Streven. Jaargang 22
(1968-1969)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |
Gebed moet beginnen en eindigen bij de situatieEerst leven. Dat betekent samenleven en informatie, weten wat er in de wereld en in een mensenleven aan de hand is. Het evangelie is in het begin eigenlijk niets anders dan een onderdeel van onze informatie: een mens Jezus van Nazaret zoals die in het leven van anderen iets betekent. Waar kan nu gebed ontstaan? Waar er in de chaos van informaties een vonk overspringt, van zijn vredesboodschap op onze oorlogserfenis, op onze wanhoop, op onze vredesverlangens en vredespogingen; van zijn omgang met tollenaars en hoeren op onze apartheidspolitiek tegenover maatschappelijk minderen, jeugd, ontwikkelingslanden, mensen die er op de een of andere manier gekleurd op staan; van zijn geloof in God op onze ongelovigheid of kleingelovigheid; van de vrijheid waarmee Hij Zich gaf, op onze onvrijheden waardoor wij vastzitten aan onze wensen en gewoonten, en op ons verlangen mee te werken aan de bevrijding van onszelf en van anderen. Maar dat is nog het bidden niet. Veel mensen denken, dat ze met bidden ophouden, terwijl ze er nog nauwelijks aan toe zijn. Bidden is niet enkel bezig zijn met vrome woorden of gedachten, bidden is ook niet enkel bezig zijn met onze taak in de wereld, maar zelfs wanneer men deze beide bezigheden door nadenken met elkaar in verband tracht te brengen, is het nog niet zeker dat men van bidden spreken kan. Er is immers niet alleen theologie mogelijk zonder gebed, en niet alleen werkheiligheid zonder gebed, maar ook religieus of ideologisch gefundeerde politiek of journalistiek zonder gebed. Gebed in eigenlijke zin is niet zozeer nadenken over twee informatiebronnen, als wel leven in beide situaties; ik bedoel die waarin wij staan met mensen en dingen, en die waarin wij ons door het evangelie gesteld zien met Jezus; de eerste met de mensen die wij ontmoeten en in wisselende omstandigheden, de tweede doordat wij van het evangelie de rollen toegeschoven krijgen van de mensen die Jezus ontmoet. Door het inleven in beide situaties zullen beide | |
[pagina 188]
| |
belevingen op elkaar inwerken en ontstaat één ervaring die beide verbindt. Het wordt tijd voor een voorbeeld. Eigenlijk moest iedere lezeres en lezer eerst zijn of haar eigen voorbeeld maken. Dat is de enige manier om de rest van dit artikel niet abstract te laten klinken: er staat wat je doet, dat haal je er uit, niet meer en niet minder; God is niet zozeer om over te lezen, en helemaal niet om over te vechten, maar om mee te leven. Dus uw voorbeeld: men realisere zich een eigen succes of verdriet of verlangen, niet te kort zodat het de kans krijgt de ervaring voldoende te vullen; daarna realisere men zich een evangelietafereel, ook niet te kort; daarna ga men na hoe de eigen ervaring hierop reageert; hieruit kan men dan opmaken, wat in ons leven méér en wat minder bij het evangelie past en aansluit; vooral als men te maken heeft met twee uiteenlopende werkelijkheden of mogelijkheden, zal de ervaring uiteenlopend reageren op het evangelie; als men zich dan ook in zijn gedrag houdt aan datgene wat het meest bij het evangelie aansluit, is men in staat vanuit het eigen geestelijk - dat betekent in het nieuwe testament: door het evangelie van Jezus bepaald - beleven tot een zeer praktische besluitvorming te komen over de te kiezen plaats in de wereld en in omstandigheden; zo kan het evangelie operationeel gemaakt worden en Godzelf door zijn Woord en zijn Geest de structuren van iemands en van onze wereld bepalen en bezielenGa naar voetnoot1. Een zeer origineel en illustratief voorbeeld kan de lezer vinden in het zojuist uitgekomen, nu voor het eerst volledig in het Nederlands beschikbare ‘Geestelijk Dagboek’ van IgnatiusGa naar voetnoot2. Door de inleiding en het begeleidend commentaar daarbij wordt juist de hier geschetste werkwijze die hij volgt, onderstreept en verduidelijkt. Is dit een nieuw geluid? Wel voor wie zijn gebed tot bezinning en nadenken beperkt heeft. Want het verstand werkt ontledend, onderscheidend. Het haalt uit elkaar, wat in de ervaring ongedeeld gegeven is. Bezinning is niet waardeloos, bezinning moet er zijn. Maar bezinning alleen is nog geen gebed. En wie met God leven wil, heeft nog heel andere argumenten die in elk van zijn beslissingen meespelen, dan alleen de verstandelijke redenen van de bezinning. Men laat voor een huwelijkskeuze ook niet het laatste woord aan het getallen-profetisme van de statistiek of aan de computer. De ervaring zelf is argument. Want als de gebedservaring de werksituatie integreert, werkt deze ervaring onder het werken en in het werken door, zoals de liefde dat nu eenmaal doet. En die doorwerkende ervaring maakt men operationeel door haar in de besluitvorming als factor van betekenis aandacht te geven en te laten meespreken. Een voorbeeld uit Ignatius' Geestelijk Dagboek ter illustratie: ‘Ik ging naar Don Francesco, bleef bij hem en kwam daarna terug zonder de intense warmte en liefde te verliezen’Ga naar voetnoot3. | |
[pagina 189]
| |
Men ziet: zo gaat de gebedservaring de straat op, op visite of, zoals in bovenstaand geval van Ignatius, op zakenbezoek. Zo keert het gebed terug tot de situatie waaruit het is opgekomen. En in het groeien of afnemen van de bijblijvende ervaring heeft men de mogelijkheid om verstandelijke motieven te beoordelen op hun geestelijk gehalte als religieuze motivatie. Zo kan men tussen verschillende verstandige en misschien voor het verstand gelijkwaardige mogelijkheden die vinden en kiezen die méér door de eigen Godservaring gedragen wordt. Dit is niet minder dan contemplatief zijn, of liever blijven, in de aktie zelfGa naar voetnoot4. Dit levert een tegelijk verstandige én spirituele beslissing. | |
Een God die met ons mee verandertZo ontstaat er een op de eigen ervaring berustende verhouding met God en met mensen en dingen. Dit verklaart ook, waarom iemand opeens niet meer geraakt wordt door een vroeger wellicht bewonderd evangelietafereel of kerkboek of predikant. Als onze situatie verandert, hebben wij om zo te zeggen een andere God nodig; of beter uitgedrukt: als wij veranderen, heeft God een andere mens voor Zich, met andere noden en mogelijkheden, voor wie Hij dus ook anders moet zijn. God verandert met ons mee. Als men het goed begrijpt. Geldt dit niet voor elk persoonlijk contact? Relevant is niet alleen met welke persoon wij contact hebben, maar evenzeer welk contact wij met die persoon hebben. Dezelfde naam en dezelfde persoon krijgen in ander verband een andere zin. Ouders betekenen ook niet altijd hetzelfde voor hun kind: als baby, als schoolkind, als puber, als verloofde, als getrouwd iemand; dezelfde ouders functioneren telkens anders; en dit is ook niet voor alle ouders hetzelfde, zodat het niet eens en voorgoed in onveranderlijke wetenschapsdogma's is vast te leggen en men ook op zijn ervaring aangewezen blijft. Men doet het vaak voorkomen, alsof men vroeger van alles zeker was en wij nu met onzekerheden moeten leren leven. Het tegendeel is meer het geval. Vroeger was men zijn leven evenmin of minder zeker. Het zijn juist de groeiende sociale zekerheden, waartegen de uiteindelijke onzekerheid zich scherper aftekent. En op deze diepere onzekerheid geven niet pragmatische of theoretische systemen van verzekering, maar persoonlijke verhoudingen antwoord. Opmerkelijk is de marktwaarde van overigens elkander snel opvolgende systemen: de hele geschiedenis van God en mens als evolutie, als secularisatie, de hele Blijde Boodschap als dienstbaarheid, medemenselijkheid, leefbaar maken van de wereld. Wanneer men zulke opvattingen hanteert als totalitaire systemen, zijn ze hoogst onbescheiden: voor de gelovigen een pressie, voor de ongelovigen een pretentie. Zo maak je God dood, monddood. Aandacht voor de telkens andere beïnvloeding door het evangelie maakt vrijer tegenover de elkaar jaarlijks afwisselende theorieën en Gods- en wereldbeelden. Doordat men zo de mogelijkheid heeft ze te beoordelen, niet zozeer op hun intellec- | |
[pagina 190]
| |
tuele degelijkheid, maar op hun religieuze waarde als bewegende kracht: of ze echt in staat zijn de wereld te veranderen; een theologie die (je) niets doet, is voor het christelijk leven een eendagsvlieg. God heeft zoveel namen, omdat er voor Hem niet één, eens en voor altijd vast te leggen functie te reserveren is, omdat Hij in de steeds verschillende omstandigheden en in de steeds wisselende ervaringen steeds wisselend en steeds verschillend functioneert. Het gaat niet om één functie, maar om vele functionaliteiten. Dan pas leeft Hij echt met ons mee, dan pas leven wij echt met Hem. Leven is immers nooit zonder verandering. Wie weet niet uit ervaring, dat Jezus Christus niet altijd dezelfde voor ons is? Dat weet zelfs degene die moet zeggen: het zegt me niets meer. Als je zelf anders bent, is Jezus ook anders voor je. Jezus Christus is voor iedereen anders, en Jezus Christus is voor iedere fase anders. Zoals bij elke persoonlijke verhouding moet je bij het begin van een nieuwe fase elkaar weer opnieuw zoeken: dan vraagt zijn menselijk verschijnen dus nieuwe, onbevangen aandacht. Het is niet zo verwonderlijk, dat bij het aanbreken van iedere nieuwe fase zijn godheid minder aanspreekt. Zeker als die nieuwe fase secularisatie heet. Dan vooral moet Hij de kans hebben zijn godheid in de omgang zelf te bewijzen. Hier lopen wij gevaar naar rechts of links van de Weg af te raken, vanwege de haast om bij moderne theorieën aan te sluiten. Links liggen uitspraken als: dat is niet echt gebeurd, dogma's moeten worden afgeschaft, Jezus was méér mens dan God. Veel aanvallen op het dogma ontspringen aan een dogmatische preoccupatie. Om toch maar tot algemene visies of formules te komen. Theologische sensatietaal kan worden voorkomen door een spirituele en dus pragmatischer aandacht voor de geestelijke ervaring. Rechts ligt de niet door de eigen ervaring gecontroleerde en gedekte woekering van Jezus dit, Jezus dat, God dit en God dat. Ze zeggen zoveel van Jezus. Dat Hij de Zoon van Maria is, en de Zoon van God, en de Verlosser en Zaligmaker van de wereld, en de Heer, en de goede Herder, en het Woord van God, en het Licht voor deze wereld. Al die titels zijn eigenlijk evenzoveel eindpunten van ervaring: een vroegere generatie heeft Hem die namen gegeven om uit te drukken wat Hij voor hen betekende, welke rol Hij voor hen vervulde, welke functie. Neem je die titulatuur als beginpunt van je geestelijk leven, dan riskeer je een vastgesteld systeem van begrippen over te planten in een andere belevingswereld, een vastzittend zondags- of zaterdagavondinstituut in te planten in een andere tijd. Dan blijken we, opeens?, te zitten met de vraag: wat moet ik ermee? De beginvraag is niet: wat is er allemaal waar; maar: hoe maakt Hij Zich waar. Pas als men heeft gemerkt hoe iemand functioneert, heeft men het recht Hem die naam te geven. Wat zouden gesprekken en theologiecursussen winnen, wanneer ze niet van godsbeelden zouden uitgaan, maar allereerst de eigen godservaringen aan bod zouden laten komen, helpen catalogiseren en ordenen. Een confrontatie met de in de heilige schrift beschreven godservaringen zou dan niet alleen méér als herkenning werken, maar bovenal een diepere verwerking mogelijk maken. |
|