| |
| |
| |
Over onontbindbaarheid van het huwelijk
P. Huizing
Mede in verband met te voorziene wijzigingen betreffende de echtscheiding in het Nederlandse recht is de vraag naar het standpunt van de katholieke kerk daartegenover actueel. In hoever erkent de kerk echtscheiding, en in hoever kunnen katholieken een burgerlijke echtscheidingswet goedkeuren? We gaan er zonder meer van uit, dat een kerkgemeenschap, althans een kerkgemeenschap die zich op het evangelie baseert, een standpunt in deze vragen kán innemen, en niet zonder meer te volgen heeft wat statelijke wetgevingen bepalen. Het nieuwe testament hééft een standpunt ten aanzien van de onverbrekelijkheid van het huwelijk ingenomen en aan dat standpunt zullen christenen altijd gebonden blijven. Aan het woord van Jezus: ‘Wat God verbonden heeft, dat zal de mens niet scheiden’ zal de kerk nooit een jota of stip afdoen. Wat niet uitsluit dat er ontwikkelingen kunnen plaats hebben in het begrijpen en in de praktische toepassing van de schriftuurlijke visie op die onverbrekelijkheid.
| |
Geldend kerkrecht
In de thans overheersende theologische en canonieke leer wordt elk huwelijk als intrinsiek onontbindbaar beschouwd; dat wil zeggen dat elk geldig gesloten huwelijk nooit ontbonden kan worden door de echtgenoten zelf. Als er van ontbinding sprake kan zijn, dan dus alleen extrinsiek, dat wil zeggen dat de ontbinding gebeurt door een daartoe bevoegd gezag. De burgerlijke overheid wordt daartoe niet bevoegd geacht. Waaruit volgt, dat de kerk een burgerlijke wet die echtscheiding toestaat, nooit als geldig erkent. De enige overheid die daartoe in bepaalde gevallen wel bevoegd is, is de kerkelijke overheid, met name de paus.
Het oudste geval van echtscheiding is dat van het z.g. paulinisch voorrecht, aldus genoemd omdat het wordt teruggeleid tot een tekst van Paulus. Het betreft het huwelijk gesloten door twee niet-gedoopten waarvan een nadien gedoopt wordt. Wil de niet-gedoopte partij het huwelijk niet meer voortzetten of niet meer in vrede voortzetten, of, zoals praktisch altijd het geval is, was het huwelijk al eerder ontwricht en waren de twee dus al uit elkaar gegaan, dan kan de gedoopte een nieuw huwelijk sluiten, waardoor het eerste wordt ontbonden. Vanzelf is dan ook de ander vrij. Zo mogelijk moet de ander vóór het
| |
| |
aangaan van het nieuwe huwelijk gevraagd worden of hij of zij het eerste huwelijk in vrede wil voortzetten, om door een weigering of door het weigeren te antwoorden zeker te zijn dat een wezenlijke voorwaarde voor de ontbinding is vervuld. Dit gebeurt doorgaans via de bisschoppelijke curie. Verdere procedures zijn niet nodig.
In de latere middeleeuwen, begin 15de eeuw, is de ontbinding van een onvoltooid huwelijk ingevoerd, dat wil zeggen van een huwelijk waarin de echtgenoten nooit een normale geslachtelijke gemeenschap hebben gehad. Om deze ontbinding te verkrijgen moet een onderzoek in het eigen bisdom worden gevoerd, om vast te stellen dat het huwelijk inderdaad onvoltooid is gebleven en dat er een ernstige reden voor ontbinding bestaat. De processtukken worden door de congregatie van de sacramenten gecontroleerd. Op advies van deze congregatie spreekt de paus tenslotte de ontbinding uit.
Sinds 1924 is het aantal ontbindingen ‘ten gunste van het geloof’ - in favorem fidei - zeer sterk toegenomen. Deze gevallen zijn onderscheiden van die van het paulinisch voorrecht. Ze betreffen huwelijken gesloten door twee niet-katholieken waarvan een gedoopt was en een niet gedoopt. Bij overgang naar de katholieke kerk van een van de twee kan het eerste huwelijk, dat praktisch altijd allang ontwricht is, ontbonden worden. Een onderzoek in het eigen bisdom stelt vast, dat inderdaad een van de twee niet gedoopt was en in ieder geval geen echtelijke gemeenschap heeft plaats gehad door twee gedoopten. Het dossier wordt gecontroleerd door de congregatie voor de geloofsleer, en de paus spreekt na advies van deze congregatie de ontbinding uit.
In de laatste decennia zijn door de paus ook ontbindingen uitgesproken van huwelijken door een katholiek na dispensatie gesloten met een niet-gedoopte; en van huwelijken gesloten door niet-katholieken, die beiden niet gedoopt waren of waarvan een van beiden niet gedoopt was, ook zonder overgang naar de katholieke kerk, om een nieuw huwelijk met een katholieke partij mogelijk te maken.
Gezien deze in de loop van de geschiedenis uitgebreide gevallen van echtscheiding, neemt men nu vrijwel algemeen aan, dat alleen het huwelijk, bestaande tussen twee gedoopten, en als zodanig voltooid, absoluut onontbindbaar is, ook extrinsiek. Alle andere huwelijken zijn, gegeven bepaalde voorwaarden, extrinsiek door het kerkelijk gezag ontbindbaar.
| |
Motieven van het kerkrecht
In eenvoudige woorden komen deze motieven op het volgende neer. Het woord van Jezus ‘wat God verenigd heeft, dat zal de mens niet scheiden’ geldt voor alle mensen. Het is een positieve goddelijke wet, volgens velen ook een natuurwet, die alle mensen bindt. Geen enkele menselijke instantie kan van deze wet ontslaan. Wanneer de paus een ontbinding uitspreekt, doet hij dat dan ook niet krachtens enige menselijke bevoegdheid, maar met ‘vertegenwoordigende bevoegdheid’ - potestas vicaria - als plaatsbekleder van Christus. Hij kan dit doen door een algemene regeling voor alle gevallen, zoals bij het paulinisch
| |
| |
voorrecht, of ook door een verlening van de ontbinding in elk geval afzonderlijk.
Tot nu toe menen slechts enkele theologen en canonisten, dat krachtens die vertegenwoordigende bevoegdheid de paus ook een voltooid huwelijk van twee gedoopten zou kunnen ontbinden; en dat dat alleen feitelijk nooit gebeurt. De praktisch algemene leer, die zeker ook meer overeenstemt met de kerkelijke documenten, is dat ook de paus dat niet kan. De motivering hiervan is niet zeer duidelijk. Men geeft toe dat het motief niet alleen kan zijn het sacramentele karakter van het huwelijk van twee gedoopten, aangezien dit reeds vóór de voltooiing bestaat. Het motief wordt dan gezocht in de mystieke betekenis van het huwelijk als beeld van de vereniging van Christus met zijn Kerk in de incarnatie. Het voltooid sacramenteel huwelijk zou dan het meest volmaakte beeld daarvan zijn, en daarom absoluut onontbindbaar, ook extrinsiek.
| |
Praktische bezwaren
In de praktijk deden zich herhaaldelijk gevallen voor, waarin de toepassing van het geldende kerkrecht of althans van de gangbare interpretatie daarvan tot duidelijk onbevredigende conclusies voerde. Dit ziet men het best aan een concreet voorbeeld. Een jongeman maakt kennis met een katholiek meisje, en daardoor ook met het katholieke geloof. Dit trekt hem zo aan dat hij ook katholiek wil worden. Daarna willen ze samen trouwen en wenden zich tot een pastoor. In het gesprek blijkt dat de jongeman al getrouwd was geweest, maar binnen een jaar weer gescheiden. Op de vraag of hij en zijn eerste vrouw gedoopt waren, antwoordt hij beslist ontkennend. Beiden kwamen uit gezinnen die met geen enkele kerk betrekking hadden en geen enkele godsdienstige praktijk kenden. Het onderzoek van de pastoor wijst echter uit, dat beiden wél gedoopt waren en wel toen ze nog heel klein waren, door een rondreizend predikant, die de ouders had overgehaald hun kinderen te laten dopen. Waarop de pastoor tot zijn grote spijt moest concluderen, dat aan een ontbinding van het eerste huwelijk niet viel te denken en dus evenmin aan een kerkelijke sluiting van een nieuw huwelijk. In dit en soortgelijke gevallen is dus een doopsel dat toevallig ontvangen is en verder niet de minste betekenis in het leven heeft gehad, beslissend voor de vraag, of een huwelijk een sacrament is, en derhalve na voltooiing onontbindbaar.
Bovendien wordt deze voltooiing alleen als fysiek gebeuren beschouwd. Er werd niet naar gevraagd of dit gebeuren al of niet een uiting was van een werkelijke echtelijke verhouding. Waren twee gedoopten geldig getrouwd en had eenmaal dit fysiek gebeuren plaats gehad, dan was er een sacramenteel en voltooid en dus absoluut onontbindbaar huwelijk, ook al bleek dat dit huwelijk een volkomen vergissing was en dat er nooit een werkelijke echtelijke verhouding tussen deze twee tot stand was gekomen en evenmin ooit zou kunnen komen. Hoe vaak treft men niet mensen aan die gelukkig met hun gezin samenleven, maar wier verbintenis niet kerkelijk wordt erkend omdat ze nog altijd geacht worden gebonden te zijn aan een eerste onmogelijk gebleken huwelijk?
| |
| |
Deze onredelijke en dus zeker onchristelijk harde situaties hebben meerdere theologen en canonisten er toe gebracht zich opnieuw te bezinnen op de werkelijkheid van de onontbindbaarheid van het huwelijk.
| |
Wat God verbonden heeft....
Toen Jezus die woorden sprak, heeft hij zeker niet gedacht aan een wet die aan man en vrouw van buiten af moest worden opgelegd. God legt zich niet op van buiten af met wet en dwang. Wat hij werkt, werkt hij in de mens en in zijn vrijheid zelf. Als God man en vrouw verbindt, verbinden man en vrouw zich zelf in volle vrijheid met elkander. Zij zijn het zelf die hun band onherroepelijk, voor het leven willen. De onontbindbaarheid van het huwelijk wordt door hen zelf tot stand gebracht, niet door een wet aan hen opgelegd. Een eeuwenoud beginsel, in de kerkelijke canonieke traditie steeds bewaard, zegt dat de wederzijdse overeenstemming het huwelijk tot stand brengt: Consensus facit matrimonium. Er is geen enkele instantie buiten man en vrouw zelf, noch kerkelijke noch burgerlijke, die tussen hen een huwelijksband, met al wat dat inhoudt, tot stand kan brengen. Ook de onverbrekelijkheid daarvan komt voort uit hun eigen wil. Alleen zij zijn onontbindbaar verbonden die zo verbonden wílden zijn. En die van elkaar weten dat ze zich aan elkaar voor het leven gegeven hebben.
De opvatting dat Jezus een wet van onontbindbaarheid zou hebben uitgevaardigd, welke wet de Kerk eenvoudig verkondigt, raakt dus nog niet de kern van de zaak. De woorden van Jezus zijn allereerst een appèl tot onvoorwaardelijke zelfgave aan de huwenden zelf, een opdracht tot trouw voor het leven aan de gehuwden zelf. Waar tussen man en vrouw zelf deze onherroepelijke wederzijdse aanvaarding niet bestaat, daar kan geen enkele wet die tot stand brengen. Wél kan een wet, door de gemeenschap aanvaard, een sterke steun zijn voor de huwelijksbeleving van de enkelingen, en ik meen, dat de kerkelijke wet inderdaad zo'n steun geweest is, en een machtige factor voor de opvoeding van de christenheid tot het onontbindbare huwelijk. Maar het woord van Christus komt niet in de wet tot leven, maar in de trouw van de gehuwde mensen aan elkaar.
| |
Dit geheim is groot....
Van hieruit wordt ook de visie op het christelijk huwelijk als ‘geheim’ - mysterium - of als sacrament realistischer. Het is traditionele leer dat de geldige huwelijksovereenkomst tussen twee gedoopten een sacrament is. Het zou iets duidelijker zijn te zeggen, dat de voor de kerkgemeenschap geldige huwelijksovereenkomst tussen een man en een vrouw die beiden gedoopt zijn, het in die gemeenschap geldende teken van het sacrament is. Dat uiterlijke teken is en blijft voor de kerkgemeenschap, we zouden kunnen zeggen in de canonieke orde, geldig en hoeft nooit opnieuw gesteld te worden. Maar daarmee staat nog niet vast dat de werkelijkheid van het sacramentele gebeuren zich ook
| |
| |
inderdaad in man en vrouw voltrokken heeft. Evenmin als wetten, heeft Christus op de eerste plaats uiterlijke tekenen op aarde willen brengen. Wat híj aan gehuwde mensen te geven heeft, is de verlossing van hun samen verbonden zijn. Dat het huwelijk van twee gedoopten een sacrament is, wat kan dat concreet anders betekenen dan dat zij, in de kracht van hun geloof aan Jezus, ontvangen in het doopsel, zichzelf ook áls christenen aan elkaar geven? Dat hun huwelijksliefde de dimensies van christelijke liefde aanneemt en aannemen wil, met al wat die inhoudt aan het ‘dragen van elkaars lasten’, het ‘zeventig maal zeven keer vergeven’, het ‘zijn leven geven’, en zelfs het ‘gehoorzamen tot de dood’? Het voor de kerkgemeenschap geldende uiterlijke teken van de huwelijksovereenkomst is pas werkelijk levend sacramenteel teken, wanneer het voor man en vrouw zelf uiting is van deze verbondenheid ‘in Christus’, en van het zo verbonden wíllen zijn. De traditionele leer dat het sacrament de natuurlijke gerichtheid van het huwelijk op onontbindbaarheid bekrachtigt en versterkt, kan een gelovig mens slechts van harte onderschrijven. Dat een man en een vrouw elkaar zó trouw kunnen beloven en die trouw een leven lang, ‘tot de dood’ kunnen beleven, is een verlossing van menselijke liefde door de liefde van Christus.
Hier wordt nog duidelijker, dat de wet van de onontbindbaarheid, door de kerkgemeenschap aanvaard en gewild, noodzakelijk was om aan de mensen duidelijk te maken wat Jezus' openbaring over het huwelijk bedoelde en hóe ernstig zijn bedoeling was. Maar tevens, dat de onontbindbaarheid waar Jezus over sprak, geen wet is, maar levende genade in de harten van de mensen. De echte evangelische onontbindbaarheid van het huwelijk is een werkelijkheid in de band van de gehuwden zelf. Waar deze werkelijkheid ontbreekt, kan geen wet die tot stand brengen of herstellen.
| |
Ontbinding van een huwelijk
In de bovengenoemde gevallen van ontbinding van huwelijken gaat het feitelijk altijd om reeds ontwrichte huwelijken, waarin de band tussen man en vrouw al verbroken is. De overgang tot de katholieke kerk of de mogelijkheid van een huwelijk met een katholieke partner of het niet voltooid zijn van het huwelijk zijn niet zozeer de eigenlijke oorzaken van de ontbinding. De eigenlijke oorzaak is steeds datgene wat tussen man en vrouw zelf al heeft plaats gehad, namelijk de verwijdering en de breuk; of althans de feitelijke onmogelijkheid om het huwelijk op een normale manier voort te zetten. Minstens één van de twee moet zelf de scheiding willen. Ik meen dan ook, dat de minder wettelijke of institutionele en meer persoonlijke visie op de evangelische onontbindbaarheid ook een dieper inzicht geeft in de ontbinding door de kerkelijke overheid.
Voor de duidelijkheid is het goed voorop te stellen wat de gemeenschap, het recht en de overheid met de totstandkoming van een huwelijk te maken hebben. Zij die trouwen, doen dat niet uitsluitend voor zich alleen en kúnnen dat ook niet. Ze doen noodzakelijk ook een aanspraak op alle anderen, op de gemeen- | |
| |
schap, om hun verbintenis te erkennen en te eerbiedigen. De anderen, de gemeenschap, kunnen geen huwelijk tussen de twee tot stand brengen; dat kunnen de twee alleen maar zelf. Maar als de twee geen aanspraak op erkenning door de gemeenschap kunnen maken, als de gemeenschap om gegronde redenen die erkenning weigert, dan kúnnen ze samen niet trouwen. Op zich genomen zou het bijvoorbeeld mogelijk zijn, dat een broer en een zus werkelijk met elkaar zouden willen trouwen; dat ze dat in feite niet kunnen, is niet omdat ze het niet zouden kunnen willen, maar omdat de gemeenschap een huwelijk tussen broer en zus niet erkent. Zo kan de gemeenschap beletselen stellen voor de geldigheid van een huwelijk; en ze kan eisen dat voor de geldigheid van het huwelijk het op een publiek controleerbare manier gesloten moet worden.
Zoals man en vrouw alleen maar zelf een huwelijk kunnen tot stand brengen, zo kunnen ook zijzelf alleen het ontbinden. Waar zij beiden samen willen blijven, kan geen enkele instantie, kerkelijke of burgerlijke, een eind aan hun huwelijk maken. Maar ook die ontbinding is niet een zaak uitsluitend van hen beiden. Ook die ontbinding vraagt, om geldig te zijn, de erkenning van de gemeenschap. Waar de gemeenschap, om gegronde redenen, de ontbinding niet erkent, daar kúnnen man en vrouw ook niet scheiden.
Hiermee verschijnt ook de ontbinding door de kerkelijke overheid, met name door de paus, in een ander licht. Het gaat hier niet zozeer om een door Christus aan zijn plaatsbekleder verleende macht een huwelijksverbintenis te verbreken. Zijn uitspraak is veeleer een authentieke verklaring, dat de kerkgemeenschap de ontbinding, door man en vrouw of althans door een van beiden zelf gewild, erkent en billijkt. Het is ook niet een specifiek pauselijke bevoegdheid. Wanneer de paus zich deze gevallen niet zou voorbehouden, zouden ook de bisschoppen zo'n authentieke verklaring kunnen geven.
| |
Sacramenteel en voltooid huwelijk
De eigenlijke bijbelse en christelijke onontbindbaarheid van het huwelijk, die werkelijk voor iedereen, ook voor het kerkelijk gezag, absoluut onaantastbaar is, bestaat in de echtgenoten zelf. Die is niet noodzakelijk gegeven met het gedoopt zijn van man en vrouw en met het stellen van het uiterlijk geldige sacramentele teken van de huwelijksovereenkomst en met het louter fysieke gebeuren van de echtelijke vereniging. Waar man en vrouw innerlijk de onontbindbaarheid niet willen, waar ze daar nog niet aan toe zijn, daar bestaat die ook niet of nog niet. Het zal niet zelden voorkomen dat ze pas later, misschien geruime tijd na de huwelijkssluiting, er wel toe komen. Die onontbindbaarheid bestaat ook niet, waar man en vrouw die misschien wel gewild hebben, maar samen niet in staat zijn die te verwezenlijken. Niemand kan verplichtingen op zich nemen die hij niet kán volbrengen. Waar de oprechte wil en de mogelijkheid tot onontbindbaarheid wél aanwezig zijn, waar die dus wél bestaat in de persoonlijke band van man en vrouw zelf, daar kan die, naar mijn vaste overtuiging, ook niet meer vrijwillig verloren gaan zonder het besef, dat men iets
| |
| |
verbreekt dat men niet verbreken kán en niet verbreken mág. (Precies dezelfde overtuiging heb ik eveneens ten aanzien van het wérkelijk om het Rijk Gods ongehuwd zijn).
De gevallen waarin in de loop der tijden de kerk echtscheiding heeft erkend, zou men dan ook kunnen zien als opeenvolgende historische situaties waarin de kerk het ontbreken van de evangelische onontbindbaarheid heeft herkend en erkend. Het huwelijk, door het geldige sacramentele teken van de huwelijkssluiting tot stand gekomen, en door de echtelijke vereniging voltooid, is eeuwen lang het symbool gebleven van het huwelijk waarin die evangelische onontbindbaarheid wél aanwezig is. Per se zou dat inderdaad zo moeten zijn, en men kan gerust aannemen dat in heel veel gevallen het ook inderdaad zo ís. De werking van Christus' genade in de gehuwden is heus geen fictie. Maar het is niet noodzakelijk zo. Pas waar het huwelijk niet alleen in de orde van de uiterlijke tekenen sacramenteel is, en niet alleen in de fysieke orde is voltooid, maar ook in de persoonlijke band van man en vrouw onherroepelijk wederzijdse levensgave is, daar is ook de onaantastbare evangelische onontbindbaarheid gegeven. Deze kan ook aanwezig zijn waar het uiterlijk sacramentele teken en de fysieke voltooiing ontbreken. Ook de paus heeft nooit een huwelijk ontbonden alléén omdat het niet sacramenteel of niet voltooid was.
| |
Praktische consequenties
Ik heb nergens stelling genomen tégen de kerk en tégen haar traditie. Ik meen integendeel, dat de hier ontwikkelde visie een synthese is die alleen uit de traditie kon groeien en de verschillende elementen daarvan meer begrijpelijk maakt. Het verleggen echter van het accent van de wet naar de persoonlijke verbintenis van de echtgenoten zal noodzakelijk consequenties meebrengen voor de kerkorde en de pastoraal, en wel in deze zin dat ook in de bemoeienis van de kerk met het huwelijk het accent verlegd zal worden van het kerkrecht naar de pastoraal.
Vooreerst is het duidelijk, dat het oordeel of een huwelijk ontbindbaar is of niet, dan niet meer ‘juridisch’ vaststelbaar is. Het is uit akten en getuigenissen vast te stellen of iemand gedoopt is of niet, of hij een huwelijk heeft gesloten of niet, en zelfs doorgaans ook of echtelijke gemeenschap heeft plaats gehad of niet. Of man en vrouw de christelijke onontbindbaarheid van hun huwelijk al of niet aanvaard en gewild hebben, en of ze al of niet in staat waren die ook te verwezenlijken, is nauwelijks uit akten en uit andermans getuigenis vast te stellen. Er zullen gevallen zijn waarin het volkomen duidelijk is dat man en vrouw elkaar niet mogen verlaten en dat een scheiding voor de kerkgemeenschap onaanvaardbaar is en niet erkend kan worden. Er zullen gevallen zijn waarin het duidelijk is dat ze wel uit elkaar kunnen gaan en eventueel zelfs moeten gaan, en een scheiding wél erkend kan worden. Er zullen tenslotte vele gevallen zijn waarin een dergelijke zekerheid niet verkregen kan worden. Daar zal het niet de taak van de kerk zijn, zelf dan maar te beslissen dat het huwelijk moet blijven bestaan, zoals nu het kerkelijk recht doet; maar veelmeer de
| |
| |
mensen te helpen, om in die onzekerheid tot voor God en voor de kerkgemeenschap verantwoorde beslissingen te komen.
Verder zal in de katechese, in de prediking, in de voorbereiding tot het huwelijk, in de begeleiding van de gehuwden veel meer aandacht gegeven moeten worden aan de vorming van het inzicht in wat christelijke onontbindbaarheid inhoudt en aan de hulp die de kerkgemeenschap kan bieden voor de beleving daarvan. Het ideaal van de kerk is tenslotte niet om een wet van onontbindbaarheid vast te houden, maar om zoveel mogelijk christenen, en zoveel mogelijk mensen in het algemeen, tot de persoonlijke beleving van die onontbindbaarheid te brengen.
| |
Burgerlijke echtscheiding
Voor een gelovig katholiek blijft het oordeel van de Schrift over het huwelijk en van de kerk waarin hij het geloof in de Schrift ontvangt, uiteindelijk beslissend. Een eenvoudig kritiekloos accepteren van de burgerlijke wetgeving is voor de katholieke kerk en voor de christelijke kerken in het algemeen niet mogelijk. Maar het aanvaarden van het gezag van de Schrift en van het gezag van de kerken kan alleen op basis van vrijwilligheid gebeuren. Zeker in een gemengde samenleving kan de staat niet de kerkorden verplichtend stellen. Het criterium van een echtscheidingsregeling in de burgerlijke wet kan niet zijn de evangelische onontbindbaarheid van het huwelijk, maar alleen de bevordering van de sociale stabiliteit van het huwelijk, voorzover die in een bepaalde gemeenschap haalbaar is. En voorzover die niet haalbaar is, zeker wanneer dat op grote schaal het geval is, zal de burgerlijke wet voor die gevallen een regeling moeten treffen die althans een sociale orde waarborgt. Een staatsgemeenschap kán nu eenmaal niet tienduizenden, ja honderdduizenden onherstelbaar ontwrichte huwelijken als nog steeds maatschappelijk bestaande huwelijken behandelen, en evenmin tienduizenden of honderdduizenden stabiele samenlevingen voortdurend als maatschappelijke concubinaten behandelen. Ook waar een burgerlijke wet echtscheiding erkent en een tweede samenleving als geldig huwelijk in het maatschappelijk verkeer aanmerkt, oordeelt de staat niet over de al of niet aanvaardbaarheid ervan naar ethische of godsdienstige maatstaven. De wet regelt eenvoudig de verhoudingen zo als de maatschappelijke feiten dat vereisen.
Ook een katholiek die principieel de opdracht van Christus tot onontbindbaarheid van het huwelijk aanvaardt en voor zichzelf beleeft, kan van oordeel zijn, dat de burgerlijke wet in zijn land de echtscheiding rechtens moet regelen, om allerlei voor de gehuwden en voor de kinderen noodlottige situaties, die feitelijk frequent voorkomen, zoveel mogelijk te voorkomen. Hij zal ook inzien, dat het christelijk ideaal van het innerlijk onontbindbare huwelijk niet gediend is met een wettelijke onontbindbaarheid, die grote aantallen van de bevolking op allerlei wijzen omzeilen. Het christelijk ideaal is door geen wet te verwezenlijken, het kan alleen maar in volkomen persoonlijke vrijheid worden aanvaard en beleefd.
| |
| |
| |
Nawoord
In dit artikel is op een eigen wijze een problematiek benaderd, die al door verschillende andere auteurs behandeld is en hier en daar ook in de kerkelijke praktijk al op een nieuwe wijze benaderd wordt. Ik heb getracht duidelijk te maken, dat deze benadering niet tegen de bijbelse visie op de onontbindbaarheid en tegen de traditie van de katholieke kerk ingaat, maar integendeel bedoelt deze traditie consequent door te denken. Ik weet ook, dat deze problematiek hier maar heel gedeeltelijk behandeld is en dringend vraagt om een belichting vanuit meerdere vakgebieden en meerdere ervaringen. Behalve onvolledigheden, kunnen mijn beschouwingen ook onjuistheden bevatten. Dit is slechts één kleine bijdrage, die aanvulling en kritiek nodig heeft. De enige kritiek die moeilijk verteerbaar zou zijn, zou die wezen welke a priori en zonder deugdelijke argumenten aan deze poging ontrouw aan de kerk en aan Christus zou verwijten.
|
|