Streven. Jaargang 22
(1968-1969)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
Indrukken uit Bogotà en Medellin
| |
[pagina 146]
| |
maken in hoever de massa eigenlijk bereikt werd. Voor zeer velen gaven het congres en het pausbezoek zonder twijfel aanleiding tot een diep godsdienstig meevoelen, met heel de gemoeds- en geloofsrijkdom van de latijns-amerikaanse volksaard. Voor velen was het een mengeling van geloof en ‘religie’; de pauscultus deed hier soms denken aan magie (het huis waar hij op bezoek ging, zal wel een ‘heiligdom’ worden en het asfalt van de startbaan, dat hij kuste bij aankomst, is al opengebroken). Overigens kan de vraag gesteld worden naar de zin van dergelijke massa-manifestaties: in hoeverre vindt deze enorme ontplooiing van liturgische en paraliturgische bedrijvigheid nog weerklank bij de mens van vandaag? Daarenboven, de aandacht ging duidelijk meer uit naar het pausdom dan naar de eucharistische viering. In hoeverre is die accentverschuiving pastoraal verantwoord? En nochtans hadden de organisatoren bedoeld, het hele gebeuren af te stemmen op de behoefte aan sociale solidariteit in Latijns-Amerika, om aldus het werkelijkheidsgehalte van het eucharistisch samen-zijn te garanderen. Zo had ook Paulus VI het zelf opgevat, toen hij op 4 juni 1966 een stuk steen uit de St.-Pieters-basiliek, bedoeld voor de ‘Templete’, had gezegend: ‘Wij hopen dat het congres het religieus dynamisme en de grote sociale deugden zal stimuleren’. Want honger en dorst naar rechtvaardigheid verteren in Columbia diegenen (een minderheid) die door het traditionele fatalisme heen zijn gegroeid. Dit kwam bijvoorbeeld tot uiting bij gelegenheid van een bijeenkomst van landbouwersgezinnen op 21 augustus, daags voor de komst van de paus, in het gebouw van de Acciòn Cultural Popular, het werk van de bekende Mgr. Salcedo. Voor de micro's van radio Sutatenza spraken zij over de encyclieken Humanae Vitae en Populorum Progressio. De eerste was toen nauwelijks bekend, de tweede blijft in dit continent nog steeds veel te weinig verspreid. Bij die gelegenheid vroeg een assistent aan de echtparen: wat zoudt u de paus zeggen, indien u met hem zoudt kunnen spreken? ‘Indien ik met de paus zou kunnen spreken, zei de afgevaardigde van Panama, dan zou ik hem zeggen dat de kerk te klerikaal is; dat wij behoefte hebben aan een kerk die vrijer is, armer, veel dichter bij de armen, niet om ons armer te maken, maar om ons te helpen beter te leven. Ik geloof dat de kerk zich verwijderd heeft van de leer van haar Meester. Zij moet naar het volk gaan, zich niet afsluiten, niet weggedoken zitten in kloosters...’. Het is heel zeker dat Paulus VI dit diepe heimwee gevoeld heeft en daarom naar Bogotà kwam. Heeft hij ook de taal gevonden die dat heimwee in hoop kan veranderen? | |
Het pausbezoekBogotà, vooral de bourgeoisie van de stad, heeft het pausbezoek willen doen doorgaan voor een eer de stad bewezen, en de ‘conservatieven’ hebben daaruit munt trachten te slaan. De paus zelf wilde echter zijn diepe zorg om Latijns-Amerika uitdrukken. Het drama van veel pauselijke daden ligt voor een deel | |
[pagina 147]
| |
in de bijna onontwijkbare ambiguïteit ervan - dat voelt men hier heel scherp aan. Hij kwam vooral voor de armen, maar gewoon door het feit zelf dat hij kwam, kon hij niet vermijden dat hij meteen het ‘establishment’ van de kerk en haar binding aan de staat en de rijken bekrachtigde. En deze noodlottige binding is nergens sterker dan in dit ‘christelijke’ continent. Het heeft me daarom pijnlijk getroffen, hoe scherp zijn oprechte eenvoud en zijn inspanningen (hoe kan iemand van 70 jaar zulk een vermoeiend programma afwerken, daarbij nog rekening houdend met de grote hoogte waarop Bogotà ligt?) afstaken tegen de burgerlijke én kerkelijke triomfalistische propaganda. Of het gewone volk zich daarover veel vragen stelt, weet ik niet. De jonge geestelijken en vele actieve leken nemen het echter niet meer. En zij zijn toch het hart van het Latijns-Amerika van morgen. Jammer genoeg werd dit in Bogotà, en later in Medellin, bijna geheel vergeten. En toch bevatten de pauselijke toespraken dringende oproepen om de ‘tekenen van de tijd’ nu eens eindelijk te gaan verstaan. Denken we aan de toespraak tot de nieuwgewijde 160 priesters en 40 diakens (waarvan 4 gehuwden, allen Brazilianen: een doctor in het kerkelijk recht, een kapper, een arbeider en een boekhouder), tot de ‘campesinos’ en bij de opening van de Algemene Bisschoppenconferentie. De toespraak van 23 augustus tot de 200.000 ‘campesinos’ was indrukwekkend om meer dan één reden. Belangrijk was de passage over het geweld en de revolutie: ‘Wij zijn niet gekomen om uw onderdanige toejuichingen in ontvangst te nemen, hoe welkom en ontroerend die ook zijn, wij zijn gekomen om Christus te eren in u.... Wij kennen uw levensvoorwaarden; voor velen onder u is het een ellendige toestand, dikwijls beneden de normale eisen van een menswaardig bestaan.... Wij zullen voortgaan met uw zaak te verdedigen.... Wij zullen voortgaan met de onrechtvaardige ongelijkheid tussen rijken en armen aan te klagen.... Laat ons toe u aan te zetten uw vertrouwen niet te stellen in geweld en revolutie; dit is in tegenspraak met de christelijke geest en dit kan de sociale verheffing waarnaar gij verlangt, vertragen in plaats van bevorderen...’. De woorden over de ‘violéncia’, uitgesproken in de stad van Camilo Torres, sloegen in als een bom en verdeelden allen in twee kampen, om te beginnen de journalisten. Velen meenden dat de paus bepaalde passages uit Populorum Progressio verzwakte en bewust optrad tegen een hele stroming onder de jongere clerus, arbeiders en intellectuelen. De eigenlijke bedoeling van de paus was waarschijnlijk aan de armen te vragen geen geweld te gebruiken en de rijken met klem te verzoeken op te houden met het geweld van de sociale verdrukking. Daarenboven, de paus had objectieve redenen om de gewelddadige revolutie als laatste middel tot zelfverdediging af te wijzen. Wie de geschiedenis van Latijns-Amerika in het algemeen en van Columbia in het bijzonder kent, weet dat alle revoluties (Cuba tot nu toe uitgezonderd) telkens opnieuw door een oligarchie omgebogen werden tégen de massa. In zijn toespraak bij de opening van de bisschoppenconferentie kwam de paus weer terug op de sociale plicht van de bisschoppen, hij spoorde hen aan het voorbeeld te volgen van degenen die de kerkelijke bezittingen verdeelden onder | |
[pagina 148]
| |
de armen. Wat de paus echter zei over de gevaren van de secularisatie en het onrechtmatig tegenover elkaar stellen van de charismatische kerk en de institutionele kerk, heeft velen onaangenaam getroffen. Op vele plaatsen is religie hier werkelijk opium voor het volk en wordt elke spontane evangelische beweging door het kerk-instituut verdrukt - de laatste decennia bewijzen dat toch overduidelijk in Argentinië. Zoals in andere toespraken pleitte Paulus VI hier ook voor een grootmoedig aanvaarden van Humanae Vitae. Noteren we terloops dat het latijns-amerikaans episcopaat in het algemeen de encycliek openlijk steunt. Wat de bisschoppen echter eigenlijk denken, kan moeilijk achterhaald worden. In ieder geval zijn in de meer ontwikkelde gebieden als Chili en Mexico de bisschoppen veel genuanceerder dan elders, een fenomeen dat trouwens ook in Europa te zien is. | |
De 2e Latijns-Amerikaanse BisschoppenconferentieVan Bogotà verhuizen we nu naar Medellin, naar het imposante groot-seminarie aldaar (er is plaats voor 350 seminaristen, maar in feite zijn er slechts een goede honderd, en hun aantal neemt nog af), waar de 2e algemene Latijns-Amerikaanse bisschoppenconferentie plaats had. Zodra men wist (25.6.1965) dat Bogotà uitgekozen was voor het 39e internationale eucharistisch congres, had de toenmalige president van de CELAMGa naar voetnoot1, Mgr. Manuel Larrain, besloten hiervan gebruik te maken om een algemene bisschoppenconferentie samen te roepen. Medellin zou aldus de gelegenheid bieden zich te bezinnen over de ontwikkeling van de kerk in Latijns-Amerika in het licht van het conciliair aggiornamento. Dit thema werd tijdens de bestuursvergadering van de CELAM in mei 1967 aangehouden en voorgelegd aan de paus. In januari 1968 promulgeerde Paulus VI in een brief van staatssecretaris kardinaal Cicognani de reglementaire convocatie. In dezelfde brief werd gestipuleerd dat het reglement van de conferentie ter goedkeuring moest worden voorgelegd aan de H. Stoel, die naderhand meerdere wijzigingen aanbracht. Later werden door Rome ook de drie presidenten benoemd, Mgr. Vilela Brandao, bisschop van Teresina en president van de CELAM, kardinaal Landazuri Ricketts, aartsbisschop van Lima, en kardinaal Samoré, voorzitter van de CALGa naar voetnoot2. De H. Stoel | |
[pagina 149]
| |
inviteerde daarenboven als deelnemers de leden van de COGECAL en hield zich het recht voor in laatste instantie de deelnemerslijst, opgesteld door de CELAM, te bekrachtigen. Het basisdocument, uitgewerkt door theologen en andere deskundigen, bleek achteraf door de werkelijkheid voorbijgestreefd te zijn. Het bewustzijn immers dat wij in een tijdsversnelling leven, was ook doorgedrongen bij de deelnemers (ongeveer 250, waaronder 129 bisschoppen). Mgr. Brandao erkende dat de grote massa van de kerk een radicaal vernieuwende inspiratie verwachtte en Mgr. Valencia, secretaris van het missiesecretariaat van de CELAM, onderstreepte de behoefte aan samenwerking tussen christenen en niet-christenen om in onderlinge solidariteit de hele latijns-amerikaanse gemeenschap zo vlug mogelijk een menswaardige toekomst te verzekeren. De verwachtingen waren groot. In hoeverre zijn zij beantwoord? In feite moet men in de Conferentie twee aspecten onderscheiden: de algemene bewustzijnsvorming (de ‘concientizaciòn’) en het studiewerk in de commissies, meer direct operatief bedoeld. Inzake bewustzijnsvorming zijn ongetwijfeld diepgaande resultaten geboekt: enkele vooraanstaande kerkelijke leiders hebben een ferme taal gesproken; de liturgie bereikte echte hoogtepunten, bijvoorbeeld toen de niet-katholieke christenen mee-communiceerden; in de commissies zaten bisschoppen, experts en leken rond dezelfde tafel. Maar echt operatief (en juist dát was zo hard nodig) is Medellin helaas niet geworden. Een van de oorzaken ligt bij de leiding van de Conferentie. De voorzitters van de 9 commissies waren vooraf benoemd (insiders zeggen: met veel te eenzijdige controle van Rome; wel kon elke commissie een moderator en een verslaggever kiezen). Heel moeizaam raakte men akkoord over teksten, die uiteindelijk, door hun algemeenheid, onbevredigend moesten blijven. Aanvankelijk was de bedoeling dat alles geheim zou blijven, doch de journalisten maakten van elke gelegenheid gebruik om de hand te leggen op de documenten (waar deze bijvoorbeeld tijdens de avondmis in de vergaderzalen waren blijven liggen). Onmiddellijk verdeelde de pers de deelnemers in behoudsgezinden en progessieven, zoals in Vaticanum II. In feite was deze schematisering te simplistisch. Bijna alle deelnemers immers wilden wel degelijk echte antwoorden vinden op echte vragen. Doch zij verschilden onderling sterk in hun benaderingswijze. Ieder redeneerde immers vanuit een achtergrond met erg uiteenlopende vanzelfsprekendheden, waarbij het eigen regionale of nationale klimaat sterk meespeelde. De definitieve teksten waren daarom ook bijna allemaal open - maar, en dit is doodjammer - ook zeer vaag, vooral in sommige belangrijke punten. Thuisgekeerd konden de deelnemers er dus een interpretatie naar eigen voorkeur aan geven. Tegen die vaagheid werd wel buiten het ‘conclaaf’ gereageerd: er waren stakingen en vechtpartijen met de politie. Zoals | |
[pagina 150]
| |
enkele weken voorheen in Uppsala en enkele weken later bij de katholiekendagen in Essen, wilden ook hier jongeren en journalisten de Conferentie aanzetten een meer doortastende taal te spreken. Er werden tegen-conferenties gehouden, waaraan ook meegedaan werd door sommige priesters die aan de Conferentie deelnamen. Het feit dat de leiding van de Conferentie in feite de voorstellen van de CLASC (de latijns-amerikaanse confederatie van de christelijke vakbonden) miskende, had trouwens bij de vertegenwoordigers ervan diepe ontevredenheid veroorzaakt. Ik was er zelf getuige van hoe A. Vanistendael, secretaris-generaal van CIDSE (het internationaal verbindingsorgaan voor alle vastenacties en dergelijke), aanvankelijk geïgnoreerd werd. Redenen volgens A. Vanistendael: hij was een vriend van Camilo Torres en oud-secretaris-generaal van het ICV, waarbij de CLASC aangesloten is. In de pers verscheen een tegen-basisdocument van het episcopaat van Columbia, dat drie dagen voor het einde van de Conferentie aan de presidenten was meegedeeld, zogenaamd bedoeld als bijdrage tot de debatten. Het werd echter door de leiding afgewezen. Het werd immers niet alleen juridisch te laat ingediend, in feite was het ook veel conservatiever dan de standpunten die in de commissies reeds bereikt waren - om nog te zwijgen van de weinig elegante methode de Conferentie in eigen land onder druk te zetten door gelijktijdig de tekst aan de pers te verstrekken. Ook andere bisschoppen reageerden in de pers, zoals Mgr. de Proença Sigaud, bisschop van Diamantina in Brazilië. Hoewel niet gekozen als afgevaardigde bij de Conferentie, verscheen hij toch in Medellin om er erg ‘kapitalistische’ artikelen te publiceren over de rijkdom van de kerk, uit vrees dat men tot de grote verdeling van de kerkelijke goederen zou besluiten. Hij viel daarbij openlijk Helder Camara, aartsbisschop van Recife, aan en sprong daarbij nogal indiscreet om met inside-informatie uit de Braziliaanse bisschoppenconferentie. In de einddocumenten werd de balans van de toestand vrij zakelijk en eerlijk opgemaakt: de enorme demografische expansie, het marginaal bestaan van de overgrote meerderheid van de bevolking tegenover een kleine groep geprivilegieerden, de uitzichtloosheid voor de landbouwbevolking, het ongeduld bij de jongeren, het analfabetisme, het bedroevend laag niveau van de volwassenen-vorming, de verschuiving van een monolitische maatschappij naar een sociocultureel pluralisme, de politieke systemen die niet meer opgewassen zijn tegen de problemen, enz. Het erkennen van deze feiten zal een aantal jonge priesters en leken tot steun zijn in hun strijd van morgen en kan het onbegrip waarvan zij op zovele plaatsen nog het slachtoffer zijn, misschien wat draaglijker maken. Zelfs de algemene beginselen voor het vinden van een oplossing werden genuanceerd geformuleerd, bijvoorbeeld inzake revolutie, waar de tekst van Medellin verder gaat dan die van Paulus VI. Doch dit alles kan niet bevredigen. Het ontbrak aan concrete richtlijnen en bij zeer velen was ook duidelijk de wil afwezig om, eenmaal terug in eigen land, deze te zoeken en voor te houden. In die zin is Medellin niet geslaagd. Zoals een hooggeplaatst en heel goed kenner van Latijns-Amerika me zei: de jongeren zullen diep ontgoocheld zijn. | |
[pagina 151]
| |
Waarom geraakte men niet verder? Omdat, op enkele uitzonderingen na, zoals Mgr. Pires, aartsbisschop van Paraiba, niemand op de kerk zelf durfde toe te passen wat zo herhaaldelijk over de profane maatschappij werd gezegd: dat de structuren dringend diepgaande veranderingen behoeven. Mgr. Pires had de moed te wijzen op twee brandende punten: de rol van de nuntiiGa naar voetnoot3 en vooral de mogelijkheid het kerkelijk ambt te herstructureren door gehuwde mannen priester te wijden. Men begrijpt veel minder dat, niettegenstaande bepaalde voorbereidende teksten en een nieuw, overigens zeer evenwichtig document van Mgr. Koop, bisschop van Lins, het probleem van het clerustekort niet in de eindresoluties werd aangeraakt. Waarom is men hier niet op ingegaan? Mgr. Pires kreeg de verzekering dat Rome niet verboden had hierover te spreken. Misschien is dit wel zo, misschien niet (insiders weten hoe ondoorzichtig de verhouding tussen CAL en CELAM is). Het is heel zeker dat de bisschoppen zelf onvoldoende openstaan voor het probleem. Een bisschop bijvoorbeeld uit een land waar 80% van de priesters buitenlanders zijn en één priester voor 9.000 inwoners staat, verzette zich hardnekkig tegen elke vorm van gehuwde clerus. Vrij velen zagen zelfs niet eens de ernst van het priestertekort, misschien omdat de meeste aanwezigen uit de steden komen, waar het tekort psychologisch minder opvallend is dan op het platteland. En nochtans de Conferentie beschikte over het nodige informatie-materiaalGa naar voetnoot4. Vrienden zeiden me dat de eigenlijke reden het gemis aan moed is om een ernstige en hoogst noodzakelijke structuurverandering aan te durven. Zij verschuilen zich in blinde gehoorzaamheid achter de celibaatsencycliek. Wel hebben zij kunnen vaststellen dat de groep van hen die een verandering in de huidige discipline voorstaan, snel groeit (o.m. in Brazilië, waar de bisschoppen Eugenio Sales en Helder Camara zich achter de nieuwe richting gezet hebben). Medellin toont duidelijk dat de streng piramidale, autoritaire gezagsstructuur van de kerk het echte leven in de kerk afremt. Het dynamisme in de discussies werd voor belangrijke punten geblokkeerd door het handig opgebouwde controle-systeem. De vrees van Rome voor de openbloei van de regionale kerkgemeenschappen binnen de Una Sancta heeft eens te meer de beweging van de Geest verlamd. Vervolgens blijkt uit de werking van commissies dat een eerlijke en loyale dialoog tussen theologen, sociologen en kerkleiders nog niet bestaat, alle conciliaire teksten daaromtrent ten spijt. Men ontkomt niet aan de | |
[pagina 152]
| |
indruk dat de zorg om de handhaving van het gezag te dikwijls primeerde boven waarheid en leven. De Conferentie werd besloten met veel wederzijdse dankbetuigingen en een vloed van welsprekendheid. Terugvliegend over Quito, waar ik materiaal ging verzamelen voor een studie over Ecuador, vroeg ik me af of het Cubaanse experiment ooit zijn antwoord zal krijgen. Misschien vanuit Brazilië in de komende maanden. Maar heel gerust ben ik er toch niet op. |
|