| |
| |
| |
Politiek overzicht
Internationaal
Verenigde Staten
De eerste fase van de strijd om het presidentschap is voorbij. Beide grote partijen hebben hun conventies gehouden en hun kandidaat aangewezen. De republikeinse partij vergaderde begin augustus in Miami en kwam vrij gemakkelijk tot de verkiezing van Richard Nixon; alle pogingen van Rockefeller om hem de voet dwars te zetten leverden geen succes op; Nixon behaalde bij de eerste stemming reeds 692 stemmen, waartegenover Rockefeller er slechts 277 kon plaatsen, terwijl Reagan er nog 182 behaalde. Zoals gebruikelijk werd daarna om de eensgezindheid van de partij te demonstreren een poging gedaan om eenstemmigheid te bereiken, maar deze lukte niet geheel, daar beide andere kandidaten tezamen nog een kleine honderd stemmen kregen. Het enige dat nog interessant was, was de aanwijzing van de running-mate voor het vice-presidentschap; alle voor en tijdens de conventie gemaakte speculaties bleken foutief te zijn, daar Nixon Spiro T. Agnew, gouverneur van Maryland, aanwees. Een poging van de progressieve vleugel om deze conservatief te wippen mislukte, daar men vast wenste te houden aan de traditie dat de presidentskandidaten zelf hun running-mate aanwijzen.
Einde van dezelfde maand kwam de democratische conventie in Chicago bijeen. Ook hier viel de beslissing spoedig; nadat de aandrang op Johnson om zich alsnog verkiesbaar te stellen geen succes had gehad en Edward Kennedy voor de zoveelste keer geweigerd had zich kandidaat te stellen, was McCarthy de enige belangrijke tegenstander van Humphrey, maar hij kon het niet verder brengen dan iets meer dan ⅓ van het aantal stemmen dat Humphrey reeds bij de eerste stemming behaalde. Hier werd E. Muskie, senator voor Maine, als tweede man door Humphrey aangewezen.
De democratische conventie ging gepaard met hevige betogingen tegen de huidige Vietnampolitiek, die door Humphrey wordt gesteund; het politie-optreden tegen de betogende hippies werd vrij algemeen afgekeurd. Ook de republikeinse conventie kende haar betoging, n.l. van de negers onder leiding van ds. Abernathy; deze verliep wel rustig, maar Abernathy waarschuwde, dat Nixon niet geschikt was om veel negerstemmen voor de republikeinse partij te winnen. Gaan deze de doorslag geven? Erg warm loopt de massa voor geen van beide kandidaten. Zij zijn geen duidelijke politieke figuren; Nixon wordt beschouwd als een conservatief, maar is in staat om een progressief geluid te laten horen
| |
| |
als dit in zijn kraam te pas komt; Humphrey neigt meer naar de liberale vleugel, maar wekt de indruk het steeds met de laatste spreker eens te zijn. Wie zal straks de leiding van een van de twee machtigste mogendheden in de huidige wereld op zich nemen?
| |
Tsjecho-Slowakije
De brutale inval van de troepen van Rusland, Polen, de DDR, Hongarije en Bulgarije op 21 augustus kwam op een ogenblik dat vrijwel iedereen meende, dat het hoogtepunt van de crisis voorbij was. Gedurende de maand juli had de Sovjet-Unie zware druk uitgeoefend op Dubcek om zijn hervormingspolitiek op te geven of minstens aanzienlijk te matigen en samen met bovengenoemde bondgenoten hem zelfs gesommeerd verantwoording te komen afleggen op een multilaterale conferentie. De Tsjecho-Slowaakse communistische leiding verwierp deze eis en verklaarde zich slechts bereid tot besprekingen op bilaterale bijeenkomsten en dan nog op basis van de souvereiniteit van elke partij in zaken van binnenlandse politiek. Half juli kwamen genoemde vijf landen bijeen in Warschau om de Tsjechische ontwikkelingen te bespreken; alhoewel Hongarije ook hier enigszins uit de pas schijnt te hebben gelopen, werd er een gemeenschappelijke brief naar Praag gezonden, waarin optreden tegen reactionaire krachten, censuur op pers, radio en televisie en handhaving van de Marxistisch-Leninistische beginselen werd geëist. Wel ging men akkoord met bilaterale besprekingen mits deze gevolgd werden door een topconferentie. Een voorstel van Moskou om de Russisch-Tsjechische onderhandelingen in Moskou, althans in Rusland te houden werd door Praag van de hand gewezen met het motief dat de Tsjechische leiders moeilijk het land konden verlaten nu er zo'n grote Russische troepenmacht aanwezig was sedert de laatste Warschau-pactmanoeuvres. De Sovjet-Unie verdedigde deze aanwezigheid met te wijzen op imperialistische en revanchistische neigingen van het Westen en de onvoldoende verdediging van de Tsjechisch-Duitse grens. In dit verband was het verstandig van Bonn om de reeds eerder geplande manoeuvres in de buurt van deze grens te verplaatsen naar een ander terrein.
Er werd tenslotte overeengekomen de besprekingen te houden in Cierna, een dorp in Slowakije vlak bij de Russische grens. Hoe belangrijk de bijeenkomst was bleek uit het feit, dat voor het eerst in de geschiedenis het bijna voltallige Russische Politbureau naar het buitenland was gegaan; behalve op deze manier probeerde de Sovjet-Unie ook indruk te maken door Russische troepenconcentraties in Polen en de DDR langs de Tsjechische grens, terwijl daarnaast duidelijke toespelingen werden gemaakt op de economische afhankelijkheid van Tsjecho-Slowakije van Rusland. Vanuit Praag arriveerde het voltallige presidium, aangevuld met president Svoboda en nog 3 plaatsvervangende leden. Deze meer dan voltalligheid was geëist door Moskou, omdat men kennelijk hoopte op onderlinge meningsverschillen, waarvan de Sovjet-Unie zou kunnen profiteren. Alhoewel bekend was, dat minstens drie leden van het presidium het niet in alle opzichten met Dubcek eens waren, vertoonde de Tsjechische leiding in Cierna geen scheuren; zij bleven vasthouden aan het
| |
| |
communisme, het pact van Warschau en de Comecon, maar ook aan hun meer liberale weg tot verwezenlijking van hun binnenlands program. Tijdens deze besprekingen gaven Joego-Slavië en de Franse en Italiaanse communistische partijen te kennen, dat zij de Russische druk veroordeelden en hieraan schreef men toe, dat er geen Russische politieke of militaire interventie volgde, maar een vaag gehouden slotcommuniqué werd uitgegeven, waarin alleen duidelijk was, dat op 3 augustus in Bratislava een topconferentie van zes Warschaupact-landen - Roemenië niet - zou bijeenkomen.
De nog steeds aanwezige Russische troepen en de nu volgende staking van de perspolemieken wekten echter wantrouwen op onder de Tsjechen en Slowaken; het eerste leek op bezetting, het tweede op een inbreuk op de persvrijheid en men vroeg zich af of er nog meer, niet openbaar gemaakte afspraken waren. Na Bratislava leek de dreiging van een militair ingrijpen geheel voorbij. Hier werd uitdrukkelijk het recht van de afzonderlijke communistische landen op een eigen politieke ontwikkeling erkend, maar tevens gesteld dat de leidende rol van de communistische partij niet mocht worden aangetast. Daartegenover stond de versterking van de politieke, militaire en economische samenwerking in het pact van Warschau en de Comecon. De Russische troepen werden langzaam teruggetrokken en Dubcek leek een faire kans te krijgen om een communistisch stelsel op te bouwen dat overeenkwam met de politieke wensen van de Tsjechen en Slowaken en de impasse te doorbreken tussen een verstard politiek systeem en de eisen van een veranderde economie; hij scheen te mogen werken aan een menselijk socialisme. Het Stalinisme leek verleden tijd.
Praag werd in de daaropvolgende dagen druk bezocht; Tito kwam om nog eens zijn steun aan de opvattingen van Dubcek te bevestigen; hetzelfde was het geval met het bezoek van de Roemeense partijleider, Ceausescu, die evenals Tito in de voorafgaande crisis alle morele steun aan het Praagse standpunt had verleend. Tussen beide bezoeken in ontmoetten Dubcek en Ulbricht elkaar op 12 augustus, echter niet in Praag maar in Karlovy Vary; er was een schrille tegenstelling tussen de sfeer bij beide eerstgenoemde bezoeken en het laatste, daar iedereen het wantrouwen van Ulbricht tegen de liberalisatie in Praag kende en zijn drijven om daar een einde aan te maken.
Intussen bleef de gevaarlijke aantrekkingskracht van het Tsjecho-Slowaakse experiment op Polen, Hongarije, de DDR, de Oekraïne en op Rusland zelf; bleef ook de vrees dat op het in september bijeen te komen Slowaakse partijcongres de orthodoxe elementen uit de partijleiding zouden worden verwijderd; bleef - ondanks de Tsjechische verklaring van het tegendeel - de mogelijkheid dat Praag zich zou distantiëren van de a.s. wereldconferentie van communistische partijen; bleef de mogelijkheid tot samenwerking tussen Praag, Boekarest en Belgrado om hierdoor vrijer tegenover Moskou te staan en betere contacten met het Westen te krijgen, en bleef tenslotte de in Russische ogen te grote persvrijheid in Tsjecho-Slowakije. Dit alles kan geen oorzaak zijn geweest voor de Russische inval op 21 augustus; net zo min als wij ons kunnen indenken, dat na Bratislava de invloed van Ulbricht plotseling zo veel groter was geworden dan voordien. Ook de perspolemieken tussen Rusland en Tsje- | |
| |
cho-Slowakije, die half augustus weer oplaaiden, zijn geen oorzaak, eerder een gevolg. Binnen de Sovjet-leiding heersten allang meningsverschillen over de tegenover Praag te volgen tactiek; in de daar aan de gang zijnde machtsstrijd heeft halverwege augustus de harde lijn de overhand gekregen en toen was er geen aanleiding meer nodig en ook geen beïnvloeding door Ulbricht.
Deze harde lijn zette een militair-technisch perfecte inval in elkaar, waartegen Tsjecho-Slowakije geen schijn van kans had; het Tsjechische volk stond alleen en wist, dat het alleen stond; dat het geen hulp van het Westen of van Joegoslavië of Roemenië kon verwachten; wel sympathie, geen hulp.
Tactisch zat de zaak niet zo goed in elkaar; het was psychologisch fout om Duitsers aan de inval te laten deelnemen, daar deze snel geïdentificeerd werden met hun binnenrukkende vaders uit de tijd van Hitler. Verder bleek men zich in Moskou misrekend te hebben voor wat betreft de reactie van het Tsjecho-Slowaakse volk; met machtsvertoon had men gemeend de medewerking wel te verkrijgen, maar een eensgezind lijdelijk verzet en een bijna totaal afwijzen van de ‘hulp’ hadden als gevolg, dat na de gevangenneming van Dubcek en enkele andere leiders het onmogelijk was een Russisch-getrouwe regering samen te stellen. Misschien had men ook verwacht, dat president Svoboda, ‘held van de Sovjet-Unie’, zijn invloed wel ten gunste van Rusland zou aanwenden en had men hem daarom aanvankelijk met rust gelaten, maar deze bleek zijn naam, die vrijheid betekent, alle eer aan te doen en weigerde niet alleen alle medewerking maar ging voorop in de duidelijke afwijzing van het Russische standpunt. Was de Russische inlichtingendienst zo slecht op de hoogte van de Tsjechische opvattingen of negeerde zij deze omdat deze niet pasten in hun gedachtengang?
Door de bewonderenswaardige houding van het Tsjechische en Slowaakse volk werd Moskou gedwongen het spel te wijzigen. Svoboda ging naar Moskou en wist de vrijlating van Dubcek e.a. te bewerken. Daarna werd er onderhandeld, d.w.z. door Rusland gedicteerd welke maatregelen Dubcek moest nemen. Dubcek leeft en zit niet in een Russische gevangenis; wij dachten dat dit vrijwel het enige is wat bereikt werd. Zijn positie is bijna onmogelijk, want op bevel van Rusland moet hij maatregelen nemen die lijnrecht ingaan tegen wat hijzelf de laatste acht maanden voorstond en tegen alles wat zijn volk wil. Hopen Brezjnew c.s., dat hij zich zo in de ogen van zijn volk zal compromitteren, dat ze hem alsnog door een voor hen aanvaardbare figuur kunnen vervangen? Afkeuring van dit optreden zal men van het Westen wel verwacht hebben; ook van Peking - hetgeen natuurlijk niet inhoudt, dat Mao het eens is met de Tsjechische opvattingen. De categorische afkeuring door de Italiaanse en Franse communistische partijen lijkt ons moeilijker te verwerken; er is een nieuwe scheur gekomen in de communistische wereld en dit voorspelt weinig goeds voor de communistische topconferentie die voor het najaar op het programma staat. Had men in Rusland gedacht dat beide communistische partijen evenals in 1956 - de inval in Hongarije - de actie ook nu wel achteraf zouden goedkeuren, al was het dan maar om de fictie van eenheid te laten voortbestaan? Hoe reageert het meer dan een half miljoen tellende leger - meer dan de
| |
| |
Verenigde Staten in Vietnam hebben - op de ijskoude ontvangst van deze ‘bevrijders’ en welke invloed hebben hun verhalen straks thuis? Door het Russisch optreden wordt het machtsevenwicht verstoord; wie Tsjecho-Slowakije beheerst, beheerst centraal Europa; dit kan gevaarlijk zijn voor Rusland als Praag zich bij het Westen zou aansluiten, maar is ook gevaarlijk voor het Westen nu het land geheel door Russen is bezet. Kan dit de stimulans zijn, die nodig is voor het tot stand brengen van meer eensgezindheid in de Nato?
Rusland heeft deze slag gewonnen; het zou met een dergelijk optreden ook Roemenië kunnen dwingen, maar daarmee kan het de aan de gang zijnde ontwikkeling toch alleen maar afremmen. In alle satellietlanden en ook in Rusland zelf wordt de drang naar vrijheid langzaam sterker. Na hoeveel jaren en met hoeveel offers het doel zal worden bereikt, weet niemand.
J. Oomes
| |
België
Tsjechoslowakije: weerslag
België is een van de kleine Westeuropese landen waar de bezetting van Tsjechoslowakije een goed merkbare weerslag op had.
Minister van buitenlandse zaken Harmel had in het recente verleden herhaaldelijk opdrachten uitgevoerd die aanstuurden op ontspanning tussen Oost en West. In het raam van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie was hem zelfs een bijzondere taak toevertrouwd: hij moest een algemene inventaris opmaken van de NATO, én contacten opnemen met landen van het Pact van Warschau. Aldus zou een geleidelijke ontspanning tussen de twee blokken, en o.m. wederzijdse troepenvermindering in Oost- en West-Europa, een periode van actieve toenadering kunnen voorbereiden. Minister Harmel had hierbij niet de Sovjet-Unie zelf op het oog, maar landen als Polen, Tsjechoslowakije, Roemenië, enz.
Aan deze taak heeft minister Harmel, bijgestaan door o.m. de minister van landsverdediging, nogal wat tijd besteed. In 1967 bezocht Harmel bijvoorbeeld Hongarije, Roemenië en Tsjechoslowakije. Minister Poswick was in Polen. Op 24 en 25 juni bracht Harmel verslag uit op een vergadering van de NATO-ministerraad te Reykjavik. Er werden vele andere rapporten over opgesteld. In het licht van wat nu in Praag gebeurd is, lijkt het dilettantenwerk, dat steunde op een verkeerde beoordeling van de machtsverdeling in het Sovjetblok. Niet alleen te Brussel heeft men zich daarin misrekend. Tenslotte trachtte Bonn op veel grotere schaal en met meer ingrijpende middelen hetzelfde te doen als wat de Belgische regering bereikbaar achtte: het nastreven van ontspanning langs de minder belangrijke communistische landen om.
Het hele concept schijnt nu onwerkelijk. Wie een wijziging van de betrekkingen met het Sovjetblok op het oog heeft en hierover wil onderhandelen, dient dat in Moskou zelf te doen. Daarvoor zijn de vertegenwoordigers van kleine landen echter niet aangewezen. Het aanknopen van nauwere banden met kleinere Staten van het Sovjetblok is niet alleen nutteloos, maar ook hinderlijk
| |
| |
voor alle betrokken partijen. Moskou wenst niet dat kleinere landen van het Pact van Warschau diplomatiek actief worden, tenzij die activiteit streng beperkt blijft tot de duidelijk afgebakende terreinen, bijvoorbeeld het Rapackiplan.
Normaal gesproken zou er nu een einde moeten komen aan Harmels speciale bedrijvigheid in oostelijke richting en in het kader van de NATO. Hij zou zich bij voorkeur moeten bezighouden met de behandeling van het E.E.G.-dossier, waarin voor kleinere Staten wél bruikbare stof zit, en met het speciale onderdeel van de Belgische buitenlandse politiek dat betrekking heeft op Kongo. Zijn bezoek aan Bonn in de eerste septemberdagen, en het bezoek van de Kongolese minister van buitenlandse zaken Bomboko aan Brussel, eind augustus, kunnen in die richting wijzen. Het behoud van de NATO, de herbevestiging en de uitbreiding van de E.E.G. o.m. door toelating van Engeland en het bepraten van Frankrijk, de activering van Benelux en de verbetering van de betrekkingen met Kongo lijken zowat de belangrijkste punten van België's buitenlandse beleid te zijn; de enige waarvoor Brussel aanleiding kan hebben om zich speciaal in te spannen.
| |
Begroting 1969: 265 miljard fr.
De hervatting van het politiek leven in de eerste dagen van september werd gekenmerkt door de publikatie van de eerste gegevens over de begroting 1969. De gewone begroting zal een totaalbedrag van 264,7 miljard fr. bereiken. Dat is 9,9% meer dan de gewone begroting 1968, zoals die aanvankelijk was ingediend. Sedertdien is deze echter aangegroeid met een bedrag van 5,7 miljard fr. vanwege bijkomende kredieten, en met regularisatiebedragen die grotendeels zijn goedgemaakt door schrappingen van bepaalde uitgaveposten. In feite zal de begroting 1968 in totaal 246,5 miljard fr. bereiken, en zou de begroting over 1969 dus een stijging van 7,4% vertonen.
Het is belangwekkend te vermelden hoe dit stijgingspercentage in regeringsdocumenten verklaard wordt. Men verwacht dat het nationaal produkt in 1969 met 3,5 à 4% zal stijgen, de prijzen met 3 à 3,5%. Verder verwacht de minister van financiën dat de belastingopbrengsten uit zichzelf met 1% zullen aangroeien. Zo komt men dan tot een ‘gewettigde’ expansie van de staatsbegroting met 8 à 8,5%. In werkelijkheid zijn dat alleen maar handige vergelijkingspunten en referenties, die voldoende zijn om althans in zeer algemene lijnen de ontwikkeling van het financieel beleid der overheid te volgen. De echte vraagstukken liggen dieper.
Er zijn milieus die er sterk op aandringen dat de staatsbegroting niet sneller zou aangroeien dan het nationaal produkt. Dat zou betekenen dat de budgetten jaarlijks slechts met circa 3 à 4% mogen aangroeien. Hierover zal men wel blijven polemiseren zolang er overheidsbegrotingen opgesteld worden. Het dient evenwel gezegd dat de staatsbegrotingen hun eigen groeiritme mogen hebben, in overeenstemming met de gewijzigde rol van de Staat in het maatschappelijk en economisch leven. Er bestaat geen enkele steekhoudende reden waarom eens en voorgoed een onveranderlijke verhouding tussen het nationaal
| |
| |
inkomen en de staatsbegrotingen vastgelegd moet worden, zeker niet in een tijd dat de rol van de overheid op conjunctureel en structureel gebied zo ingrijpend is gewijzigd.
Dit is geen pleidooi voor een mateloze verhoging van de staatsuitgaven en van de fiscale lasten. Alleen een waarschuwing tegen oppervlakkige beweringen, waarbij dan tevens ál te dikwijls vergelijkingen gemaakt worden tussen de begrotingen van verschillende landen. Omdat de verhoudingen tussen de begrotingen van de centrale en van de ondergeschikte besturen zo aanzienlijk verschillen van land tot land, en ook vanwege de uiteenlopende budgettaire technieken en bevoegdheidsgebieden der overheid, zijn die vergelijkingen onmogelijk of moeilijk te hanteren.
| |
Fraude en kapitaalvlucht
Tenslotte dient nog verwezen naar de aankondiging door de regering Eyskens van een verhoging (de enige fiscale verhoging in 1969 tot nog toe) van de vennootschapsbelasting, op grond van de wet op de bijzondere volmachten van 31 maart 1967 - volmachtwet die een niet onbelangrijke rol gespeeld heeft in de Belgische politiek. Tevens kondigde de regering de verscherping aan van de strijd tegen de fiscale fraude.
Vermoedelijk wordt dit in het vooruitzicht gesteld om de socialistische regeringspartner voldoening te schenken. Het betreft hier een soort ‘democratische hobby’, waarvan de praktische uitwerking echter meestal nergens toe leidt. De werkelijk grote inkomens worden door een dergelijke controle toch niet geraakt, omdat ze internationaal gespreid zijn en voortkomen uit bronnen en activiteiten die beweeglijk over de nationale grenzen heen wippen. Ze zitten in die weinig bekende maar belangrijke stroom van ‘hot money’ en van kapitaalvlucht onder allerlei vormen. Dat zijn aspecten van het economisch leven waarvan de democratische politici en hun volgelingen weinig afweten, en die nochtans financieel en monetair van eminent belang zijn. Het is de prijs die betaald moet worden voor een internationale economische vrijheid waarvan de voordelen zeker opwegen tegen de nadelen.
Wat er ook van zij: vermoedelijk zullen verscherpte controle op de fraude en een verhoging van de vennootschapsbelasting niet die personen en inkomens treffen die sommige democratische politici in echte of voorgewende naïviteit op het oog zeggen te hebben.
| |
Regering Eyskens: 17 juni
De vakantieperiode heeft verhinderd dat in deze kroniek de vorming en de start van de regering-Eyskens tijdig hun beurt kregen. Prof. Eyskens kon met zijn regering van wal steken op 17 juni. De vorming van deze regering sloot een periode af in de loop waarvan de crisis rond de ruimtelijke splitsing van de Leuvense universiteit niet alleen de val van een regering veroorzaakte, maar ook tot vervroegde verkiezingen leidde. Hierover werd in vorige afleveringen van dit tijdschrift uitvoerig gehandeld.
Voor de beoordeling van de regering-Eyskens is het thans vanzelfsprekend nog
| |
| |
veel te vroeg. Spoedig zal echter moeten blijken of ze voldoende samenhang heeft om op te wegen tegen de desintegratieverschijnselen in het partijwezen. Evenmin kan nu al iets gezegd worden over de rol van de oppositie, een oppositie die zeer heterogeen is. Op het parlementaire en gouvernementele vlak zal de liberale Partij voor Vrijheid en Vooruitgang wel het leeuwenaandeel van de anti-gouvernementele actie voor zich opeisen, maar talrijk zijn de oppositionele krachten die niet in de P.V.V. uitmonden. Dan denken we niet alleen aan de oppositiepartijen met een federaal programma - Volks-Unie, M.P.W. - F.D.F. - maar ook aan de vele andere breuklijnen en spanningsvelden die zich over de partijgrenzen heen uitstrekken en die de grote partijen als de C.V.P. en de B.S.P. voor wel heel netelige problemen stellen.
Daarop werd reeds dadelijk nadat het nieuw gekozen parlement samengekomen was, de aandacht gevestigd door het ontslag van Prof. R. Derine. Hij was tot kamerlid verkozen voor de C.V.P. te Antwerpen, nadat hij als voorzitter van de Vereniging van Vlaamse Professoren een hoofdrol had vervuld in de strijd voor de ruimtelijke splitsing van de Leuvense Universiteit. In de mate waarin de val van een regering afgedwongen kan worden door de vasthoudendheid van één persoonlijkheid, was dat bij Prof. Derine het geval geweest. Op 13 juni nam hij ontslag als C.V.P.-kamerlid, zonder de partij te verlaten en met behoud van zijn stedelijk mandaat. Hij motiveerde die stap met argumenten die de kern zelf raakten van de partijpolitieke problematiek in Vlaanderen: de volledige zelfstandigheid van de Vlaamse C.V.P., die stellig beloofd was in de verkiezingsperiode en die tijdens enkele weken een werkelijkheid geweest was, bleek nadien, vooral bij de vorming van de regering, - aldus Prof. Derine - weer grotendeels ongedaan gemaakt. Inspraak bij de opstelling van het regeringsprogramma was er aan de Vlaamse C.V.P. als aan een autonoom organisme niet gegeven.
Het ontslag van Derine wierp al direct een licht op een aantal onvolkomenheden en dubbelzinnigheden van het regeringsprogramma, o.m. wat de Vlaamse ontvoogding betreft. Op korte termijn leidde het ontslag tot een voorbehoud van een aantal Vlaamse C.V.P.-leden tegenover de regering. Enkele mandatarissen onthielden zich of stemden tegen toen Eyskens het vertrouwen vroeg. Op langere termijn is het een aanduiding van de groeicrisis die de C.V.P. in Vlaanderen nog zal moeten doormaken, alvorens ze in staat kan zijn om integraal de levende politieke krachten van de gemeenschap tot uitdrukking te brengen. Dit geldt dan echter niet alleen voor de C.V.P.
10 september 1968
Hektor de Bruyne
|
|