cent van de bevolking het bêta-denken is toegedaan’, moet dat dan betekenen dat al deze lieden voor geen enkele andere wijze van denken toegankelijk zijn? Dat ‘het moderne denken door de natuurwetenschap wordt bepaald’? De amerikaan Kenneth Hamilton (The Essentiality of Tradition) denkt daar kennelijk een beetje anders over: onderzoek eens de hedendaagse literatuur, zegt hij, en je vindt een grote pluriformiteit van denkwijzen en benaderingen van de werkelijkheid; en merkwaardig genoeg: voorkeur voor zaken die door ‘moderne theologen’ als zin- en betekenisloos voor de z.g. ‘technische, geseculariseerde mens’ van het ogenblik worden afgewezen: verlossing, schuld, plaatsvervangend lijden, heil e.d. En heeft Jeuken nooit vernomen, hoe onze eigen Hoekendijk, die toch een bijzonder verdienstelijke poging heef t ondernomen de moderne sociologie te integreren in zijn theologische bezinning, door een socioloog van professie is afgedroogd, omdat hij - voor het huidige sociologisch onderzoek ontoelaatbaar - generaliseert in typeringen van de hedendaagse mens als ‘de technische, geürbaniseerde mens’?
Maar goed, wat verwacht Jeuken nu eigenlijk van het gebruik der analytische wijsbegeerte in de theologie? Kort en goed: helder en exact taalgebruik. Bij wijze van spontane associatie moet ik hier onwillekeurig terugdenken aan de grote filosoof aan het begin van de moderne ontwikkeling van de huidige natuurwetenschap en techniek, die vanuit zijn ideaal van ‘idéés claires et distinctes’ een dualisme van denken en werkelijkheid heeft ontketend, dat eeuwen lang het westers denken heeft vergiftigd en op den duur zelfs ons bestaan bedreigd. Maar in ieder geval raken wij hier een fundamentele kwestie in de theologische bezinning. Is de theologie wel zo gediend met het heldere en exacte taalgebruik, waarin de natuurwetenschap voorgaat? Weet Jeuken wel goed, wat de theologie van het ogenblik vooral bezighoudt? Zij gaat zichzelf steeds meer verstaan als dienende functie in de gelovige bestaansverheldering van de mens. Zij gaat steeds meer beseffen dat de boodschap van het Evangelie de mens heil aanzegt in zijn concrete bestaan. ‘Evangelie’ is niet zozeer informatie over wie of wat God is, hoe het nu allemaal precies gesteld is met God en met de verhouding van de mens tot God, nee, ‘Evangelie’ is woord van heil van Godswege tot de mens gericht, waarin God uitspreekt wie Hij voor ons is en wie wij mensen voor Hem zijn; en dat nu, in ons actuele bestaan. Theologie kan daarom niet volstaan met het zo exact en adequaat mogelijk weergeven van een leer - daar zou ze gauw mee klaar zijn! -, maar zij heeft de opdracht te helpen een heilsboodschap te verstaan die tot gelovige verheldering van het actuele mensenbestaan, mijn bestaan, leidt.
Dat houdt echter in dat de theologie noodzakelijk met twee ‘onbekenden’ moet werken, twee werkelijkheden die niet in ‘objectivistisch, universeel, exact en rationeel’ denken te vatten zijn. Dat God steeds weer en wezenlijk aan zulk denken ontsnapt, behoeft toch wel niet uitgewerkt. Maar ook het bestaan van de mens ontsnapt aan deze objectiviteit, deze exactheid. Chromosomen kun je desnoods nog tellen (ik weet het, Dr. Jeuken, ik spreek als een dwaas!), aminozuren kun je in chemische formules nog in kaart brengen. Maar het levende mensenbestaan in zijn totaliteit kun je hoogstens trachten te benaderen vanuit een beschrijving van de eigen bestaanservaring. Nu is het een feit dat inhoudelijke beschrijving van onze huidige bestaanservaring momenteel een uiterst hachelijke onderneming blijkt; eenvoudig omdat deze bestaanservaring inhoudelijk nog te weinig omschreven is. Misschien ook nog niet te omschrijven valt; in ieder geval: tot nu toe op zeer uiteenlopende, soms zelfs tegengestelde wijze beschreven is. Zo halen Bisschop J.A.T. Robinson (Exploration into God) en andere avantgardisten momenteel Teilhard de Chardin met gejuich in; maar lieden als Leslie Dewart (The Future of Belief) en R.J. Nogar (The Lord of the Absurd) wijzen hem gedecideerd af, omdat zijn gesystematiseerde historie geen rekening houdt met de ‘verschrikking’, de onzekerheid die geschiedenis nu een-