| |
| |
| |
Politiek overzicht
Nederland
Partijen in moeilijkheden
Het is een half jaar geleden, dat wij aan de partij-politieke ontwikkeling in ons land aandacht hebben besteed. Wij schreven toen naar aanleiding van de moeilijkheden binnen de KVP, die resulteerden in het uittreden van een groep radicalen onder leiding van oud-minister Bogaers en het Tweede Kamerlid Aarden. Deze groep heeft zich inmiddels geconstitueerd tot de Politieke Partij Radicalen (PPR) met de heer Bogaers als voorzitter, die echter wegens gezondheidsredenen deze functie heeft neergelegd en juist dezer dagen is opgevolgd door mr. E. Jurgens. De PPR verklaarde het proces van de noodzakelijke vernieuwing te willen bespoedigen en een beleid te voeren gericht op wezenlijke hervormingen van de maatschappij; daarvoor wil zij komen tot de vorming van een progressieve concentratie met de PvdA, waarbij de heer Aarden gelijkgezindheid in politieke opvattingen en doeleinden bemerkte, de Anti-Revolutionairen, D'66 en de PSP; van haar eigen karakter en voortbestaan wenst de PPR geen dogma te maken.
Vrijwel tegelijkertijd met de scheuring in de KVP was de groep van Achttien - bestaande uit 6 vertegenwoordigers van de KVP, ARP en CHU ieder - tot overeenstemming gekomen over enkele fundamentele vraagstukken en had men de verdere besprekingen opgeschort om de partij-besturen en -organen de gelegenheid te geven de stukken te bestuderen, maar nu natuurlijk ook te beraadslagen over de vraag of in de veranderde situatie voortzetting van het gesprek - al dan niet in deze vorm - gewenst was.
Over dit laatste bleken de meningen verdeeld; zowel in de CHU als in de ARP gingen stemmen op tegen de voortzetting van het gesprek. ARP-radicalen wensten dat de partij zich geheel terugtrok uit de Achttien, nu een aantal radicalen uit de KVP waren getreden. In CHU-kringen pleitte een aantal leden voor uitstel der besprekingen; zij meenden dat de CHU eerst een eigen programma moest opstellen en pas daarna over samenwerking moest beslissen. De meerderheid in beide partijen bleek echter voorstander te zijn van voortzetting van het gesprek. Ook hierbij waren nuanceringen aan te wijzen. In de ARP werd eraan toegevoegd, dat er niet alleen eensgezindheid moest bestaan over een program, maar ook over de uitvoering hiervan. Bovendien stelde men, dat de eventuele tot stand te komen samenwerking geen gesloten blok mocht zijn; vrijwel algemeen wilde men contact zoeken met de PPR, maar terwijl de
| |
| |
meerderheid een progressieve concentratie met de PvdA, D'66, PSP en PPR afwees, stelde de radicale ARP-groep, dat de PPR de naaste bondgenoot was van de ARP en dat men deze bondgenoot evenmin als de PvdA in een isolement mocht dringen.
Ook de KVP sprak zich uit voor voortzetting van het gesprek der Achttien; een gesloten blok wilde men evenmin als de ARP en men stelde zich zelfs open voor samenwerking met de PvdA. In het gesprek der Achttien zou daarom ook gesproken moeten worden over de vraag met welke andere partijen een consequent vooruitstrevende politiek zou kunnen worden gevoerd. Dit laatste wijst erop, dat men geen verwatering wenst tot een onduidelijk blok, maar is bovendien realistisch, omdat een eventuele samenwerking tussen de drie christelijke partijen niet zeker een meerderheid in de Kamer zal krijgen. Integendeel; er zal dus nog een partner gezocht moeten worden.
Dit alles werd met een zeker welbehagen bekeken door de PvdA, die hoopte op versterking van eigen positie. Zij vond het ook prettig, dat de PSP zich voorstandster verklaarde van een stembusakkoord en hierover met haar wilde praten, al zal de PvdA-leiding minder enthousiast zijn geweest over de PSP-mening dat D'66 voor dit stembusakkoord niet in aanmerking kon komen, daar deze een volgens de PSP negatief standpunt innam ten aanzien van de herstructurering van de maatschappij. De PvdA wilde juist verder gaan en dacht al over een progressieve concentratie, waaraan ook PPR en D'66 naast de PSP zouden deelnemen; zij kwam dan ook met een voorstel aan deze partijen om besprekingen hierover te beginnen.
Ongeveer in dezelfde tijd stelde de Nieuw-Linksgroep binnen de PvdA voor om te komen tot een fusie tussen PvdA en PSP, maar fractie-voorzitter Den Uyl zag terecht geen heil in dubbele besprekingen; de fusiebesprekingen zouden de concentratie-onderhandelingen doorkruisen en mogelijk enkele partners voor een concentratie kopschuw maken. Dit bleek trouwens ook uit een uitlating van de waarnemend voorzitter van de PPR, die aan de door de PSP-voorzitter geplaatste opmerking, dat de PvdA bestond uit een aantal niet bij elkaar te brengen groepen, de vraag koppelde wat zij dan zou zijn als de PSP erbij zou komen. In elk geval wilde de PSP het voorbeeld van het bedrijfsleven niet volgen, doch slechts besprekingen voeren over een progressieve concentratie. Ook de PPR wenste mee te doen maar zag de ARP er gaarne bij betrokken en liet weten, dat zij geen bijlage wenste te worden van de PvdA, m.a.w. zij wenste wel een progressieve, maar geen socialistische concentratie.
D'66 had bij monde van haar voorzitter, mr. van Mierlo, al onmiddellijk laten weten niet veel voor de besprekingen te voelen, hetgeen later door het te Leiden gehouden partijcongres werd bevestigd. Voor haar betekende samengaan met de PvdA het vormen van een socialistische groep met een democratische randversiering; het overwicht van de PvdA zou namelijk te groot zijn, zodat het eigene van de kleinere groeperingen verloren dreigde te gaan. Bovendien moest haars inziens een werkelijke vernieuwing niet bij de top maar bij de kiezers beginnen. De partij ziet reële kansen hiervoor en is bereid om zelf te ontploffen als op deze wijze de gewenste progressieve concentratie tot stand zou komen.
| |
| |
Was het succes van het PvdA-voorstel niet daverend, de moeilijkheden werden vergroot door Nieuw Links. Deze groep binnen de PvdA drong reeds lang aan op een herziening van de politiek der partij; zij pleitte voor een duidelijke formulering van de doelstellingen van de PvdA, voor het voeren van een eigen socialistische buitenlandse politiek, voor een hervorming van het staatsbestuur en vooral van de eigen partij. De groep bleek voldoende sterk om op het partijcongres in november '67 te bereiken dat elf van haar aanhangers in het 25 leden tellende partijbestuur werden gekozen. Als men in bepaalde kringen had gehoopt de heren hiermee zoet te houden, is men bedrogen uitgekomen. Zij merkten n.l. spoedig, dat de praktische politiek tenslotte werd bepaald door de kamerfractie, waarin zij niet zitten, en dat het partijbestuur op het beleid van de fractie geen beslissende invloed heeft. Hierin wilden zij verandering brengen, maar zij bewerkten tevens, dat tengevolge van de voortdurende oppositie het partijbestuur moeilijk functioneerde, hetgeen overigens niet alleen aan Nieuw Links te wijten was. Zelf zag deze groep een der oorzaken van het moeilijk functioneren in het feit dat vele kamerleden tevens lid waren van het partijbestuur; zij wenste deze functies onverenigbaar te verklaren, daar het onmogelijk gebleken was beide goed te vervullen. Toen Nieuw Links het initiatief nam tot een reeks vergaderingen door het hele land om haar ideeën te propageren en dit plan buiten de normale partijwegen ging verwezenlijken, groeide de vrees voor de vorming van een partij binnen de partij en de kans op een interne crisis.
Zover is het niet gekomen, al heeft het niet veel gescheeld. Na reeds eerder gehouden onderlinge besprekingen werd de kwestie volledig in de openbaarheid gebracht tijdens de vergadering van de partijraad op 21 september in Rotterdam. Wel had Nieuw Links vooraf al verklaard geen ontploffing van de PvdA te wensen, maar het leek erop dat deze toch zou komen, toen een der leden van de partijraad verklaarde dat de groep er beter aan deed de partij te verlaten. De ontevredenheid over het partijbestuur leidde tot een motie om een vervroegd congres te houden en daarop een nieuw bestuur te kiezen. Het partijbestuur vatte dit op als een motie van wantrouwen, dreigde met aftreden, met als gevolg een bestuursvacuum en desintegratie van de partij. Dit was echter niet de bedoeling; niet van de aanhangers van het huidige bestuur zoals fractievoorzitter Den Uyl, die heel goed weet dat zijn besprekingen over een progressieve concentratie geheel de mist ingaan als er nu een bestuurscrisis in zijn partij zou komen of als Nieuw Links de partij de rug zou toekeren; een PvdA zonder deze groep zou voor de gesprekspartners onvoldoende progressiviteit vertonen. Ook Nieuw Links voelde niets voor deze consequenties; zij weet dat zij buiten de partij verloren zou kunnen lopen, omdat de groep nog te weinig gevestigd is; dus werd de motie ingetrokken en bleef het partijbestuur. In een bijna volmaakte eensgezindheid besloot men - nadat eerst Nieuw Links beloofd had al haar bijeenkomsten via de normale partij-organen en niet meer op eigen houtje te organiseren - de hangende kwesties te laten rusten tot het reeds eerder vastgestelde partijcongres in maart a.s. Het enige punt waarover men het ook nu nog niet eens bleek te kunnen worden, was dat de verantwoor- | |
| |
delijkheid voor het dagelijks politiek beleid bij de fractie ligt; Nieuw Links blijft insisteren op grotere invloed in dezen van het partijbestuur, maar o.i. moet zij dan
aandringen op grondwetsherziening, daar nog steeds geldt, dat de kamerleden stemmen ‘zonder last van of ruggespraak met hen die benoemen’.
Van een opgeloste crisis is geen sprake; de eenstemmigheid waarmee uiteindelijk deze besluiten genomen werden, voorstellen als bewijs van vertrouwen en eensgezindheid is erg optimistisch; frases over de pluriformiteit van de partij doen het misschien wel aardig, maar doen ons eerder denken aan het hand in hand gezang waarmee Labourcongressen in Engeland worden besloten; dit alles neemt n.l. niet weg, dat deze partijraad, die bijeengeroepen was om te discussiëren over de troonrede - waar weinig in stond - en over de begroting - waarvoor nauwelijks tijd was - de moeilijkheden slechts heeft verdaagd en dat een ontploffing alsnog kan volgen.
Volledigheidshalve wijzen wij nog op de moeilijkheden in de Boerenpartij tussen de heren Koekoek en Harmsen; grieven tegen de eerste zijn: gebrek aan organisatie, aan inspraak en aan democratische rechten van de leden. Vier van de zeven leden tellende fractie in de Tweede Kamer maakten zich los van Koekoek en vormden een nieuwe fractie, waarvan Harmsen voorzitter werd. Nu blijkt een van deze vier het ook al weer niet eens te zijn met zijn voorzitter; deze zou dan de veertiende fractie in onze volksvertegenwoordiging vormen. Is het echt niet een tikkeltje te veel? Partijvernieuwing betekent in het begin nog altijd het vormen van nieuwe partijen, maar het kan ook te lang duren en te erg worden.
10-10-'68
J. Oomes
| |
België
Cultuurautonomie en economische decentralisatie
Op 4 oktober verleende de kabinetsraad zijn goedkeuring aan een werkdocument voorgelegd door de twee ministers van de communautaire betrekkingen, Tindemans en Terwagne. Dit betekende echter niet dat de teksten aldus ook reeds hun definitieve vorm gekregen hebben. Op het ogenblik dat we deze kroniek afsluiten wordt er verder aan gewerkt. Op grond van de gegevens die thans reeds bekend zijn, dan men in deze voorstellen enkele kernpunten onderscheiden. Een gedeelte van het document bevat een algemene schets van een project van cultuurautonomie en voorziet in de oprichting van nieuwe instellingen die voor beide gemeenschappen de instrumenten van een eigen cultuurbeleid moeten worden. Nadat er eerst sprake geweest was van twee culturele deelsenaten, die voor elke gemeenschap wetgevende bevoegdheid zouden gehad hebben, schijnt deze opvatting thans verlaten te zijn. In het raam van de grondwetsherziening is nl. een zo diepgaande hervorming van de senaat onmogelijk, omdat ze niet voorzien was bij de aanduiding der te wijzigen grondwetsartikelen. Men denkt nu aan ‘raden van senatoren’ waarvan het statuut en de bevoegdheden nader dienen te worden omschreven.
| |
| |
Benevens de culturele autonomie bevat het ministeriële werkdocument een uitvoerig gedeelte gewijd aan de economische decentralisatie. Het gaat dan om een nieuwe vorm van economisch beleid in dit land, voor de verwezenlijking waarvan er meestal geen grondwetsherziening nodig is. Zo is een conflict ontstaan over het verband dat er dient te bestaan tussen de verwezenlijking van de cultuurautonomie en de decentralisatie van het economisch beleid. Het werd een strijd over prioriteiten tussen de Waalse en Vlaamse openbare politieke opinie, waarin enkele ministers - o.m. die voor het streekbeleid - zich mengden zonder dat hierdoor veel klaarheid kwam. Voor de algemene sfeer waarin de regering Eyskens haar taken moet vervullen, was dit geen winstpunt, maar gevaarlijke struikelblokken konden toch vermeden worden.
| |
Tweeslachtig
De economische decentralisatie schijnt een project te voorzien om een nationaal-ontworpen economische planning aan te passen aan de gewesten, en de nodige instellingen te scheppen die voor de drie entiteiten - Wallonië, Vlaanderen en het Brusselse - een nog nader te omschrijven bevoegdheid zullen hebben. Bestaande welvaartsorganismen zoals de economische raden en ontwikkelingsmaatschappijen zouden hierin kunnen ingeschakeld worden met nieuwe publiekrechtelijke bevoegdheden.
Tenslotte is een ruim deel van het ministerieel document gewijd aan de reeds van vroeger bekende vraagstukken inzake grendelprocedures, die in Kamer en Senaat een rem moeten zetten op de werking van de normale numerieke meerderheid. Door een stelsel van dubbele meerderheden wil men verhinderen dat de Vlaamse meerderheid haar normale democratische uitwerking kan hebben. Daarom krijgt de Waalse minderheid speciale rechten, die haar in staat stellen op bepaalde gebieden de wetgevende arbeid te blokkeren.
Staatsrechtelijk staat men hier voor een karakteristieke poging om elementen van een federale Staat in te bouwen in een geheel dat unitair gebleven is. Men mag nog scherp verzet hiertegen verwachten.
Het werkdocument van de ministers Tindemans en Terwagne is een logisch uitvloeisel van de samenstelling van de regering Eyskens en van het programma waarmee ze van wal gestoken is. Om de voornaamste punten ervan te verwezenlijken dienen er een reeks voorwaarden vervuld die moeilijk te verwezenlijken zijn, o.m. de inschakeling van de oppositie (men beoogt dan alleen de P.V.V.) in de grondwetsherziening, waarover de partijleidingen druk onderhandelen, maar die op zeer grote moeilijkheden blijkt te stoten.
| |
Para-revolutionair Brussel
Het document bevat nog andere onpopulaire voorstellen, o.m. de losmaking van de Voer van de provincie Limburg. Inzake het statuut van de hoofdstad bevat het onduidelijke bepalingen die verzet van vele zijden tegelijk zullen wekken. Des te meer omdat in Franstalige kringen van de hoofdstad een drukke politieke actie gevoerd wordt die tot een anti-Vlaamse frontvorming moet leiden.
| |
| |
De gemeenteverkiezingen van 1970 werpen in het Brusselse hun anti-Vlaamse slagschaduwen reeds af. Ze liggen aan de oorsprong van dubbelzinnige manoeuvers, waarvan de lijnen niet samenvallen met de begrenzing van de traditionele partijen. Indien de voortekenen niet bedriegen, zullen de gemeenteverkiezingen in 1970 een kluwen worden van plaatselijke en nationale factoren, die vooral in het Brusselse een ontbindende werking kunnen hebben op de unitaire weefsels van deze Staat. Bepaalde teksten die uit deze gistende Brusselse politiek geboren zijn, en reeds door diverse gemeenteraden zijn goedgekeurd, geven een voorsmaakje van de para-revolutionaire en on-grondwettelijke posities die door Franssprekende Brusselse milieus als vanzelfsprekend worden beschouwd en waartegen het centrale politieke gezag niet durft optreden.
| |
Hervorming van de partijen
Een werkdocument van een heel andere aard verscheen begin oktober in een speciaal dubbelnummer van het Tijdschrift der Jongeren (C.V.P.). Het is een poging om een nieuwe grondslag te ontwerpen voor het partijwezen in België. De opstellers van het werkdocument - dat vooral de stempel van Wilfried Martens draagt - gaan uit van het grondbeginsel dat een politieke partij als enig mogelijk grondslag kan hebben een gemeenschappelijke maatschappelijke visie. Ze nemen aan dat in deze tijd twee maatschappij-beelden tegenover elkaar staan: het progressieve, waartoe ze zichzelf bekennen, en het conservatieve. Als progressief aanvaarden zij alleen een deel van de C.V.P. en de B.S.P. De conservatieve vleugel van de C.V.P., de P.V.V. en de Volks-Unie worden als conservatief bestempeld. Medewerking van de Volks-Unie aan de nieuwe partijvorming wordt bij voorbaat afgewezen. Dat in Vlaanderen een hergroepering van de politieke krachten wenselijk zou zijn voor het bereiken van specifiek Vlaamse doeleinden, is een idee die de opstellers van het document verwerpen.
Overigens veronderstellen zij dat de Staat reeds in federaliserende zin zou hervormd zijn, en dat ook de organisatie van de partijen in federaliserende zin zou aangepast zijn. De nieuwe partij zou geleidelijk moeten ontstaan, o.m. door electorale akkoorden tussen de C.V.P. en de B.S.P. Vooral bij C.V.P.-jongeren en jonge socialisten zouden nu reeds banden moeten ontstaan, b.v. door praktische samenwerking op het gebied van studie, planning en politieke projectie. Deze proeve van een hergroeperingsbeleid in de Belgische partijwereld werd door de C.V.P.-pers met voorbehoud onthaald. De meeste kranten hadden er bezwaren tegen, en twijfelden aan de praktische uitvoerbaarheid ervan. Geen enkel vooraanstaand politiek leider van een der twee rechtstreeks betrokken partijen sprak er zich over uit.
De jongerengroep die het document ontwierp, voerde daarenboven een enquête uit over de politieke en algemeen geestelijke oriëntering van de jongeren in Vlaanderen. De uitslagen zijn nog niet bekend gemaakt. Men leidt er uit af dat de publikatie ervan de promotors van het initiatief in de huidige omstandigheden niet wenselijk schijnt.
| |
| |
| |
Pijpleiding Rotterdam - Antwerpen
Na lang wachten sprak de regering Eyskens zich op woensdag 9 oktober uit voor de aanleg van een olie-pijpleiding van Rotterdam naar Antwerpen. De aangelegenheid was dringend geworden sedert de te Antwerpen gevestigde petroleummaatschappijen zich voor dié oplossing hadden uitgesproken. De regering heeft in heel algemene termen de mogelijkheid open gelaten dat ooit een andere formule aanvaardbaar kan zijn. Ze kondigde nl. aan dat de mogelijkheid van de bouw van een aanlegplaats voor zeer grote schepen aan de Westvlaamse Noordzeekust verder zal onderzocht worden. Vooral van Brugse zijde had men verscheidene mogelijkheden gesuggereerd om voor de Noordzeekust - aan wal of in zee - aanlegplaatsen voor supertankers te bouwen, van waaruit de olie verder zou gepompt worden naar het binnenland, o.m. naar Antwerpen. De zaak schijnt nu beslecht in de zin waarin de petroleummaatschappijen het gewenst hebben. De Antwerpse politieke en economische kringen verkozen de pijpleiding uit Rotterdam als het mindere kwaad. Aan de mogelijkheid om in de Noordzee, voor de Vlaamse kust, aanlegplaatsen te bouwen voor zeer grote schepen, leken ze niet te geloven, evenmin trouwens als de betreffende ministeriële departementen. Voor de Westvlamingen werd het een zware ontgoocheling.
Op langere termijn kan dit het begin inluiden van een definitieve verlegging van grote internationale vervoersstromen, niet alleen voor olie, maar ook voor allerlei stortgoederen. Men denkt dan o.m. aan de ertsschepen.
Zelfs bij een optimale verbetering van de Scheldebedding en van de Scheldemonding, en na de nieuwe uitbreiding van de Antwerpse haven op de linkeroever, zou Antwerpen voortaan buiten zekere vervoersstromen blijven liggen waarop het vroeger wel gerekend had. Dit kan ook leiden tot de verplaatsing van sommige industrieën, waarvoor bovenvermelde grondstoffen in hoofdzaak bestemd zijn. Zo gezien reikt het vraagstuk veel verder dan alleen maar een pijpleiding Rotterdam - Antwerpen.
| |
Financiële structuren grondig veranderd
In de eerste dagen van oktober werd een document bekend, uitgaande van dhr. Oleffe van de Bankcommissie, betreffende de oprichting van een Waarborgfonds voor de Wisselagenten. De vorige regering had bij wetsdecreet de mogelijkheid van deze nieuwe instelling geschapen.
In zover het hier een nieuwe technische regeling van de bedrijvigheid der wisselagenten betreft, hoeven wij er in deze kroniek niet over uit te weiden. Er zijn echter nevenaspecten aan verbonden die verder reiken dan alleen maar de beurzen en de wisselagenten. De positie van deze laatsten op de kapitaalmarkt is n.l. grondig veranderd sedert de dertiger jaren, toen een groot deel van de thans geldende wetgeving tot stand gekomen is.
Door de uitbouw van de sociale fondsen slaat een groot deel van het potentiële spaarvermogen van de loon- en weddetrekkenden een weg in die niet naar de effectenbeurzen leidt. Daarnaast is een aanzienlijk deel van het spaarwezen
| |
| |
in België bestemd hetzij voor de woningbouw, hetzij voor het verzekeringswezen in al zijn vormen. De expansie in al die sectoren van het spaarwezen is aanzienlijk.
In zover aldus de institutionele beleggers de beschikking kregen over aanzienlijke kapitalen, leidde dit in overgrote mate tot beleggingen in overheidsfondsen, zoals de wetgeving het voorschrijft aan de instellingen in kwestie.
Het particuliere spaarwezen is overigens niet helemaal ontsnapt aan de vrije beslissing van de betrokkenen. Maar slechts in geringe mate voelden die zich aangetrokken door risicodragende beleggingen, of door de belegging in effecten over het algemeen. Het sparen onder deposito-vorm, de spaarboekjes en verwante spaarvormen hebben een zeer snelle ontwikkeling gekend. Spaarinstellingen kenden in vele gevallen een stormachtige groei, met behulp van duizenden agenten die als inzamelaars van spaargelden optreden zonder dat de wet hun een streng statuut oplegt zoals aan de wisselagenten.
Dat dit alles geleid heeft tot een aanzienlijke aangroei van de deposito's bij de banken, en dat de financieringslast van het bedrijfsleven in een voorheen onvoorstelbare omvang door bankkrediet wordt opgevangen, is een gewichtig element van onze huidige economische maatschappij. Zowel in haar financiële opbouw als in haar werking via een zeer gevarieerde sociale groep van financiële medewerkers is de economie anders geworden dan in de tijd dat een reglementering van het wisselagentenberoep kon beschouwd worden als een kernaangelegenheid van de financiële wetgeving in de sectoren in kwestie. Men is soms verbaasd dat dié zijde van ons economisch leven zo zelden belicht wordt door specialisten, die nochtans de hedendaagse maatschappij en haar werking in de diepte en in haar veranderingen, willen analyseren.
14-10-'68
Hektor de Bruyne
|
|