Streven. Jaargang 21
(1967-1968)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1076]
| |
Het vergelijk van de rassen I
| |
[pagina 1077]
| |
De historische ontdekkingToen het imperialisme het hoogtepunt rond 1918 gepasseerd was, werd de politieke onafhankelijkheid voorlopig als de minst opportune kwestie naar de toekomst verschoven. Doch de regeringen in Europa kwamen onder de pressie van een zich geleidelijk actief opstellende publieke opinie. Er groeide inzicht in het relatieve karakter van wat wij zijn blijven noemen ontdekking: alsof de Europeanen de andere continenten uit het niets tevoorschijn getoverd zouden hebben. Bovendien bleken deze continenten een eigen cultuur en een oorspronkelijk rechtssysteem te bezitten, die zo volwaardig bleken dat we er respect voor kregen. Dat respect was niet helemaal nieuw. In het 16e eeuwse Spanje van Las Casas en Vitoria was kolonisatie al gezien als een ‘mandaat’. De verlichting had vanaf 1750 afgerekend met de minderwaardige visie op de inheemsen: de ‘wilde wandelende negers’ of de ‘onbeweeglijke Chinezen’. Dat gedachtegoed was na 1870 weer verloren geraakt, maar doemde na 1914 weer op. Wel bleef tot 1940 de politiek-economische formule onaangetast: het westen met zijn grote capaciteiten op het gebied van exploitatie van grondstoffen en sociaal-hygiënische praktijken probeerde zijn ‘mission civilisatrice’ te voltooien. Na de val van Singapore (1942) en de naasting van het Suez-kanaal (1956) begon de derde wereld zich politiek en economisch te emanciperen. De verlichte kolonisatie-doctrine evolueerde tot ontwikkelingshulp, met alle paternalistische gevaren van dien. Doch annex aan deze verwikkelingen deden historici enkele ontdekkingen, die van verstrekkende aard kunnen zijn. Terwijl het Europese beheerssysteem verbrokkelde, ontdekten paleontologen en historici een verleden - in Azië, de Indonesische archipel en China - dat minder achterlijk en immobiel bleek dan men zich had voorgesteld. De bakermat van de mens lag eerder in Afrika, Java en China dan in Europa. De boekdrukkunst bleek een Chinese vinding te zijn, al gebruikte men die voor heilige boeken en gebedsformules en niet voor reisverhalen en beschouwingen over strategie. Het was op dit laatste punt, dat Europa zich superieur toonde. De bekwaamheid tot organiseren en tot strategisch denken, gekoppeld aan bereidheid tot heersen over verre continenten, deden Europa in politiek en commercieel opzicht voorop gaan. Het was te danken aan de industriële verbintenissen, dat Europa, de Kaap van Azië, vanaf 1750 de werelddelen kon samenbrengen. De industriële technieken maakten de Europa-centrische opbouw van de wereld mogelijk. Van alle volken die tot expansie neigden zijn de Europese volkeren het meest ‘conscientieus’ geweest bij de vormgeving van hun driften. Vanaf het begin is het protest tegen de kolonisatie hoorbaar geweest: uitbuiting riep steeds weer verzet op. Het zaad van de dekolonisatie zaaide Europa zelf. Dat heeft historici er echter niet van weerhouden om vast te stellen, dat het primaat van het ongeduldig heersen en het prevaleren van het winstmotief schade hebben toegebracht aan de culturen buiten Europa. Basil Davidson heeft in zijn studie Black MotherGa naar voetnoot1 het boeiende en onthutsende verhaal opgenomen van de brief | |
[pagina 1078]
| |
wisseling tussen de Portugese koning, Manuel, en de Kongolese vorst, Nzinga Mbemba, die als christen de naam kreeg Dom Affonso. Zij ontwierpen een regimento (1512) waarbij de Portugezen beloofden Affonso te helpen bij de opbouw van zijn rijk. Besloten werd de Portugezen in ruil daarvoor slaven, koper en ivoor te leveren. Bij de slaven ging het vooral om bedienden die in de middeleeuwen in Zuid-Europa dienst deden. Een van Affonso's zonen werd in 1518 tot bisschop Henrique gewijd. Joannes III, de opvolger van Manuel, hield zich echter niet aan deze afspraken. De slavenhandel werd met geweld gedreven. Tot 1539 bleef Affonso - Nzinga Mbemba - spreken van zijn koninklijke broeder als hij naar Portugal schreef. En hij appeleerde daarbij aan het geweten van zijn ‘missionaris’, die zich afwendde van zijn eigen ‘mandaat’. Dit is misschien de achtergrond van de teleurstelling aan gene zijde van Europa. Hier ligt een reële basis voor mondiale herstelbetalingen, die als een aanwijsbaar feit uit de geschiedenis opduiken. Dat zou wellicht kunnen bijdragen tot een ruimere visie op de wereldgeschiedenis dan thans gangbaar is. Immers wat zich vóór 1492 in de andere continenten heeft afgespeeld dringt moeizaam door tot het voorstellingsvermogen van de Europeaan. Zonder die gegevens ontneemt de Europese mens zichzelf de kans om het ongeduldige civilisatorische temperament waarmee hij behept is, te ontdoen van zijn primaire obsessie: de onderwaardering van de culturele factoren ten aanzien van de grillige aspiraties van kapitaalbezitters en consumenten. Een obsessie die wellicht ontstaat zodra levensangst niet herkend wordt, maar uitgedragen als een heilig moeten. Toch zullen herstelbetalingen, - voor de politiek-economische situatie van grote betekenis - weinig kunnen veranderen aan de cultuur-psychologische barrières tussen de rassen. | |
Het cultuur-psychologische dilemmaDat dilemma bestaat niet alleen omdat de strategen van de economische ontplooiing vaak vergeten rekening te houden met sociale factoren. Men kan het ook niet geheel op rekening schuiven van de politici, die zich doorgaans niet durven te distantiëren van bestaande veiligheidsgevoelens. Het dilemma achtervolgt ons waarschijnlijk, omdat teveel het vermoeden overheerst dat door voorlichting en sociale maatregelen raciale tegenstellingen kunnen worden overbrugd. In een recente studie Black Power and White Protestants citeert Joseph C. Hough een negervrouw: ‘Ik ben een geïntegreerde lerares en ik bezocht geïntegreerde scholen en universiteiten. Ik ben een geïntegreerd werker, een geïntegreerd kerkganger en een geïntegreerd consument: toch ben ik nog steeds een apart menselijk wezen’Ga naar voetnoot2. De moeilijkheid van zo'n zin ligt in het feit, dat hij uitnodigt tot een moralistische stellingname. En dat nu juist is datgene wat vooral sociologen en economen willen vermijden. Dat is hun goed recht en van hun kant dragen zij nieuw materiaal aan voor de stelling dat vooroordelen bepaald worden door sociologische factoren als minderheidsposities, economisch beloonde stereotypieën en sociale spanningen in een conflictueuze, zich | |
[pagina 1079]
| |
snel bewegende maatschappij. Zij kunnen er b.v. met trots op wijzen dat kinderen tot 5 jaar bij tests niet significant differentiëren naar huidskleur. De werking van de maatschappelijke tegenstellingen begint eerst wanneer de school als sociaal opleidingsmechanisme zijn greep gaat krijgen op ouders èn kinderen. Het moge het goed recht van sociologen zijn zich niet te laten vangen in het moralisme, voor de psychologen zou dat anders moeten liggen. Helaas schijnt, naarmate de psychologie zich een boterham heeft verworven bij de personeels-selectie en de capaciteiten-beoordelingen van kinderen, het oorspronkelijke veld van onderzoek wat verlaten. Freuds kardinale vertrekpunt school in zijn weigering om menselijke irrationaliteiten door redelijke maatregelen te verdrijven. Want verdrijven zou identiek zijn aan verdringing. De Weense psychiater wist maar al te goed hoe funest het verdrongen affect kon werken ook bij geïntegreerde mensen. Daarom stelde hij zich de vraag naar de rationaliteit van irrationaliteiten als vooroordelen, stereotypieën en waandenkbeelden over het lijden dat iemand zichzelf toedenkt. In de moderne terminologie zou dat betekenen dat de wetenschap het niet als zijn eerste taak ziet om vooroordelen uit te drijven, maar zich de vraag stelt: welke functie vervullen deze schaduw-mechanismen voor de handelende mens? Hoe zijn zij ontstaan en waarom houdt een persoon of een cultuur deze verdedigingsmechanismen in stand - vaak tegen beter weten in? Waarom kunnen mensen en gemeenschappen geen afstand doen van machtsposities, al te jeugdige dagdromerijen en wensdromen, die strijdig zijn met feitelijke condities? De wetenschap heeft tot taak bij te dragen tot inzicht in het kunnen en niet-kunnen. Het willen is niet haar eerste opdracht. Dat niet-kunnen wordt uiteraard ten dele veroorzaakt door het sociologische feit, dat mensen moeilijk kunnen overzien wat de consequenties zijn van hun individuele intenties, zodra deze in de vorm van gedragingen maatschappelijk hun uitwerking krijgen. Men denke aan het feit dat de strijd om sociale rechten kan leiden tot hogere lonen, die echter op hun beurt prijzen kunnen doen stijgen waardoor bijvoorbeeld bezitters van huizen of van ander waardevast eigendom macht krijgen toegeschoven. En waar die laatsten niet altijd dezelfden zijn als degenen die hogere lonen nastreefden, kan het niet-gewenste effect van machtsinboeting toch optreden. Een politiek van raciale integratie zal de sociale kansen van de onderliggende groep vergroten, maar tegelijkertijd welwillendheid in de persoonlijke sfeer doen verminderen: het kan zelfs leiden tot interne vervreemding tussen degenen die de kansen grijpen en zij die de boot missen. De sociologie kan langs deze wegen bijdragen tot het verklaren van ‘paradoxale’ situaties. Of daarmee een verschijnsel zelf kan worden verklaard, blijft echter de vraag. In zijn studie - De gespleten samenleving in het Caribisch gebied - heeft H. Hoetink gewezen op het feit dat de raciale tegenstellingen samenhangen met een bepaalde economische verhouding: die van blanke meester en gekleurde slaaf. Dat geldt voor alle samenlevingen. De door Spanjaarden en Portugezen gekoloniseerde gebieden blijken echter in vergelijking tot de Angelsaksische kolonisatie-gebieden een grotere vermenging der rassen te kennen (b.v. Brazilië). | |
[pagina 1080]
| |
Dat heeft geleid tot relatief betere verhoudingen. Volgens Hoetink liggen die in de sector van de publieke relaties - waarover de door Joseph C. Hough geciteerde negervrouw sprak - maar strekken zij zich niet uit tot de intieme relaties. Speurend naar de oorzaak van dit verschijnsel, vond Hoetink weinig steun bij de sociologen. Zij hebben zich - en niet zonder reden - verweerd tegen de biologistische aanpak waarbij superioriteit of inferioriteit bewezen werd door een inhoudsanalyse van hersenen en hormonen. Dat rasbegrip heeft de sociologie terecht overboord gegooid. Maar de sprong die de sociologen van de Deep South - Frazier, Dollard, Drake en Clayton, Myrdall en Klineberg - in de jaren 1930-1960 maakten, reikt Hoetink te ver. Zij kwamen tot de conclusie dat vooroordelen veroorzaakt worden door het verschil in sociale positie in de maatschappelijke hiërarchie van blanken en negers. Vooroordelen werden zo tot een functie van de sociaal en economisch ongelijk gelaagde maatschappij en zouden langs (r)evolutionaire weg uit de wereld kunnen worden geholpen. Met deze sociologen in de hand werden hervormingsprogramma's uitgestippeld, en zo deze mislukten dan was dat te wijten aan halsstarrigheid van de bovenliggende groep. Bij voldoende indicaties van dat soort begonnen sociologen het gebruik van revolutionaire middelen legitiem te achten. Deze sociologistische visie eindigt tenslotte bij een moralistische aanpak. Maar het was uiteraard niet alleen om dit perspectief dat Hoetink meende te moeten besluiten tot een andere benaderingswijze. Er zijn meer en andere factoren in het spel. Hoewel ieder weldenkend mens zich verzet tegen raciale tegenstellingen, mag dit niet leiden tot het verdoezelen van het onderscheid tussen de rassen. Hoetink rekent het zich dan ook tot taak om te onderzoeken hoe de somatische verschillen zich hebben geuit en wat men op grond van dat onderzoek mag verwachten voor de toekomst: ‘Het geloof van de westerse onderzoeker, dat alle mensen gelijk zijn voor God, mag hem niet op de plaats van Onze Lieve Heer doen gaan staan; de taak van de socioloog is immers de maatschappelijke werkelijkheid zo duidelijk mogelijk te onderkennen in al haar verscheidenheid, en als daar verscheidenheid wordt gesignaleerd volgens criteria die hem ethisch schokken, dan dient hij zijn weerzin te overwinnen en naar een “objectieve” verklaring dezer verscheidenheid te blijven zoeken’Ga naar voetnoot3.
Mensen - en dat is dan een schokkend feit dat onze ergernis oproept - verbinden aan hun uiterlijke somatische kenmerken een waarde-beoordeling. Om nu het biologische begrip ras hanteerbaar te maken voor de sociologie spreekt Hoetink van het somatisch normbeeld. Groepen met homogene somatische eigenschappen hebben van nature niet zozeer een vooroordeel tegen andere groepen als wel een voorkeur voor zichzelf. De eigen situatie wordt als normerend ervaren. Wij worden ons daar eerst van bewust in een gesegmenteerde maatschappij, wanneer met name in de puberteit de fysieke ontplooiing zich aandient als een kwetsbare kans. Hoewel zich deze esthetische bewustwording ook voltrekt in onze eigen maatschappij, wanneer jongeren vanaf de puberteit | |
[pagina 1081]
| |
gaan selecteren tussen mooi en lelijk, waarbij per sociaal-culturele entiteit duidelijke verschillen optreden. Anders blijft het versluierd in de volksmythe, zoals in Europa in het verhaal over Sem, Cham en Japhet en in de negerfolklore, waar het verhaal gaat dat God na het bakken van de neger onvoldoende apparatuur had om nog een gave mens te maken. En dat was dan de blanke. Wanneer nu in een bepaalde maatschappij sprake is van een dominante groep en raciale minderheden dan zal het somatische normbeeld van de toonaangevende groepering als extra referentie-kader voor de minderheden gaan functioneren. In de Caribische maatschappij krijgt het lichter gekleurde kind een voorkeursbehandeling binnen de negergezinnen. De dominant blijkt bereid culturele elementen van de onderliggende lagen op te nemen, omdat de somatische norm als barrière blijft werken. Naast de culturele factor bestaat immers nog de ‘raciale’, zo schrijft Hoetink, en deze beschermt de dominant. Nu de wereld toegroeit naar een gesegmenteerde maatschappij, bestaat er bij Hoetink weinig twijfel dat deze motivering ook in de toekomst opgeld zal doen. De somatische voorkeursbehandeling - waarbij het blanke ras door toevalligheden de eer te beurt valt - laat slechts drie conclusies open: ofwel eliminatie van rastegenstellingen door uitroeiing, dan wel totale rasvermenging, dan wel het totaal verdwijnen van de drift tot distinctie door middel van de huidskleur. De diverse raciale segmenten worden zich hun kleur steeds meer bewust. Doch tezelfdertijd vordert de doorwerking van het blanke normbeeld. Naarmate de communicatie via televisie-reclames over de gehele wereld zich zal uitstrekken, verwacht Hoetink een prevaleren van het westerse normbeeld: daarom ziet hij weinig in de derde mogelijkheid. Het intenser worden van de communicatie, waarbij de somatische karakteristiek van de dominant zal overheersen, zal steeds vaker mensen confronteren met aangename dingen in het leven op basis van een somatisch normbeeld waarbij hun eigen kleur ten achter blijft. Als de gevisualiseerde reclame met lichter gekleurde negervrouwen of bijgetekende Chinezen zal gaan werken, zullen de ontvangers van deze beelden permanent gefrustreerd raken. Kortom het rassenvraagstuk zal niet zijn opgelost wanneer de sociale en economische posities gelijkwaardig zullen zijn verdeeld. Het zal pas opgelost zijn als we tot vermenging zouden besluiten, zodat er één somatisch type zou overblijven. En daarvoor is niet alleen nodig dat negers trouwen met blanken, en japanners met Javanen, maar tevens dat het ‘omgekeerde’ plaatsvindt: blanken met negers en Javanen met japanners. Het dominante segment zal uit zichzelf tot menging moeten besluiten.
Een dergelijk wilsbesluit kan alleen vallen wanneer de sociale afstand gelijk wordt. Ieren, Italianen, Slaven en Negers zijn allen voor de Angelsaksische families vreemde elementen. De mate van afstand is echter geheel verschillend. Dat hangt samen met het tijdstip van binnenkomst in de Verenigde Staten, de condities waaronder zij op de arbeidsmarkt aantraden en de mate van acculturatie. Maar naast deze sociaal-culturele factoren werkt de somatische afstand. Negers worden geïdentificeerd met hun armoe en slavernij, met hun wilde en | |
[pagina 1082]
| |
wandelende verleden, doch bovenal afgewezen voor intieme relaties van duurzame aard - het huwelijk - op esthetische gronden. Bij tests van schoolkinderen bleek dat ieder ras zichzelf bovenaan plaatste, doch dat de negerkinderen als ‘second choice’ de blanke koos. En daaruit volgt dat de afstand van neger tot blanke kleiner is dan omgekeerd. De blanke is als somatisch type niet alleen dominant; hij kan bovenal rekenen op doorwerking van zijn somatisch normbeeld bij lagere segmenten, terwijl het omgekeerde niet het geval is. Dat alles brengt Hoetink tot de conclusie dat agressieve openbare betrekkingen tussen rassen opgeklaard kunnen worden. In dat opzicht moet men overigens in de Verenigde Staten in verhouding tot Brazilië nog een hele weg afleggen. Maar deze hervorming van de publieke betrekkingen garandeert weinig voor de intieme omgang van rassen. Hoetink constateert tenslotte, dat de Latijnse volkeren in dit opzicht althans gunstiger staan tegenover de gekleurde wereld dan het sociaal-economisch dominante West-Europa en Noord-Amerika. Dat kan geen reden voor schuldgevoel zijn. Wel dient te worden vastgesteld, dat cultuur en somatisch normbeeld van het Angelsaksische Westen afwijkt van de lager geplaatste wereldsegmenten: die afwijking als superieur te beschouwen acht de schrijver een uiting van dwaas cultuur- en somacentrisch denken. Op dat punt eindigt het onderzoek. Althans voorlopig. Want men zou er aan kunnen toevoegen dat de ontwikkeling in de richting van eliminatie van een der segmenten tendeert, omdat het Westen om zijn uitzonderlijke normbeeld zo begeerd wordt. Dat begeren kan de driftmatige positie-bepaling van het Westen in de hand werken, terwijl voorts de permanente zelfvervreemding van de andere rassen de agressiviteit vergroot. Dat alles leidt tot de conclusie dat een diepere doorlichting van de huidskleur noodzakelijk is. Daarbij moet de vraag gesteld worden naar de functie van driftmatige impulsen als het behoefte hebben aan vooroordelen en het zich moeten onderscheiden. De vraag ook of de zucht tot distinctie zich zou kunnen ontkoppelen van somatische preferenties. De drift tot zelfbevestiging door middel van somatische en culturele voorkeuren moet nader worden beschouwd. Dat kan in een volgend artikel gebeuren. |
|