| |
| |
| |
Op zoek naar bondgenoten
De troef van de Wereldraad van Kerken
A.J.M. van Weers
De belangstelling van Genève en Rome voor alles wat met de opbouw van een nieuwe samenleving te maken heeft kan geen toeval of rage meer genoemd worden. Daarvoor werkt men te systematisch, en te weloverwogen. In reeds vanzelfsprekende eendracht confronteren de partners zichzelf en steeds weer nieuwe adressaten met de verschillende aspecten van dezelfde vraag. Te pas en te onpas.
Het tijdperk van de dialoog is voorbij. Men geeft de voorkeur aan een gesprek over het duidelijk geformuleerde probleem der sociale verandering. Van deze strategie verwacht men niet alleen vruchten voor de zaak waarover men praat, maar ook voor de gesprekspartners. Door zich aan dezelfde opgave te wijden heffen de partijen hun verschillen niet op, maar leren ze wel deze te overstijgen. Het heeft er alle schijn van, dat zowel de sectie ‘Kerk en Samenleving’ van de Wereldraad als de commissie ‘Rechtvaardigheid en Vrede’ van de katholieke kerk de ontwikkelingsproblematiek tot troef willen maken om minstens drie slagen binnen te halen: vooreerst om een bijdrage te leveren aan de tot standkoming van nieuwe mondiale structuren, waarvan men bijzonder veel heil verwacht voor de derde wereld; vervolgens om de groeiende eenheid onder de christenen te versterken; ten slotte ook om het klimaat tussen christenen en marxisten te verbeteren. De uitgespeelde troef moet de kaarten van de meespelenden op tafel brengen.
De weg welke de Geneefse en roomse groeperingen - nauwelijks nog formeel, in de praktijk beslist niet gescheiden - hebben ingeslagen kan men lokaliseren aan de hand van een drietal ontmoetingen welke in de laatste weken hebben plaats gevonden: in Zagorsk (bij Moskou), in Genève en in Beiroet.
| |
Zagorsk: de mens als norm
In het veertiende eeuwse klooster van de H. Sergius te Zagorsk bestudeerde een groep van ongeveer veertig deskundigen, vooral theologen, maar ook sociologen van economen, ‘het menselijke’ als norm ter beoordeling van de economische en sociale verandering. Vijf memoranda waren het resultaat van deze bijeenkomst, m.n. over het wezen van de mens, de christelijke sociale ethiek, de betekenis van de revolutie, de invloed van de techniek en de verantwoordelijkheid van de kerk voor het sociale en internationale leven.
| |
| |
Over de vraag naar een bijzondere christelijke mensbeschouwing bleken de meningen nogal uiteen te lopen. Er werd gewezen op het verwrongen mensbeeld, dat impliciet ten grondslag ligt aan veel wetenschappelijke en politieke opvattingen en tot wreedheid en onmenselijkheid leidt. De waardigheid en betekenis van de mens berusten op zijn vermogen om in God te geloven en zijn naaste lief te hebben. Voor een niet-fanatieke nadere uitwerking van een theologie over de mens is echter een gesprek nodig tussen theologen en sociologen, psychologen en andere wetenschappers.
Andere sprekers benadrukten de scheppende activiteit van de mens, zijn lijden en zijn zoeken naar identiteit, de vrijheid van de mens en zijn verantwoordelijkheidsbesef. Werkelijk menszijn, zoals dat in Jesus Christus wordt gevonden, houdt de bereidheid in - zo meende men - om de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor de vervulling van elementaire menselijke behoeften en om solidair met uitgestotenen en benadeelden te lijden.
Een laatste groep was van mening, dat men zich van de mens geen afgerond beeld kan vormen, wanneer men aanneemt, dat het mysterie van de menselijke natuur juist bestaat in een voortschrijdende zelfverwerkelijking bij een radicale openheid voor deze toekomst.
| |
Revoluties
De deelnemers aan het gesprek te Zagorsk hebben een poging gedaan om de betekenis van het woord ‘revolutie’ nader te omlijnen. Dit was nodig, omdat er sinds 1966 - toen het woord gebruikt werd op de conferentie ‘kerk en samenleving’ - veel verwarring over is geweest. Men heeft ook geprobeerd enige ethische begeleiding te geven aan christenen die in een of andere vorm van revolutie gewikkeld zijn.
Het woord ‘revolutie’, zo stelt men, heeft in de twintigste eeuw een wereldwijde emotionele betekenis gekregen, vergelijkbaar met die welke het woord ‘democratie’ opriep in de negentiende eeuw. Drie vormen van gebruik moeten echter wel onderscheiden worden.
In de eerste plaats - en in strikte zin - betekent revolutie een economische en politieke machtsovername vooral door verandering van het eigendomssysteem. Doel hiervan is, dat het gehele volk deel krijgt aan het proces van maatschappelijke beslissingen. Het gaat dus om een bredere verwerkelijking van het begrip ‘democratie’. De machtsovername behoeft niet altijd gewelddadig te gebeuren. Zij kan plaatsvinden via democratische of illegale, maar niet gewelddadige middelen. Dikwijls echter houdt revolutie - als oppositie tegen destructieve structuren van de gevestigde orde - geweld in.
Het zou een vergissing zijn te menen, dat de vijanden van de revolutie alleen buiten haar staan. Er kunnen groepen zijn die zich ongecontroleerd geweld permitteren, of vergeten dat geweld een voorbijgaand middel is. De revolutie kan ook verraden worden, wanneer de nieuw verworven macht toch weer niet het volk, maar enkele geprivilegieerde groepen ten deel valt.
Een tweede betekenis van revolutie omvat alle veranderingen (vooral techni- | |
| |
sche), die door hun tempo, hun omvang en hun onontkoombaarheid oude sociale structuren en houdingen doorbreken. Dit type van revolutie veroorzaakt dikwijls - onbedoeld - wreedheid en lijden, die het bijprodukt zijn van de technische vernieuwingen en het hiermee gepaard gaande aanpassingsproces.
Revolutie kan men, tenslotte, ook noemen de protesten van die groepen welke hun uitsluiting uit de samenleving niet langer tolereren en deelname eisen in de gezamenlijke verantwoordelijkheid. Revolutie wordt dan dikwijls oppositie tegen het conformisme van een overigens wel democratisch georganiseerde samenleving, die zich evenwel tevreden lijkt te stellen met beperkte successen als groei van produktiviteit en sociale aangepastheid. Deze groeperingen willen de status quo opheffen om een samenleving te kunnen scheppen welke politiek, cultureel en esthetisch creatief is. Wellicht kan men hier beter van revolutionair protest dan van revolutie spreken.
| |
Solidariteit en verzoening
De aanzet tot een theologisch antwoord op deze verschillende, maar met elkaar verbonden aspecten van de revolutie kan men in vier punten samenvatten.
- | Theologie waarschuwt tegen het sacraliseren zowel van de status quo als van de revolutie. Deze laatste wordt bedreigd door de beproeving van een vals messianisme en van eigengerechtigheid. Tegelijkertijd echter moeten de christenen en hun kerken verlost worden van leerinterpretaties over schepping, voorzienigheid en wet, die het belang van de gevestigde orde voor de gerechtigheid hebben overdreven. Een meer dynamische betrekking tussen orde en rechtvaardigheid is nodig. |
- | Christenen hebben de plicht om in een revolutionaire situatie alles te doen wat in hun vermogen ligt om het ambt van verzoening uit te oefenen. Zij zullen ervoor werken, dat de revolutionaire verandering op niet-gewelddadige wijze of met zo weinig mogelijk geweld plaatsvindt. |
- | Een revolutionaire situatie houdt voor de politieke ethiek een crisis in, welke de christelijke theologie niet kan oplossen. Niettemin zou zij de politieke opponenten - dikwijls deel uitmakend van dezelfde kerk - moeten herinneren aan het menszijn van de tegenstander of vijand. |
- | De oecumenische gedachte van een verantwoordelijke samenleving heeft ook betekenis voor de na de revolutionaire omwenteling gevestigde structuren. Macht en techniek moeten dan immers op een verantwoordelijke manier gebruikt worden en wel zó, dat - zonder de orde te verbreken - een voortdurende vernieuwing van structuren mogelijk is. |
| |
Genève: open humanisme
Het thema van de revolutie verbindt op dit ogenblik christenen en marxisten uit zuid en noord. Dit feit is voldoende grond voor een gesprek tussen marxis- | |
| |
ten, katholieken, orthodoxen en protestanten. Op de bijeenkomst in Genève werd echter minder gesproken over de daad van de revolutie dan over haar doel. Onderwerp van de discussie: ‘de grondtrekken van het christelijke en marxistische denken over de humanisering van de technische en economische ontwikkeling’. In dit verband kwamen zaken aan de orde als de ontmenselijking in haar verschillende vormen, het geweld (zowel in de gevestigde orde als in de strijd hiertegen), het revolutionair optreden (vooral vanuit het standpunt van de derde wereld). Ook onderzocht men de wegen naar werkelijke democratisering. Marxisten en christenen erkenden eikaars bijdrage tot een beter begrip van de toestand in de wereld. Men was echter van mening, dat de theorie betrokken moet worden op de praktische problemen van alledag - waarbij het gebruik van de sociale wetenschappen onmisbaar is -, en dat acties op korte en lange termijn gevoerd moeten worden om vrijheid, gerechtigheid en vrede in de wereld te bewerken.
Bij dit treffen traden twee tegenstellingen aan de dag. Een verwachte en een eigenlijk toch weer verrassende. Verondersteld werd vanzelfsprekend de afwijkende levensbeschouwelijke achtergrond van marxisten en christenen. Toch maakte het afstand nemen van totaalvisies en vooral van ‘dogmatisch’ denken een precieser vastleggen mogelijk van de wederzijdse overeenstemming en van gemeenschappelijke interessen. Deze instelling opende echter ook de ogen voor de werkelijke verschillen. Hoe ernstig deze ook mogen zijn, toch waren de deelnemers van mening, dat ze niet voortdurend en op ieder vlak onoverbrugbaar zijn.
Minder voorzien was, dat de afstand tussen noord en zuid ook hier zo duidelijk aan het licht zou treden. De ervaringen van de UNCTAD-conferentie in New Delhi zullen hier wel mede debet aan geweest zijn. Misschien echter speelden de nog steeds aanwezige kolonialistische tendensen van kapitalistische en communistische staten een grotere rol dan men wel wenste toe te geven. Het is moeilijk de voorkomende eensgezindheid van sprekers uit sommige Europese staten met hun collegae uit de derde wereld anders te verklaren.
In ieder geval was het merendeel der deelnemers van mening, dat de meest verbreide vorm van ontmenselijking bestaat in de economische, culturele, politieke en militaire onderdrukking, welke imperialistische machten te zamen met nationale oligarchieën uitoefenen in verschillende delen van de wereld. Deze meerderheid achtte het niet mogelijk om van humanisering te spreken zonder zich uitdrukkelijk solidair te verklaren met de strijd voor nationale bevrijding van onderdrukte volkeren. Het Vietnamese volk noemde men als belangrijkste voorbeeld op dit ogenblik. Enige leden vonden deze analyse van de internationale situatie te ideologisch.
| |
Het tweede stadium
De klimaatsverandering in de relatie tussen marxisten en christenen is van recente datum en verkeert nog in een beginstadium. Toch liggen de wortels van deze nieuwe verstandhouding verder weg en dieper dan men zich vaak
| |
| |
bewust is. De marxisten Garaudy (Frankrijk) en Machovec (Tsjecho-Slovakije) hebben zich hierover uitgesproken.
Beide professoren in de filosofie, maar ook de christen Casalis, hebben gewezen op de bedreigingen waaraan zowel christenen als marxisten bloot staan en gestaan hebben. In het verleden hebben deze groepen elkaar bv. gevonden bij de strijd tegen het hitleriaans fascisme, de Duitse herbewapening, het kolonialisme (waarvan o.a. Indochina en Algerije het slachtoffer waren) en ze treffen elkaar nu in het Vietnam-probleem, in de bestrijding van de atoombom, in het verweer tegen politieke onderdrukking en in het streven naar verbetering van leefvoorwaarden. De mensheid, zo meent Machovec, is zich bewust van het doodsgevaar waarin ze geraakt is door de nucleaire wapens, maar in zeker opzicht toch ook door de moderne techniek (en de moderne levensstijl in het algemeen), die van de ene kant weliswaar fantastische successen behaalt en het daarmee verbonden gevaar van verblinding oproept, maar van de andere kant verbonden is met de problemen van moderne overorganisatie en met de daaruit voortkomende tendensen naar manipulatie, standaardisatie, nivellering van de mensen, naar hoogst oppervlakkige vormen van ‘gelukzoeken’ en daarmee, tenslotte, naar ervaring van de eigen machteloosheid en van de zinloosheid van het bestaan.
Deze bedreigingen vragen de inzet van marxist en christen. Maar de gezamenlijke opgave kan men ook meer positief formuleren. De diepste zin van het marxisme is humanistisch. Het wil ‘de totale bevrijding van de mens’, beter gezegd ‘de volledige ontplooiing van alle in de mens aanwezige mogelijkheden’. Ook de marxist ontdekt, dat juist wanneer er geen honger en geen directe politieke bedreiging meer bestaan, de baan vrij is voor de vraag - die nu heel indringend opkomt -, waarin nu eigenlijk het geluk van de mens ligt, en wat het betekent, het niveau van het menselijke leven te verdiepen. Het na-revolutionaire marxisme verliest zijn bestaansmogelijkheid, wanneer het voorbijgaat aan de diepste ethische en existentiële vragen. Juist de mislukkingen en problemen bij de opbouw van een communistische samenleving hebben de marxisten ‘de erfzonde’ doen ontdekken, die het hele probleem van de ‘innerlijke mens’ onontkoombaar maakt.
De tsjecho-slovaak Machovec wees erop, dat Marx twee stadia onderscheidt: de dictatuur van het proletariaat en de volledige vrijheid voor alle mensen. Met dit tweede stadium heeft de communistische samenleving nog weinig ervaring, maar de roep erom wordt duidelijk sterker. En daarmee de behoefte aan een marxistisch aggiornamento (het woord werd door marxisten zelf gebruikt!).
Paus Joannes XXIII blijkt door de wijze waarop hij zijn ‘aggiornamento’ lanceerde en door het schrijven van de encycliek Pacem in terris een beginnend vertrouwen van marxistische groeperingen opgewekt te hebben in de kerk die hij vertegenwoordigde. Christenen zouden alle tekenen van een aggiornamento bij hun marxistische medemensen moeten opmerken en begroeten.
Marxisten en christenen blijken meer gemeen te hebben dan in de eerste periode van de communistische staatsvorming gezien en aanvaard kon worden.
| |
| |
De Spaanse dominicaan Gonzales Ruiz meent nu, dat ‘socialisme meer gerechtigheid aan de wereld brengt, dan de vroegere sociale structuren hebben gedaan’. Dit betekent natuurlijk niet, dat men de ogen moet sluiten voor het onsocialistische gedrag waaraan marxistische gezagsdragers zich te buiten zijn gegaan. Maar is dat ook omgekeerd niet het geval? De Zwitserse communistenleider Konrad Farner heeft er al eens op gewezen, dat men bij de dialoog tussen christenen en marxisten niet de zwakke broeders aan beide zijden tot voorbeeld moet noemen. En Garaudy erkende, dat de marxisten het christelijke element in de culturele erfenis van het verleden hebben onderschat en dat hun humanisme het gevaar loopt ‘gesloten’ te zijn, wat tegen de geest van het marxisme zelf ingaat. Maar ook meent hij, dat de christenen van de marxisten leren moeten, welke rol de structuren en de samenleving bepalende mechanismen spelen bij de vernietiging of de bevrijding van de mens en welke de goede methoden zijn om ze de baas te worden. Zij zullen deze les moeten leren, wil hun christendom niet tot een zuiver persoonlijke vroomheid vervluchtigen, die geen oog heeft voor de sociale verantwoordelijkheid van de christen voor de vorming van de toekomst van de mens.
Er zijn voldoende redenen aanwezig om het gesprek voort te zetten, maar christenen en marxisten blijven, zoals Garaudy terecht opmerkt, provinciaaltjes, wanneer ze niet verder gaan en een dialoog der culturen beginnen, waaraan Azië, Afrika en Latijns Amerika deelnemen. En het gesprek blijft tamelijk steriel, wanneer het niet uitloopt op en begeleid wordt door gezamenlijke actie.
| |
Beiroet: welk motief?
Wie met betrekking tot christenen en marxisten over gezamenlijke actie spreekt, zal al vlug het woord ‘ontwikkelingshulp’ in de mond moeten nemen. Maar hij zal even vlug een nare smaak krijgen, wanneer hij daarbij aan de UNCTAD-conferentie van New Delhi denkt. De verwijten welke christelijke en marxistische landen zich wat betreft de ontwikkelingshulp maken kunnen, vertonen slechts accentverschillen. Men zou zich een conferentie kunnen voorstellen waar beide groeperingen hun overtuigingen aan de praktijk van de ontwikkelingshulp toetsen. De conferentie van Beiroet droeg een meer christelijk karakter. Georganiseerd door de wereldraad in samenwerking met de commissie ‘Rechtvaardigheid en Vrede’, bestond zij uit een dertigtal economen en sociologen, enkele mensen uit de kerken èn tien vertegenwoordigers van internationale organisaties als de UNESCO, de Wereldbank, de FAO, de OECD en de UNCTAD.
De vraag waarom er nu weer een aparte conferentie van christenen gehouden moest worden over de ontwikkelingsproblematiek, beantwoordde Mgr. J. Gremillion. Hij zei, dat de kerken deze deskundigen hadden uitgenodigd om een strategie uit te werken en programma's op te stellen die technisch en redelijk zijn en de morele ondersteuning van de kerken verdienen. Deze willen hiermee op nationaal en internationaal vlak, o.m. in de parlementaire wandelgangen, werken. Professor Tinbergen vroeg de aanwezigen daarom, enkele punten uit
| |
| |
te kiezen waarover de leidende economen het eens zijn. ‘Wij kunnen dan vragen, in hoeverre de kerken tot ondersteuning hiervan bereid zijn’.
De resultaten van de bijeenkomst zullen in juli aan de vierde assemblee van de wereldraad (Uppsala) en in september aan de commissie ‘Rechtvaardigheid en Vrede’ worden voorgelegd. Men treft ze aan in rapporten over economische en sociale ontwikkelingsstrategie, over christelijke overtuiging en motivering, over de landbouw en over het bevolkingsvraagstuk in de ontwikkelingslanden. Wat dit laatste betreft, stelde men vast, dat de christen niet alleen de gevolgen van de bevolkingsdruk voor de economische ontwikkeling moet bedenken; tegelijkertijd moet hij het recht van iedere burger op uitgebreide voorlichting van de zijde der regering en omgekeerd het recht en de plicht van de regering erkennen, alle burgers over het bevolkingsprobleem en de daarmee overeenkomende handelwijze in te lichten. Een dergelijke manier van doen is een integrerend bestanddeel van een algemeen ontwikkelingsprogramma. Het is hierbij de opgave van de christenen op te komen voor de fundamentele rechten en aanspraken van het gezin.
De conferentie heeft eigenlijk een antwoord gezocht op vier vragen: wat werd tot nu toe gedaan en wat werd bereikt, wat moet gedaan worden en op welk motief ‘marcheren’ wij.
| |
De rijke christenen
De armere landen hebben zelf ongeveer vier vijfde van de op hun ontwikkeling gerichte investeringen gefinancierd; het gemiddelde inkomen per hoofd komt er ongeveer overeen met 100 dollar per jaar, dat is anderhalf maal zoveel als 20 jaar geleden, terwijl in dezelfde periode de jaarlijkse produktie van goederen en het aantal dienstverleningen zijn verdubbeld. Het sterftecijfer is scherp gedaald. De technische vooruitgang is merkbaar. Toch is de situatie in deze landen nog precair en loopt gevaar ernstiger te worden.
Schuld hieraan zijn de - voornamelijk christelijke - rijke landen, die een verbetering van de handelspositie van de armere volkeren verhinderen en hun de deviezen onthouden die zij voor hun investeringen nodig hebben. Hierbij komt dan, dat de prijzen van de grondstoffen en de exportprodukten van de ontwikkelingslanden op de wereldmarkt voortdurend lager worden. Een zware belasting vormen tenslotte de oudere financiële verplichtingen welke op deze landen rusten.
De conclusies van de conferentie bevatten wat de techniek van de ontwikkelingshulp betreft niet veel nieuwe gezichtspunten. Het gaat minder om de rapporten zelf, dan om de geadresseerden, te weten de bij de wereldraad en bij de katholieke kerk aangesloten christenen. Voortdurend heeft ook bij de discussies de vraag meegespeeld: waarom moeten christenen zich met deze problemen bezighouden? Anders gezegd: hoe krijg je christenen zover, dat ze effectieve hulp bieden en doen verlenen? Men heeft vijf argumenten geformuleerd.
1. | De meerderheid van de christenen leeft in het ontwikkelde noorden. Dit
|
| |
| |
| gebied is veel rijker dan de gehele rest van de wereld. Zijn bewoners zijn daarom - als profiteurs van een onevenwichtige toestand - in geweten verplicht tot rekenschap. |
2. | Alle christenen dragen beslissende verantwoordelijkheid voor een wereld waarin het ‘normaal’ schijnt te zijn dat jaarlijks 150 miljard dollar voor bewapening wordt uitgegeven, terwijl het moeilijk is meer dan 10 miljard voor economische en sociale hulp op te brengen. |
3. | Christenen geloven, dat mensen van Godswege de opdracht hebben, hun goederen tot behoud en vernieuwing van de wereld in te zetten. |
4. | Christenen behoren zich in te zetten voor de eenheid en gelijkberechtiging van alle mensen, omdat de mensenzoon Christus het hoofd van allen is. noodtoestand in het zuiden steeds erger wordt. Christenen in noord en zuid samenwerking bij de ontwikkeling in het rijke noorden afneemt, terwijl de noortoestand in het zuiden steeds erger wordt. Christenen in noord en zuid moeten zich daarom opnieuw en krachtiger dan voorheen aan de zaak van mondiale rechtvaardigheid en ontwikkeling wijden. |
Ofschoon ieder er eigenlijk van overtuigd is, dat een effectieve ontwikkelingshulp voor de rijke landen nauwelijks een belasting hoeft te betekenen, lijkt zij steeds minder een haalbare kaart te zijn. De vraag is daarom: wie levert een motivatie die effect sorteert? Een niet te verwaarlozen nuance van deze vraag is: beschikken christenen vanuit hun geloofsovertuiging niet alleen over andere, maar ook over sterkere argumenten? Het is een probleem, dat de deelnemers aan de conferentie niet ontlopen hebben. De toekomst zal over hun poging oordelen.
| |
Ontwikkelingshulp een troef?
Dat de Wereldraad van Kerken met werkelijke problemen bezig is, zal wel niemand betwijfelen. Vooral de sectie ‘Kerk en Samenleving’ met haar dynamische secretaris, Paul Abrecht, schiet herhaaldelijk in de roos. Zij is een weg ingeslagen, die voor oecumenisch geïnteresseerden onontkoombaar zal blijken. Natuurlijk omvat deze belangstelling meer dan alleen sociale en politieke kwesties. Toch lijkt de relatie tussen kerk en samenleving niet één probleem onder andere te zijn. De kerk zelf is verwikkeld in de sociale verandering en zij zal er op haar eigen wijze, dus theologisch, mee klaar moeten komen. Tot de belangrijkste aspecten van de samenleving behoren de relaties tussen de volkeren. En hier betekent oecumenisch denken in ieder geval: bijstand aan de armere landen. Niet alleen via studie van de ontwikkelingsproblematiek, maar ook door concrete hulpverlening. De Wereldraad heeft inderdaad een troef uitgespeeld. We wachten gespannen af, of zij slagen zal incasseren.
|
|