Streven. Jaargang 21
(1967-1968)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1066]
| |
De leken en de vernieuwing van de Kerk in VlaanderenGa naar voetnoot1
| |
[pagina 1067]
| |
biedt deze situatie een reële kans om het ware licht te vinden. Want nu zijn wij gedwongen vanuit het geloof voor de Wereld te bestaan en zo het Kerk-zijn te vernieuwen. De eerste vraag is dus niet: hoe kunnen wij de Kerk in Vlaanderen uit de impasse helpen? Doch wel: wat wil God nü van ons voor het leven van de Wereld? De vernieuwing van de geloofsgemeenschap in en met de wereld moet immers van Hem vertrekken en niet van de kerkstructuren (hoe belangrijk die ook, mits vrij grondige verandering, zullen blijven). En wat zegt Hij nü? Iedere tijd zal Hem op een eigen wijze beluisteren en ook ieder mens ‘ziet’ Hem enigszins anders. Wanneer wij de grote theologische en literaire produkties van de laatste jaren ondervragen, schijnen wij Hem nu te zien als de drager en de voorganger van de hoop voor de wereld in de geschiedenis van de mensheid en van ieder van ons afzonderlijk. In het evangelie zien wij Hem als de Heer, die structuren erkennend, deze telkens opnieuw door-breekt (Hij desacraliseert de staat, ras en natie, Hij relativeert de religie, Hij ‘onttovert’ de sociale mythen en de hele macht van de publieke opinie) om de mens te helpen helemaal zichzelf te zijn door het werk te doen van de Vader op de weg van de Bergrede. Door Christus' menswording als eigen taak te aanvaarden, ervaart de gelovige van nu zich niet meer als vervreemd van de echte grondstroming in de huidige mensheid. Integendeel, daar vindt hij de zin voor zijn eigen inspanningen naar het mens-zijn en voor die van allen, christenen én anderen. En in die humanisering beleeft hij de hoop van Christus als de dragende kracht om door de schijnbare zinloosheid en de ontgoochelingen van zijn humaniserende taak heen te groeien, zoals Hij dat voorgedaan heeft. Dit perspectief, dat nauw aansluit bij de hoofdthema's van het recente congres voor het lekenapostolaatGa naar voetnoot3, postuleert een andere vorm van kerk-zijn. Hier is niet het kerkgebouw centraal, noch de hiërarchische binding met Rome, doch wel het samenkomen van gelovigen in werkelijk dragende gemeenschappen, waar de aanwezige God ontvangen wordt in de gezamenlijke aanwezigheid bij elkaarGa naar voetnoot4 en van waaruit scheppend uitgegaan wordt om de mens te vermenselijken en daardoorheen de Hoop gestalte te geven. De structuren immers dragen de gelovigen nog nauwelijks; zij voelen dat zij - om te kunnen blijven geloven - elkaar moeten dragen in een wereld waarin zij elkaar in pijn en vreugde moeten helpen opbouwen. | |
Naar echte gemeenschappenDe diepste behoefte van de Kerk in Vlaanderen is dus de vorming van echte geloofsgemeenschappen, groepen waar de mensen levende bronnen zijn voor elkaar en God voedend aanwezig is. Deze levensechtheid kan slechts gegarandeerd worden door een grote vrijheid en pluriformiteit. De parochies kunnen hiervan niet langer het zwaartepunt zijn. Dit moet verschoven worden naar kleinere eenheden: buurtgemeenschappen, familie- en vrienden-groepen, bijbelkringen, bejaardentehuizen, religieuze gemeenschappen, enz. Hier kan de liturgie authentiek door het leven gevoed worden (b.v. in | |
[pagina 1068]
| |
huisliturgieën voor doop en verloving, in sommige omstandigheden zelfs voor huwelijk en begrafenis). Van een abstracte mogelijkheid wordt het kerk-zijn aldus beleefd als een existentieel samen-zijnGa naar voetnoot5. In dergelijke groepen komt men niet meer samen om aan zijn religieuze plichten te voldoen en in orde te zijn met de Wet, maar omdat men behoefte heeft zich door elkaar aan de Heer toe te vertrouwen en van elkaar de Heer en elkaar te ontvangen. En zoiets is psychologisch haast niet mogelijk in grote groepen. Natuurlijk zal er moeten gezocht worden, en zeker in een lange overgangstijd, naar een soepel samengaan van huisliturgie of liturgie in kleine gemeenschappen en de op grote groepen afgestemde parochie-liturgie, zodat allen elkaar geregeld terug kunnen vinden om het universele karakter van het christen-zijn liturgisch uit te drukken. En daaroverheen zal er nog ruimte moeten komen voor vieringen waaraan ook niet-christenen, gelovend in de zinvolheid van het opbouwen van een echt menselijke mensheid, mee gestalte kunnen geven. Vanzelfsprekend zal in zo'n systeem een beroep gedaan worden op de leden van de kleine groepen (mannen en vrouwen) om er een ministeriële functie uit te oefenen, om de catechese te verzorgen voor kinderen en geïnteresseerde andersdenkenden, om ziekenbezoek te doen, om stervenden bij te staan, om steun te verlenen in huwelijkscrisissen, enz. Natuurlijk past het huidige clerustype daar (meestal) niet. De vraag kan dan gesteld worden of hier in de nabije toekomst niet gedacht kan worden aan een verruiming van de wijdingsmacht tot de dekenGa naar voetnoot6, die de natuurlijke leiders van die kleine groepen in een eenvoudige plechtigheid door handoplegging de macht tot voorzitten (en ‘consacreren’) voor een beperkte tijd zou verlenen (b.v. 5 jaar, eventueel te verlengen, o.m. omwille van de grote mobiliteit van de moderne stedelijke bevolking). Dit zou o.m. sterk bijdragen tot het deklerikaliseren van het kerkelijke leiderschap en door wisselwerking de hogere schakels ervan kunnen beïnvloedenGa naar voetnoot7. De hele verdere kerkstructuur zou dan afgestemd zijn enerzijds op het bevorderen van de geloofsvitaliteit van deze kleine gemeenschappen en anderzijds op het voortdurend openhouden van deze gemeenschappen op de grote kerkdienst aan de wereld. De twee knelpunten zullen inderdaad zijn: 1. de herstruc- | |
[pagina 1069]
| |
turering van het hele kerkgezag; 2. het garanderen van het uittreden uit de eigen beslotenheid naar de mensendienst. Op alle niveaus zou gezag gebouwd zijn op werkelijke aanvaarding door de groep. Zelfs in de huidige parochie. Het is het noteren waard dat in Zürich bijvoorbeeld de pastoors door de parochianen gekozen worden en door de bisschop benoemd, steeds voor een proefperiode van 5 jaar. Als schakels zien we boven de kleine gemeenschappen: het dekenaat, het bisdom en de kerkprovincie, en telkens naast de kerkleider een adviserend orgaan met in beginsel bindende adviezen. Deze adviserende raden dienen evenveel vrouwen als mannen te tellen, met een bijzondere zorg voor de vertegenwoordiging van de jeugd. De parochies zouden geleidelijk verdwijnen in de dekenaten, die eventueel talrijker kunnen worden. Zo zouden dan ook de bisschoppen en hun naaste medewerkersGa naar voetnoot8 en de dekens, met een soepel inspelen van getrapte verkiezingen en veto-recht, benoemd worden voor een beperkte tijd (b.v. 8 jaar, eventueel te verlengen). Aldus zou de Kerk enerzijds beschikken over een doel-matiger systeem om ook hogere leiders te kunnen ontslaan (wat toch in elke groepering nodig is en theologisch niet per se vanuit Rome moet gebeuren) en anderzijds zou verhinderd worden dat te lang te zware lasten op eenzelfde persoon blijven rusten. Deze adviserende raden zijn geen doel op zichzelf; zij dienen niet eerst en vooral als gezagscontrole, noch om de invloed van de Kerk als instituut te versterken en zeker niet als werk-instrument in de handen van de kerkleiders. Hun eerste taak is dienst aan de basis-gemeenschappen en de Kerk Kerk-voorde-Wereld te doen zijn. Dit dienen, wil het echt zijn, impliceert een verhoogde fijngevoeligheid voor de tekenen van de tijd. En in onze gecompliceerde en gedemocratiseerde samenleving betekent zulks: een fijngevoeligheid, gedragen door ernstig onderzoek (waarom is er nog steeds geen Vlaams pastoraal research instituut?) en door echt overleg. Hebben alleen hippies, studenten, kunstenaars of arbeiderspriesters vragen te stellen aan ons maatschappelijk systeem? Indien de pastorale raden (op parochiaal, dekenaal, diocesaan en interdiocesaan niveau) iets willen betekenen, dan dienen zij eerst en vooral de basisgemeenschappen bij te staan en hun ruimte te bezorgen voor hun eigen creatieve en spontane ontplooiing. En het gevaar van een nieuw en overtollig structureren is hier niet denkbeeldig. Het is immers meer en meer uit deze basis-gemeenschappen dat de echte kerkdienst aan de wereld inspiratie zal vinden en riskerend vertrouwen op de ingeslagen weg. Uit gesprekken tussen man en vrouw, tussen vriend en vriend worden initiatieven geboren om op moderne wijze Christus te zijn voor de mensen. Want zowel het heel grote als het heel kleine in de opbouw van de mensheid gebeurt slechts waar ergens heel weinigen elkaar helpen méér te zien en méér te durven. De wereld kan deze kerkdienst niet missen: de nega- | |
[pagina 1070]
| |
tieve tegenstellingen tussen de twee nationale gemeenschappen, tussen de generaties, tussen de geslachten, tussen de belangengroepen, tussen ‘ons’ en de ‘anderen’ vragen voortdurend om door communicatiebevordering, rechtvaardigheid en geduld in gezonde spanningen te worden geharmonieerd. Steeds opnieuw zullen mensen moeten opstaan, die op economisch, cultureel en artistiek gebied, door hun huwelijksleven of hun pedagogisch systeem, omwille van de mens de ‘afgoden’ onttronen: macht, wetenschap, geld, seks, ideologie, zodra zij grootheden worden die de echte menswording in de weg staan. Maar dit onttoveren blijft steriel, zolang de vindingrijkheid ontbreekt om nieuwe wegen te openen waarlangs de mens kan voortgroeien naar zijn echte zelfzijn. En daarom zullen steeds opnieuw kleine groepen mensen elkaar moeten helpen, niet alleen inspiratiebron te zijn maar ook politieke kracht voor de opbouw van de stad van de mens: ruimtelijke ordening, stedebouw, werkverschaffing, jeugdzorg (het schermen met ontwikkelingshulp als perspectief is dikwijls slechts een alibi, omdat slechts betrekkelijk weinigen in staat zijn tot concrete inzet), kinderbescherming, bejaardenzorg, inzet voor gehandicapten, cultuurspreiding, zorg voor gastarbeiders en voor allen met een randbestaan, echte ontspanning, enz. Inzet vanuit Christus voor dit alles is de devotie en de spiritualiteit van de moderne gelovige. Binnen de pluriformiteit van de kleine gemeenschappen zullen sommigen een enigszins bijzondere plaats innemen. Bewust rangschikken wij de gemeenschappen van de ‘religieuzen’ bij de basis-groepen; zij mogen niet langer in een afzonderlijke stand uit de leken-wereld weg-gesloten worden. Zij zullen allen contemplatief zijn, betrekkelijk weinig talrijk, en hun leden zullen als gewone mensen leven in gewone huizen. Zij zullen veel meer een gebeurtenis zijn, een deel van het leven, dan een organisatie. Zij zullen meer en meer én mannelijke én vrouwelijke leden tellen in éénzelfde groeperingGa naar voetnoot9, en ook gehuwden die - met wederzijdse instemming, doch gehuwd blijvend - zich radicaal willen inzetten vanuit Christus tot dienstbaarheid aan de mens, zullen er lid van zijn. Zo zal de scheiding tussen de ‘religieuzen’ en de ‘leken’ verdwijnen om nog slechts een bepaalde nuancering uit te drukken in het leven van de gelovigen, vermengd met hun mede-mensenGa naar voetnoot10. Hier en daar zullen grotere gemeenschappen bestaan, waar gelovige gastheren en gastvrouwen rust- en bezinningsplaatsen openhouden voor ‘mensen onderweg’, christenen en niet-christenen. In hen zullen de grote contemplatieve orden morgen hun taak voortzetten en, duidelijker ervaarbaar dan nu, de verticale lijn de horizontale laten doorkruisen. Dit alles zal intussen niet haalbaar zijn zonder een versoepeling van de verhouding met RomeGa naar voetnoot11. De functie van de paus zal toegespitst zijn op het beleg- | |
[pagina 1071]
| |
gen van ontmoetingen om de communicatie tussen de regionale kerkgemeen-schappen te bevorderen en op het uitoefenen van zijn kritische functie, samen met die kerkgemeenschappen, vanuit het evangelie voor de menswording van de mensheid. Het zwaartepunt van de hele kerkstructuur zelf zal niet meer Rome zijn, noch de plaatselijke curies, maar wel de gelovige gemeenschappen en hun reële dienst aan de mensen. Want deze gemeenschappen alleen kunnen werkelijk kerk zijnGa naar voetnoot12. Een dergelijke Kerk zal voortdurend in een toestand van creativiteit zijn, veel meer een gebeuren dan een institutie. Zo zullen haar inzet en kritiek, haar zoeken en haar overtuiging, niet krachteloos in afzondering tegenover de evolutie van de wereld gebeuren, maar er midden in en terwille van die evolutie. Dit zal het einde zijn van een vrezende en tegelijk triomfalistische en al te zelfzekere Kerk. Zonder de moed tot vernederingen zal hier niets ernstigs kunnen gebeuren. Want dit gezuiverde kerk-worden van de Kerk zal openbaren hoeveel onkerkelijkheid onder ons is en hoeveel waarachtig geloof. En snel zal zich de scheiding der geesten voltrekken. | |
De tussentijdWij staan intussen voor de moeilijke taak de overgang van het vroegere systeem naar de nieuwe wijze van Kerk-zijn te realiseren. En hier wacht in de nabije toekomst naast grote hoop ook veel lijden, onbegrip en het verlaten worden door goede vrienden, die zich ofwel bevreesd inkapselen in de veiligheid van gisteren ofwel de Kerk vaarwel zeggen mét hun geloof in de Heer. Wie gelovig volharden wil, zal de spanning moeten aandurven. Daartoe moet het samenbestaan van meerdere theologieën en kerkvormen binnen het éne hopende Volk onderweg aanvaard worden als een heilswerkelijkheid en niet als een last. Wel stelt dit binnenkerkelijke pluralismeGa naar voetnoot13 bepaalde eisen aan beleid en leden van de Kerk. Die coëxistentie dient organisch erkend te worden, wil het heilzame van de spanning tussen wat ‘established Church’ en | |
[pagina 1072]
| |
‘underground Church’Ga naar voetnoot14 genoemd wordt, niet in tegenwerking, scheiding of gewoon onevenwichtigheid verloren gaan. De sekten in Afrika en Latijns-Amerika en talrijke kerkgenootschappen van het westers protestantisme zijn toch veelal ontstaan omdat dynamische groepen het binnen het kader van de bestaande kerksystemen te nauw vonden. De tijd is gekomen om binnen het éne Huis een ruimer inrichten van meerdere woningen toe te laten. Voor deze coëxistentie komen meer en meer perspectieven open binnen de diverse levenssectoren. Door een samenspel van factoren (grotere postconciliaire verdraagzaamheid, secularisatie, roepingendaling, geloofsverdieping bij een vrij ruim verspreide elite, enz.) vermindert de greep van het institutionele christendom zowel op de christenen als op de andersdenkenden. Dit proces kan het positieve samenbestaan met de andersdenkenden ongetwijfeld verhaasten (o.m. omdat zij de eerlijke humanistische inzet van de christenen vermoedelijk minder gecomplexeerd zullen erkennen). Het zal waarschijnlijk tegelijk de binnenkerkelijke houdingen versoepelen. Stilaan zal het aanvaarden van het pluriforme mens-zijn buiten de institutionele Kerk zich ook in de Kerk weerspiegelen door een groter pluralisme in het christen-zijn. Daarbij zullen de gelovigen van elkaar aanvaarden dat de ene voortbouwt aan het katholiek onderwijs, terwijl de ander een vorm van eenheidsschool nastreeft, dat de ene zich inzet voor de CVP en de ander voor de VU, de BSP of de PW of voor een nieuwe partijenconstellatie, dat de ene ijvert voor cultuurspreiding door KWB en Davidsfonds en de ander door neutrale gewestelijke cultuurcentra. Dit alles kan naief klinken omdat hier de massa dreigt geofferd te worden aan de elite. Doch wordt in de Kerk de elite niet heel dikwijls geofferd aan de massa met alle boemerang-effecten vandien? En verlaagt men de doorsneemens niet door hem al te gemakkelijk tot massa-mens te bestempelen? Wat dan te denken van het Britse of Amerikaanse katholicisme, waar de christelijke instellingen in veel mindere mate bestaan? En Afrika en Azië zullen wel meer en meer zonder christelijke instellingen naar het geloof moeten groeien. De binnenkerkelijke coëxistentie stelt echter heel wat meer vragen zodra het om strikt ecclesiale structuren gaat. Wij kunnen ze nochtans niet langer ontwijken. Naast de traditionele parochies groeien de reeds vermelde kleine gemeenschappen (in noodkapellen, zalen, huiselijke kring). Binnen de groep van de clerus leven verscheidene eeuwen samen in klederdracht, spiritualiteit, opvattingen over moraal, gezag, verkondiging, beroepsvormen. Binnen de religieuze congregaties houden de enen zich aan de letter van de regel, terwijl de anderen bouwen aan een evangelisch leven voor een na-religieuze tijdGa naar voetnoot15. Hieruit ontstaan spanningen, frustraties en verbittering. Zou het totaal utopisch zijn te denken aan een geordende coëxistentie van twee kerksystemen, het traditionele christendom (met zijn aanpassingen, als volkstaal, mis gericht naar het volk, enz.) en de gemeenschappen van de meer radicaal vanuit de eigen tijd zoekende gelovigen? Er mag gevreesd worden dat indien de structuren van gisteren - | |
[pagina 1073]
| |
hoe kostbaar ook voor vele mensen - overwegend het kerksysteem blijven determineren, zoals in Vlaanderen nog werkelijk het geval is (gelijk trouwens op zovele plaatsen in het buitenland), het volgende kan gebeuren: de groepen en enkelingen die vanuit het evangelie vooruit willen, voelen zich verpletterd tussen enerzijds de last van vormen en denkwijzen van het verleden (die, voedend voor anderen, voor hen lege vaten blijven) en anderzijds het aanzwellend agnosticisme van gedoopte, gewijde of geprofeste mede-kerkleden, in feite ongelovig. Het gevaar om deze kleine middengroep, wellicht de desem voor morgen, te ontmoedigen is groot. Waarom haar geen ruimere kansen geven? En deze kansen moeten binnen de Kerk liggen, want anders wordt de ruimte van de Boodschap verengd door de Wet of wordt de zoekende mens tot sektarisme gedwongen. Concreet betekent dit dat elke bestaande structuur (bisdom, katholiek onderwijs, caritas catholica, religieuze congregaties, jeugdbeweging, enz.) ruimte dient te scheppen voor de eerlijk zoekende groepen. Dit zou o.m. kunnen gebeuren zoals dit al in verscheidene buitenlandse diocesen het geval is, door het aanduiden in elk bisdom van een groep ad hoe, bestaande uit priesters, religieuzen en leken, die het nieuwe volgen en vertegenwoordigen in de priesterraad en de diocesane pastorale raad. Hetzelfde is mogelijk in de grote instellingen. Zonder enige structurele vormgeving van een ‘loyale oppositie’ is er o.i. geen uitweg. De bestaande structuren staan immers bijna allemaal met een haast sociologische wetmatigheid a priori remmend tegenover radicale vernieuwingen en blijven instinctief geloven in aanpassing. Zo weerspiegelen zij slechts heel gedeeltelijk wat er leeft en houden zij de kloof tussen werkelijk en wettelijk land voor velen ál te breed. Wij hebben ook behoefte aan kerkleiders en eenvoudige gelovigen die in hun eigen persoon een brug zijn tussen ‘established church’ en ‘underground church’, en helpen de spanningen in gezinnen, vriendenkringen, parochies en organisaties menselijk te integreren, niet door een aftruggelen van compromissen, maar door een wederzijds aanvaarden van werkelijk diepgaande en gewettigde verscheiden-heid. En dit veronderstelt het afleggen van veel zelfzekerheid en het eerlijk bekennen dat kerk-leiders en -leden mede-pelgrimerende zusters en broeders zijn. Alleen dit eerlijk aanvaarde binnenkerkelijk pluralisme kan garanderen dat het mee-werken met de niet-christenen aan de opbouw van de wereld door dezen als dienst en niet als uitdrukking van machtswil door blokvorming wordt ervaren. Alleen zo kan aan de gettovorming van de Kerk, vooral in de grote steden voelbaar, een einde komen. Het artificiële anders-zijn van de christenen zal zo afgebroken worden en het echte anders-zijn zal in heel zijn kracht en machteloosheid helder tot uiting komen. In deze tussentijd zullen de christenen ook een coëxistentie van verschillende priestertypen dienen te aanvaarden. De malaise bij de priesters is grootGa naar voetnoot16, en dus ook de weerslag ervan op de gelovigen. Er ontstaat een negatieve publieke opinie tegenover priesterschap en religieus leven. Op de duur kan dit dramatische gevolgen hebben. Leken en bisschoppen hebben een zware verantwoorde- | |
[pagina 1074]
| |
lijkheid (wij zeggen niet schuld) in de huidige crisis. Beiden hebben in feite de priester geïsoleerd. En nu moet er dringend opgetreden worden, want het gaat om mensen. Waarom niet onmiddellijk aanvangen met bepaalde hervormingen, die zich binnen enkele jaren toch zullen opdringen en waarvan het uitstellen nu veel pijn en verbittering verwekt? Naast de vermenigvuldiging van leefbare priestercommuniteiten in de agglomeraties en het garanderen van voldoende privacy en autonomie (ook aan de kapelaans), het verder aanpassen van opleiding en navorming, de voorziening in werkelijke medezeggenschap in het pastorale beleid, de verruiming van de mogelijkheid om in het professionele leven opgenomen te worden, moet men ook de vraag omtrent het celibaat eerlijk durven aanpakken. Zij die het ambt neerleggen om die reden worden steeds talrijker. Voor velen is de toekomst uitzichtloos. Waarom wordt niets ondernomen om in de publieke opinie meer begrip te doen ontstaan voor priesters en religieuzen die om een ernstige reden van leven veranderen? Waarom blijven bepaalde bisschoppelijke curies in Vlaanderen zo hard tegenover deze mensen, alsof tegenover hen het evangelie niet moet toegepast worden? Waarom tenslotte wordt geen poging gedaan om gehuwden tot priester te wijden of gehuwde priesters die een echt priesterlijk charisma hebben, in hun priesterlijke functie te laten? Misschien is het mogelijk dat onze kerkleiders terzake tegenover Rome, niet op juridische, maar op dogmatische en pastorale gronden, een autonomer beleid kunnen voeren. Zeker is dat een grotere oprechtheid in heel deze problematiek het al degenen die, als priester of religieus, het charisma van het ongehuwd blijven terwille van het Rijk helder willen beleven, veel gemakkelijker zal maken; dan zal hun leven geloofwaardiger voorkomen. Ook voor de religieuzen is een coëxistentie van verschillende types noodzakelijk. De instituten die nog levenskansen hebben, zoeken in éénzelfde richting: het leiden van een eerlijk, modern christelijk leven in grote evangelische dienstbaarheid en soberheid, en met de leken nauw verbonden in één geloofsgemeenschap. Hier ook betekent coëxistentie van structuren, dat het oude kader voor hen die er steun in vinden niet wordt afgebroken, maar dat de anderen ruimte krijgen om in vrijheid God te beluisteren in elkaar en de wereld. De problematiek van de tussentijd raakt ook de internationale christelijke verantwoordelijkheid van Vlaanderen. Zoals in de hele wereld nemen de missieroepingen af (in meerdere Vlaamse ordesprovincies tot 80% minder dan 15 jaar geleden). Intussen stijgt het aantal leken-vrijwilligers. Zoals elders ook groeit de spanning tussen evangelisatie en ontwikkelingshulp. De nationale missieraad is het orgaan waar deze feiten opgevangen kunnen worden op voorwaarde dat men tot de kern doordringt van het probleem: hoe vanuit Christus de mens buiten het Westen bijstaan om beter mens te worden en drager van Christus' hoop in een post-koloniale en gedesacraliseerde context? En hoe dit doen terwijl de Kerk in het Westen zelf volop in mutatie is? Zal dit leiden tot het concentreren van de missionarissen binnen één enkel soepel instituut, internationaal gefedereerd, waarbij aangesloten zouden zijn allen, mannen en vrouwen, gehuwden en ongehuwden, priesters en leken, die zich in geloofsperspectief en als technisch gekwalificeerden (o.m. in theologie of catechese) willen | |
[pagina 1075]
| |
wijden aan ontwikkelingswerk, en zonder onderscheid tussen inzet in eigen christelijke instellingen en in nationale en internationale niet-confessionele organismen? Dit stelt meteen de vraag naar de verhouding tussen de generale curies van de huidige instituten en de nationale organisaties voor technische samenwerking. In alle geval, de klassieke missionering geraakt snel voorbijgestreefdGa naar voetnoot17. In de recrutering, de opleiding en de propaganda moet hiermee rekening gehouden worden. Intussen blijft het onloochenbaar dat zonder grotere openheid voor de internationale horizont geen vernieuwing van de Kerk in Vlaanderen mogelijk is. De medeverantwoordelijkheid voor wat elders in de wereld gebeurt of te doen valt, mag niet langer weg-gedelegeerd worden naar de missionarissen toe. Vietnam, Biafra (wapens voor Lagos worden in België gemaakt - wie betoogt?), het Nabije Oosten, India, enz. gaan iedereen aan, vakbondsleiders, financiers, politici, journalisten, universiteiten, scholen. Missie en kolonisering door enkelen worden afgelost door wereldsolidariteit door allen. De missie van morgen zal overwegend bestaan in het operationeel maken van deze wereldsolidariteit. Hier hebben kleine landen, juist door hun marginaliteit in de wereldpolitiek, een bijzondere taak als constructieve critici en durvende initiatiefnemers. | |
ConclusieDe Kerk in Vlaanderen heeft meer dan ooit behoefte aan een gezamenlijke bezinning over haar vernieuwing, in grote onderlinge verdraagzaamheid en met begrip voor de mogelijkheden en grenzen van elke binnenkerkelijke tendens. Deze bezinning moet geordend gebeuren, wil zij enig effect sorteren op korte termijn (en de tijd dringt). Naast de oprichting van een interdiocesane pastorale raad, waarvan de voorbereiding begonnen is, dient werk gemaakt van een efficiënte Vlaamse bisschoppenconferentie. Een Vlaamse pastorale synode kan niet langer uitblijven, al zal zij een vrij lange voorbereidingstijd vergen aan de basis (dekenaten, bisdommen, organisaties, religieuze congregaties en ‘profeten’). De gezamenlijke bezinning moet immers groeien uit het concrete geloof en het werkelijke leven van de mensen, uit hun hoop en onzekerheid. Treffend werd dit door de bisschoppen van Nederland geformuleerd in hun recente brief over Kerk worden in dienst van een veranderende wereld (4.5. 1968): ‘Groot belang moet gehecht worden aan al die kleinere “samenscholingen” waarin groepjes christenen proberen, zich opnieuw de inhoud van hun christen-zijn duidelijker te realiseren.... Groepjes van mensen die wat duidelijker feeling hebben voor wat ons te doen staat met het oog op de toekomst. Er wordt soms radicale taal gesproken. Anderen hebben er dan moeite mee. Toch worden juist daar dikwijls de “openingen naar de toekomst” gemaakt, die we zo hard nodig hebben’. |
|