doen aanvaarden door de publieke personen en door het publiek zelf.
Nu is de tussenpersoon uit de aard van de zaak nooit een alleenstaande. Hij is ingeschakeld in een apparaat en als dusdanig onderworpen aan de min of meer autonome wetten welke eigen zijn aan dat bedrijf. Ten aanzien van de economische en technische ontwikkeling in de sector van de media, ziet het er niet naar uit dat deze materiële afhankelijkheid van de communicator er met verloop van tijd op verminderen zal. Integendeel. En toch schenen de deelnemers niet geneigd te zijn zich bij deze stand van zaken neer te leggen. Hun belangstelling voor bepaalde nieuwe buitenlandse formules welke erop gericht zijn de uitingsvrijheid van de communicatoren te vrijwaren, bewees zulks. Zo is er in Den Haan veel te doen geweest over de zgn. ‘société de rédacteurs’ welke bij de toonaangevende Parijse krant Le Monde alsook bij een tiental andere Franse persorganen haar deugdelijkheid zou bewezen hebben. Met deze formule wordt de communicator tot deelgenoot gepromoveerd. Ze bevrijdt hem uit een hiërarchisch en bureaucratisch keurslijf, zonder daarom in het andere uiterste te vervallen.
Niemand - en allerminst de communicatoren zelf - wenst dat zulks tot chaotische toestanden aanleiding zou geven. Wat vaak beoogd wordt is een inkorting van de weg naar de man aan de top. Bij ieder bedrijf van enige omvang dreigt hij een in eenzame afzondering tronend superhoofdredacteur te worden. Dank zij de instelling van een mogelijkheid tot direct contact, hopen de communicatoren, telkens als het voor de goede gang van zaken noodzakelijk blijkt, tijdig het groene licht te krijgen voor essentieel geachte journalistieke opdrachten. De nadruk komt hierbij ook op ‘tijdig’ te liggen, omdat deze activiteiten nu eenmaal gekoppeld zijn aan de actualiteit. En die staat niet stil.
In de tussenkomsten over dit aspect van het probleem viel verder de bekommernis te beluisteren de gehele actualiteit bestendig op de voet te volgen, omdat het beeld dat de media ervan bieden anders eenzijdig of vertekend uitvalt. Deze waarschuwing richt zich tegen een selectiviteit die opgelegd wordt door de vreze voor hete hangijzers of door een beperking van de beschikbare middelen, financiële en menselijke.
Ondertussen geven wij ons er voldoende rekenschap van, dat het voorgaande zeker geen verantwoording inhoudt voor het tweede lid van het congresthema ‘De sociale communicatiemedia, een culturele revolutie?’ Wat degenen die de eerste en de derde dag het hunne tot de gedachtenwisseling hebben bijgedragen, beogen, is inderdaad niet zozeer een doorbraak als het ophalen van een bepaalde achterstand bij de praktische toepassing van algemeen aanvaarde beginselen inzake uitingsvrijheid en recht op informatie.
Het toenemend internationaal verkeer laat deze achterstand scherper aanvoelen dan weleer. Vandaar het dringend beroep op alle deelgenoten van het sociaal communicatieproces dat zij die praktische toepassing zouden bespoedigen.
Daartoe zijn vereist eensdeels een klimaat van vertrouwen tussen een mededeelzame overheid en loyale, materieel en intellectueel behoorlijk uitgeruste communicatoren; anderdeels een waakzaam en weetgierig publiek. Dit alles