debiele kinderen zijn emotioneel overontwikkeld: de wonde die in het hart van Carlos geslagen wordt bij het afscheid van deze prinsessen, is van blijvende invloed op zijn verder leven. De baby krijgt moedermelk van voedsters, van wie hij er drie de tepel afbijt. Elf voedsters hebben het opgegeven: tenslotte probeert men het met een geit, en deze sterft aan de mishandeling. Pas op zijn derde jaar begint het ventje te praten, zij het ook stotterend. Zijn debiele aanleg puilt hem de ogen uit.
Zo is don Carlos al vanaf zijn geboorte getekend met de gevolgen van honderdjarige inteelt. Geleidelijk vertoont hij, naast ogenblikken van helderheid, tekenen van waanzin, zoals zijn overgrootmoeder Juana la Loca, in allerlei perversies. De minste tegenstand werpt hem geestelijk en lichamelijk uit zijn evenwicht. Een hagedis bijt hij levend de kop af; hazen roostert hij levend; een page die hem te traag gehoorzaamt, wil hij laten ophangen, wat voorkomen wordt door een pop, als page gekleed, in diens plaats te stellen. Vanuit Duitsland geeft Karel V het advies, hem uit de buurt van vrouwen te houden. Trots en heerszucht verlaten de koningszoon niet. Hij wil niet als Infant, maar als Prins worden aangesproken, omdat Philips die titel in zijn brieven eenmaal over hem gebruikt heeft. Hij vertikt het, met de baret in de hand tegenover zijn vader te staan.
Ofschoon het hof berooid is (de oorlog met de Nederlanden zou elf miljoen ducaten kosten) is hij koninklijk royaal: zijn vriend Suarez ontvangt 10.000 ducaten voor het huwelijk van zijn drie dochters. Studie en paardrijden interesseert hem niet dan alleen tegen beloning. Aanhoudend wordt hij door koortsen geplaagd: helaas werd de kinine pas in 1640 uit Peru in Spanje ingevoerd. Uitzending naar badplaatsen kan niet doorgaan wegens geldgebrek van het hof, en men besluit hem naar Alcalá de Henares te zenden, met als makkers de twee jaar jongere don Juan van Oostenrijk, bastaardbroer van Philips, en Alexander Farnese (16), zoon van Margaretha van Parma. Ook hier weer talrijke buitensporigheden. Een olifantje, hem door de koning van Portugal ten geschenke gegeven, wil hij op zijn kamer houden. Een ‘indiaan’ biedt hem een parel aan, waarde 3000 scudi: hij slikt hem in, maar ‘geeft hem na drie dagen terug’. In eten miskent hij iedere regelmaat of risico. Wordt hem iets gewei- | |
| |
gerd, dan volgt hongerstaking, gevolgd door overmaat van te vele, te hete of te koude dranken. Een schoenmaker die zijn schoenen te nauw heeft gemaakt, laat hij het leer in stukjes snijden en opeten. Een lakei, Estébez de Lobon, die te laat kwam, wil hij uit het raam gooien. In de stal mishandelt hij 20 paarden: het lievelingspaard van Philips moet dat met de dood bekopen. Zwijggeld ontvangt de vader wiens kinderen hij heeft afgeranseld. Als hij 22 jaar is, geven de artsen hem een ‘liefdesdrank’ om te kunnen bepalen of hij werkelijk ‘man’ is. Zijn kapper zorgt voor een proefmeisje, dat 12.000 scudi ontvangt voor verlies van haar virginiteit; de kapper ontvangt 600, de drie medici ieder 1000 scudi, en nòg was het experiment tevergeefs, zoals we weten uit het bericht van Leonardo Nobili, gezant van Florence,
dato 24 juli 1567. De Franse gezant schrijft ironisch naar Parijs: ‘Carlos is nu half-man geworden’. Blijkbaar waren de medici nog niet zover, dat ze impotentie konden zien als gevolg van chronische koortsen en uitspattingen. Dwalende door Madrid, met aangeplakte baard, krijgt hij uit een huis water op zijn hoofd: hij beveelt, de bewoners te laten doden en het huis af te breken, maar de ramp wordt bezworen met het voorwendsel dat er toen een priester met het Allerheiligste in het huis was bij een zieke. De schrijvers der rapporten over Carlos, gericht aan Philips, verzoeken hem, deze te willen vernietigen, uit vrees voor de inquisitie: hij zou immers al lang tevoren zijn vervolgd wegens moderne ideeën ‘en andere vreselijke feiten’. Een van zijn gouverneurs, Honorato Juan, vraagt daarbij ontslag. Met de inquisitie viel niet te spotten. De groot-inquisiteur Espinoza was de gunsteling van Philips. Lieden die zich wekelijks baadden, werden verdacht van joodse of moslemse rituelen, en de ketterjacht verscherpte nog, toen bekend werd, dat in dubbele bodems van wijntonnen lutherse geschriften waren binnengesmokkeld. Carlos haatte Espinoza, en toen deze een hem geliefde acteur, Cisneros, uit Madrid had verbannen, liep dat uit op een scène tussen Espinoza en Carlos: ‘Bij het leven van mijn vader, ik zal u doden!’ Dit had weer zijn oorzaak, want op 21 mei 1559 had hij, 14 jaar oud, te Valladolid een auto-da-fe bijgewoond. Dertig personen waren er tot het vuur veroordeeld, onder wie vijf vrouwen. De weinigen die hun ‘dwaling’ herriepen, werden niet verbrand maar in de gevangenis met de garrote gewurgd: de anderen werden buiten de stad verbrand. Carlos voelde het verband tussen de veroordeelden en zichzelf: hij haatte de inquisitie en haar dienaren.
Het leven gaat verder: men denkt voor hem aan een huwelijk. De Cortes dringen er op aan. Carlos zelf wenste Anna van Bohemen, zowel van harte, als hopende dat hij met haar naar de Nederlanden zou kunnen vertrekken, zoals hem door Philips beloofd was. Maar Philips wijzigde zijn plan in verband met de religieuze en politieke situatie aldaar, die op springen stond, wat na twee jaar in feite het geval was (1566). Carlos was niet zo imbeciel dat de intrigues hem ontgingen; sinds 1564 waren ze de wortels van een hartgrondige antipathie jegens zijn vader; zij resulteerde in een lijst van dodelijk gehate personen, waarop Philips en de Prins van Eboli bovenaan stonden.
De bijzonder interessante reactie van Spanje op het verloop van de omstandig- | |
| |
heden in de Nederlanden moeten wij hier weglaten; maar de Franse gezant schrijft aan Catharina de Medicis uitdrukkelijk over de relatie van don Carlos met de ‘rebellen’ in Holland, waarbij wij de namen weten van de graaf van Egmond in 1565, en baron de Montigny, die op 16 oktober 1570 te Simancas werd gewurgd, volgens sommigen op bevel van Philips, volgens anderen omdat hij door Alva bij verstek reeds ter dood veroordeeld was. De Spaanse historicus Bleye beschuldigt Philips van deze moord.
Die relatie was begrijpelijk: de tot bestuur volkomen ongeschikte prins was voor de Nederlanden juist de geschikte man voor het slagen van de opstand. Opnieuw miste Carlos zijn kans, toen niet hij, maar Alva naar de Nederlanden werd gezonden. Bij het afscheid, op 15 april 1567, gingen ze met elkaar op de vuist.
Intussen is don Juan van Oostenrijk (20) tot vlootvoogd benoemd. Carlos (22), zowel in de politiek als het huwelijk teleurgesteld, smeedt nieuwe plannen en vraagt links en rechts bij de steden om kredieten. Van don Juan verwacht hij schepen. Don Juan gaat met dit voorstel regelrecht naar het Escurial en.... naar Philips. Hiermee is de maat vol. Hoogverraad aan land en religie, opstand tegen de koning.
Het kerstfeest 1567 nadert, en tevens 28 december, dag van een jubileumaflaat. Voor Carlos zijn biecht en communie, zelfs tot uiterlijk vertoon, actueel. Carlos biecht dat hij tegen iemand een dodelijke haat koestert. De biechtvader stelt de absolutie uit. Carlos roept theologen bijeen om zijn casus te beoordelen. Een voorstel, hem met Kerstmis een niet-geconsacreerde hostie te geven, wordt afgewezen als heiligschennis. Ten slotte bekent hij dat die persoon zijn vader is. Carlos vervalt weer in hongerstaking, zoals ook vroeger zijn overgrootmoeder Juana la Loca, gevolgd door mateloos eten en drinken. Hij houdt wapens op zijn kamer: een zwaard, een geladen musket en een dolk. Een dienaar heeft het slot van de deur zo geconstrueerd, dat hij ze vanuit zijn bed kan openen en sluiten. Hij schrijft brieven aan de paus, de keizer en anderen, dat het leven in Spanje hem verder onmogelijk is.
Na het onderhoud met don Juan verlopen vier weken, waarin Philips zijn gebed verdubbelt en in de kloosters voor zich laat bidden. De trouweloosheid van don Juan heeft weer een scène tot gevolg met Carlos. De stalmeester Raimondo de Taxis, wie hij om paarden vroeg, gebruikt het voorwendsel dat ze alle besproken zijn. En dan geschiedt het onafwendbare. Zoals Fernando zijn dochter Juana la Loca gevangen zette; zoals de moeder van Isabella werd afgezonderd, herhaalt zich de geschiedenis: buiten de inquisitie om, zonder de Cortes te raadplegen, neemt Philips, op strikt eigen verantwoording, het besluit, zijn zoon gevangen te zetten: hij overvalt hem op zijn kamer. Carlos, in paniek, vraagt: ‘Wilt u me vermoorden?’ Philips: ‘Mijn zoon, het is om je bestwil’. De ramen worden dichtgespijkerd, geheel het personeel wordt vervangen. Alle wapens worden verwijderd. Acht personen moeten om beurten dag en nacht waken. Zijn vlees aan tafel krijgt hij gesneden, zodat hij geen mes nodig heeft. Zelfs zijn laatste vriend Mendoza moet vertrekken: ze omhelzen elkaar wenend.
| |
| |
Aan de hoven van Europa sloeg het bericht in als een donderslag. De geruchten werden niet geloofd alvorens de officiële bevestiging binnenkwam. Paus Pius V condoleerde Philips schriftelijk. Aan het hof van Frankrijk kwam de beslissing niet onwelkom, omdat de kinderen van Elisabeth, derde vrouw van Philips, hun kans op opvolging vergroot zagen. Philips verklaart in alle richtingen hetzelfde: geen persoonlijke redenen, noch van religie of van staat waren de oorzaak, maar ‘de algehele dispositie van mijn zoon’. Toch is zijn houding dubbelzinnig. Aan Alva in de Nederlanden zendt hij twee brieven, een in het Frans, de andere in het Spaans: de eerste is bestemd voor publikatie. Een brief van Alva over don Carlos, gericht aan zijn gunsteling, de Spaanse gezant te Parijs, is helaas verloren gegaan.
De eerste tijd na zijn vrijheidsberoving gedraagt Carlos zich uiterst zachtmoedig, als was hij tot inkeer gekomen. Maar dat is van korte duur: hij slikt een diamant in, als poging tot zelfmoord, zoals men meende dat de kracht van een diamant was. Eind februari gaat hij weer in hongerstaking, gevolgd door mateloze vraatzucht, zoals zijn grootvader Karel V. Met blote voeten loopt hij op de plavuizen, slaapt 's nachts naakt voor het open raam, besproeit zijn bed met ijswater, waarvan weer hevige koortsen het gevolg zijn.
We vragen ons nu af hoe zulke zotheden konden worden toegelaten: men zag er de fysieke ruïne niet van in. Op 15 juli, na herhaalde hongerstaking, eet hij vier patrijzen met gekruide korst en al, besproeid met wijnen en ijswater: koliek en braken volgen. Op 20 juli verklaren de artsen dat alle hoop op behoud is vervlogen. Carlos voelt het einde naderen, hij maakt zijn testament. Hij wil sterven op de vigilie van Sint Jago de Compostela, 24 juli. Hij vraagt hoe laat het is. Tien uur 's avonds. De klok slaat twaalf uur. De gezant van Venetië, Tiepolo, merkt op dat God hem thans de helderheid van geest overvloedig heeft toegemeten. ‘Nu is het tijd’, zegt hij, en strandt in de eeuwigheid. Het is 24 juli, één uur 's nachts. Volgens zijn wens wordt hij in franciscanerpij begraven, met koninklijk ceremonieel.
Van geheel deze tragedie ligt natuurlijk de kern in de verhouding van don Carlos tot zijn vader, of anders gezegd, tussen de onderdaan en zijn koning. Ook voor Philips geldt het woord van Talleyrand, dat in de diplomatie het woord dient om de gedachte te verbergen, maar met twee excepties, waarin hij zonder meer oprecht was: zijn belijdenis van plicht als koning en de handhaving van de katholieke religie. Philips beschikte over een leger des onheils met de wapenen, en een leger des heils, de katholieke Kerk in Spanje, wier adepten dus zijn dubbele onderdanen waren; en daarin was hij nog roomser dan de paus zelf. De politieke opstand in de Nederlanden, waarin de paus hem tot gematigd optreden maande, zag hij slechts door eigen bril van orthodoxie, met geen ander alternatief dan bekering of brandstapel. In de overtuiging van deze hemelse en aardse opdracht beschouwde hij ook zijn optreden jegens zijn zoon Carlos. Maar het spreekwoord dat men de vuile was binnenshuis moet houden, gold zeer speciaal voor het Spaanse hof en voor don Carlos. En zo was hij als kroonprins dan ook door de Cortes beëdigd en aanvaard; officieel met de
| |
| |
dwaasheid van Carlos niet bekend, dringen de Cortes aan op zijn huwelijk. Maar Philips, die alles in rijk en familie persoonlijk besliste, zag - voor wie de stukken kan lezen, laat zijn correspondentie daarover geen twijfel - in Carlos, noch wettig noch waardig, de handhaver van kroon en religie: in hem voorzag hij de ruïne van een rijk dat gebouwd was op hechte eenheid van staat en Kerk. Zelfs een kleinkind als opvolger viel van deze debiele, onmachtige man niet te verwachten. Dáárom dat eeuwige talmen, hem door het geweten voorgeschreven, met besef en bedoeling van afstel voor iedere overigens te aanvaarden prinses als echtgenote. In een brief aan de paus bracht hij de misdaad der inteelt onder de noemer ‘zonde’. Waren er dan geen andere troonopvolgers? Neen. De zeer bekwame en door hem haast aanbeden don Juan van Oostenrijk kwam als bastaard-broeder niet in aanmerking; evenmin Alexander Farnese, zoon van zijn bastaard-zuster Margaretha van Parma. De wanhoop bij de insluiting van Carlos op 19 januari 1568 vervulde dus nog eerder de vader dan de zoon, die het offer bracht van zekerheid der erfopvolging. Van Elisabeth van Valois had hij twee dochters, Isabella en Caterina, maar Elisabeth overleed drie maanden na Carlos aan een miskraam. Zijn vierde huwelijk, met alwéér een nicht, Anna van Oostenrijk, schonk hem vijf kinderen, die alle jong zijn overleden, behalve de latere Philips III.
Onze visie op het Carlos-conflict, dat tot een weergaloze tragedie is uitgegroeid, is dus dat Philips, op basis van alleen hem bekende feiten en toestanden, in een tijd waarin eugenetiek nog onbekend was, in onpeilbare smart en verslagenheid de taak van koning en vader op het hoogst-menselijk niveau heeft vervuld. Dat Carlos zes maanden na zijn opsluiting overleed, kan niet worden verstaan als een indirecte moord op zijn zoon, maar veeleer als bewijs voor de juistheid van zijn inzicht, dat dit kind, in wie alle malicieuze eigenschappen van zijn overgrootmoeder Juana la Loca opnieuw gestalte kregen; die niet bij machte was, zelfs geringe tegenstanden persoonlijk te beheersen; die blijkens de feiten agressief idioot was, als prins en mens moest worden afgezonderd tot eigen heil en dat van het rijk. Zo leidt de huidige geschiedenis-beschouwing onvermijdelijk tot zijn rehabilitatie.
Calderón de la Barca schreef in 1635 zijn tragedie: La vida es sueño, het leven is een droom. De Poolse koning Basilio voelt zich verplicht zijn zoon Sigismundo in een toren op te sluiten; één enkele dag van vrijheid, hem verleend, dwingt de vader, hem opnieuw tot afzondering te veroordelen. Wie dit stuk leest met als achtergrond Philips en Carlos, - de parallellen liggen er voor het grijpen - ontkomt niet aan de indruk dat Calderón het hof van Philips IV troost heeft willen bieden in deze wrange herinnering aan het voorgeslacht.
|
|