| |
| |
| |
Boekbespreking
Theologie
Y. Congar
Jezus Christus, beeld van de onzichtbare God
Brand, Utrecht, 1966, 226 pp., 225 Fr.
Dit boek brengt de vertaling van het in 1965 verschenen Jésus-Christ: notre Mêdiateur, notre Seigneur (de verklarende en bibliografische notities zijn sterk ingekort). Het tekent de persoon van Christus en benadert diens mysterie, zoals Hij ons vanuit de Schrift tegemoet treedt. Drie delen: Christus, beeld van de onzichtbare God; Christus, onze Middelaar (in zijn menselijke ervaringen, in zijn armoede, zijn bidden en zijn prediking); Christus de Heer (als onzichtbaar hoofd van de kerk, en in zijn heerschappij over de kerk en de wereld). Terzelfdertijd wordt dit bijbels beeld voortdurend door de auteur verduidelijkt en op ons actueel christelijk bestaan betrokken: zo b.v. in de uiteenzettingen over de wezenlijke band tussen goddelijke openbaring en menslievendheid, over de zin van de christelijke armoede, over de betekenis van Christus' heerschappij. Het is er de auteur niet om te doen om ons door de voorste frontlinie van de christologische problematiek te voeren; veel meer poogt hij ons te leiden in onze levende verbondenheid met de Heer. De degelijke theoloog en de geëngageerde christen die Congar is, toont zich hierin een betrouwbaar gids. Op het einde van het werk vindt een theologisch niet-geschoold lezer een verklarende lijst van ‘enkele moeilijke woorden en vreemde uitdrukkingen’.
C. Traets
| |
Dr. G.Th. Liesting
Het sacrament der eucharistie
Woord en Beleving, Lannoo, Tielt, 1966, 264 pp., 148 Fr.
Th. Maertens
Geloof en sacrament:
De sacramentalisering van de niet-praktizanten
Patmos, Antwerpen, 1967, 146 pp., 110 Fr.
P. Anciaux
Sacrament is leven
Woord en Beleving, Lannoo, Tielt, 1967, 136 pp., 84 Fr.
De eerste van deze drie studies is vooral theoretisch van opzet. Liesting benadert het mysterie der eucharistie volgens de klassieke aspecten ervan, zodat de gegevens uit Schrift en traditie vanuit de nieuwe (of herwonnen) inzichten worden begrepen en beoordeeld. Het was er hem niet om te doen een geheel nieuwe synthese te bieden of alle actuele kwesties te behandelen. Dit neemt niet weg dat wij hier staan voor een rustig en evenwichtig boek, waarin de bezinning op enkele degelijke grondvisies berust. Het eucharistisch offer en de eucharistische tegenwoordigheid moeten begrepen worden als een sacramentele tekenwerkelijkheid; de mysterieviering staat centraal; de ‘werkelijke tegenwoordigheid’ wordt gezien vanuit Christus' handelende tegenwoordigheid die zijn heilsmysterie in de viering actualiseert.
De andere twee zijn pastorale studies. Geloof en sacrament bundelt, onder redactie van Th. Maertens, bijdragen van verscheidene auteurs, de vrucht van een reeks ontmoetingen (1964?) tussen de redactieraad van het tijdschrift Paroisse et liturgie en priesters van de Mission de France, waarbij men zich voornamelijk wilde bezinnen over
| |
| |
het probleem, in vele Franse parochies gesteld, van het kinderdoopsel in een milieu zonder geloofspraktijk. De vier hoofdstukken: de huidige dubbelzinnigheden van de sacramentalisering; leerstellige overdenkingen; pastorale gevolgtrekkingen; de pastoraal van het doopsel van kinderen.
Sacrament is leven is ruimer van opzet. Het is geschreven vanuit een levend contact met priesters en leken. Het geeft algemene oriëntaties en praktische richtlijnen voor de sacramentele viering van het doopsel van volwassenen en kinderen, voor de eerste initiatie van het kind tot de eucharistie en tot het sacrament van bekering en verzoening, voor de huwelijkssluiting en haar voorbereiding, en voor de zalving der zieken. Vooraf wordt helder uiteengezet hoe de sacramenten de realiserende uitdrukking zijn van het persoonlijke en kerkelijke geloven ten overstaan van het goddelijk heilsinitiatief. Een ontmoeting dus die reeds vóór het strikt sacramentele gebeuren een aanvang neemt (wat b.v. een waardevolle toepassing vindt in de richtlijnen betreffende het doopsel); en een actueel geloven dat het goddelijk aanbod benadert vanuit het hedendaagse mens-, wereld- en bijgevolg ook kerkbeeld.
C. Traets
| |
Leo Scheffczyk
Der eine und dreifaltige Gott
Matthias-Grünewald-Verlag, Mainz, 1968, 140 pp., DM 12.80.
Wilhelm Breuning
Jesus Christus der Erlöser
Matthias-Grünewald-Verlag, Mainz, 1968, 147 pp., DM 12.80
(= Unser Glaube. Christliches Selbstverständnis heute. Nrs. 3 en 4. Subskriptionspreis DM 10.80).
Beide werkjes willen een eigentijdse uiteenzetting geven van resp. christelijke Godsleer en christologie voor niet-vaktheologen (waarmee niet gezegd wil worden dat hier ‘gepopulariseerd’ wordt: er wordt integendeel serieuze theologie geboden). Beide baseren de gedachtengang principieel op schriftuurlijke gegevens. Beide trachten te antwoorden op vragen die heden ten dage leven. Zodoende bieden deze boekjes een serieuze en belangwekkende bijdrage tot de hedendaagse geloofsbezinning, waarvan lezing en bestudering sterk kan worden aanbevolen. Niettemin kan de vraag gesteld worden - en ook deze vraag geldt beide studies -, of wel voldoende is tegemoetgekomen aan de vraagstelling zoals die momenteel leeft. Te zeer lijken de uiteenzettingen nog een - goed, nieuwe en eigentijdse - aanpak van de traditionele bezinning. Zichtbaar b.v, in de indeling van de studie van Scheffczyk: het probleem van de menselijke Godskennis, de openbaring van de ene God (zij het dan in schriftuurlijke benadering), de triniteitsleer. De christologie van Breuning gaat uit-drukkelijk uit van de Christus zoals de Kerk Hem als haar nu levende en tegenwoordige Heer verkondigt; is dus in feite vooral theologische uitwerking van de christologische belijdenissen van de Kerk der Apostelen, zoals die in de Nieuw Testamentische boeken in beginsel reeds te vinden is. Op zich belangwekkend genoeg. Toch zou een benadering van de inhoud van deze belijdenissen vanuit haar ontstaansgeschiedenis - duiding van de ervaring met de mens Jezus van Nazaret - beter antwoorden op de huidige vragen omtrent het geloof in onze Heer. Nu blijft het nog steeds teveel een - zij het beslist inspirerende - christologie ‘van bovenaf’. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor de Godsleer van Scheffczyk; hoewel daarin evenzeer de ontwikkelingen van de laatste tijd functioneren. Maar m.i. ontzenuw je b.v. de zwakke punten in de benadering van een bisschop Robinson niet door hem
met de Bijbel om de oren te slaan, maar eerder door aan te tonen dat zijn stellingname alleen standhoudt wanneer men in het onverkorte geloof van de eerste-dagen-Kerk gaat staan en dit op eigentijdse wijze tracht mee te voltrekken. Met deze kritische opmerking wil de waarde van deze beide studies niet aangetast worden. Misschien mag ik mijn gedachten zó formuleren: deze beslist belangrijke dogma-theologische beschouwingen zouden nog aan overtuigingskracht winnen, wanneer eerst en in ieder geval uitdrukkelijker de fundamentaal-theologische vragen gesteld en beantwoord zijn.
S. Trooster
| |
Otto Kuss
De Brief aan de Hebreeën
Het Nieuwe Testament met Commentaar, negende deel.
Uit het Duits vertaald door L. Witsenburg S.M.A.
Patmos, Antwerpen, 1967, 280 pp., 319 Fr.
Met dit nieuwe boekdeel uit onderhavige reeks is de Nederlandse vertaling van het Regensburger Neue Testament flink gevor- | |
| |
derd: alleen Paulus' grote brieven en de katholieke brieven ontbreken nog. Kuss had zijn eerste Duitse uitgave (1953) dank zij verdere persoonlijke studie in een recente tweede uitgave (1966) bewerkt en verbeterd. Enkele nieuwe excursen werden ingelast, de commentaar volgde de Griekse grondtekst van meer nabij. Van deze bijgewerkte Duitse uitgave wordt ons hier de vertaling geboden.
J.-M. Tison
| |
Wolf-Dieter Marsch, Hrsg.
Diskussion über die ‘Theologie der Hoffnung’ von Jürgen Moltmann
Ghr. Kaiser-Verlag, München, 1967, 240 pp., DM 12.50.
Dit boekje bevat een aantal reacties op het befaamde boek van Moltmann Theologie der Hoffnung (o.a. van Nederlandse theologen als J.M. de Jong, H. Berkhof, H.M. Kuitert). Vrijwel unaniem wordt tegen Moltmann de moeilijkheid aangevoerd, dat hij te eenzijdig het toekomst-moment, het moment van ‘belofte’ naar voren brengt in het mysterie van Christus' leven, sterven en verrijzen; waarbij dan te weinig naar voren komt, dat in Hem het heil, Gods genade en verlossing reeds onder ons verschenen is Beklemtoning van het ‘noch nicht’ ten koste van het ‘schon begonnen’, dat vooral sterk aan het licht komt in de duiding van het mysterie van Jezus' opstanding. In een slotbijdrage tracht Moltmann te antwoorden op de gemaakte moeilijkheden; hij doet dit echter (weer) in zo'n moeilijke stijl, dat men niet overtuigd raakt van het ongelijk van zijn opponenten. Een belangrijk boek, dat ernstig ingaat op een boeiend moment in het hedendaags theologisch denken. Wat mij betreft had hier ook de fijnzinnige beschouwing van Karl Rahner over dit thema (nu gepubliceerd in het tijdschrift Internationale Dialog Zeitschrift, jg. 1, nr. 1) kunnen worden opgenomen.
S. Trooster
| |
Helmut Flender
Die Botschaft Jesu von der Herrschaft Gottes
Chr. Kaiser Verlag, München, 1968, 116 pp., DM. 12.50.
Met gebruikmaking van wat hij noemt ‘die Redaktionsgeschichtliche Forschung’ toont Flender aan, hoe de verkondiging van de Kerk der Apostelen, zoals die in de boeken van het Nieuwe Testament gekristalliseerd is, wortelt in de verkondiging van de mens Jezus van Nazaret zelf. Langs deze weg krijgen de vroeg-christelijke belijdenis en verkondiging van Jezus Christus vaste grond in en worden zij verhelderd vanuit het leven en optreden van Jezus zelf; omgekeerd kan op deze wijze de mens Jezus van Nazaret en zijn verkondiging levende tegenwoordigheid worden voor ons, hedendaagse mensen (ook al heeft het ontwakende geloof in zijn leerlingen Hem vóór kruis en opstanding alleen kunnen ervaren als vervulling van de plaats- en tijdgebonden typisch joodse heilsverwachting). Jezus zelf heeft het ‘Rijk Gods’ verkondigd als uiteindelijke vervulling van Gods belofte hier op aarde, in Israël, en door Israël in heel de wereld; uiteindelijke verwerkelijking van deze wereld als Gods schepping. Door de breuk die de afwijzing en vernietiging van Jezus heeft teweeg gebracht, en de alle heilsverwachting overtreffende realisering van Gods heil in de verrijzenis van onze Heer, worden Jezus' woorden en daden in de eerste dagen van de Kerk gezien en verkondigd in de tegenstelling (voorbije) ‘oude aeon’ en (in de verrijzenis gegrondveste) ‘nieuwe aeon’, deze (zondige) wereld en (heilbrengende) toekomstige wereld. Maar gaandeweg gaat men zich weer oriënteren op de ‘diesseitige’ heilsverkondiging van Jezus zelf: dit is de bedoeling van het opnemen van Jezus' woorden en daden in met name de synoptische evangeliën. Juist in deze laatste ontwikkeling overstijgt de verkondiging van de mens Jezus zelf de beperkte nationale heilsverwachting van Israël en krijgt zij in haar karakter van eis tot menselijkheid als verwerkelijking van het
‘beeld’ van Gods eigen menselijkheid gelding voor heel de mensheid. Men mag gerust een aantal vraagtekens plaatsen achter de enigszins apodictische wijze waarop schr. deze drie ‘lagen’ van ontwikkeling in de geschriften van het Nieuwe Testament blootlegt: het aanwijzen van de continuïteit van de belijdenis van de Kerk der Apostelen met de verkondiging van Jezus van Nazaret lijkt van enorm belang voor de christologie. Op schriftuurlijke gronden zelf wordt zodoende het dualisme overwonnen in het onderscheid tussen de (onbelangrijke) ‘ohistorische Jezus’ en de (alleen belangrijke) ‘Christus van het geloof’ (Fl. karakteriseert dit spiritualistisch dualisme in de stellingname van Bultmann c.s. als ‘een late nabeelding van de traditionele twee-naturen-leer’; p. 74). Maar tevens wordt het onlangs verworven inzicht in leven en optreden van de mens Jezus van Nazaret (G. Bornkamm c.s.) gezien in zijn beslissen- | |
| |
de betekenis voor belijdenis en verkondiging van Christus, de verrezen Heer. Niet alleen blijkt dat de belijdenis ‘Jezus is Heer en Zoon Gods’ in het Nieuwe Testament de levende mens Jezus van Nazaret geldt, maar ook blijkt de inhoud van deze belijdenis gegeven in leven, leer en persoon van deze mens Jezus. Een bijzonder inspirerend boek, dat niet genoeg ter bestudering kan worden aanbevolen. Dit veronderstelt dan wel vertrouwdheid met de methoden van het hedendaagse bijbelonderzoek.
S. Trooster
| |
Heinrich Schlier
Über die Auferstehung Jesu Christi
(Kriterien, Bd. 10), Johannes Verlag, Einsiedeln, 1968, 72 pp., DM. 6.50.
Ook de laatste Paastijd zijn weer rijkelijk mistige beschouwingen over Jezus' verrijzenis gelanceerd. Doorgaans aftreksels van onverwerkte gedachten, aan oppervlakkige kennisname van het werk van R. Bultmann of een van zijn volgelingen ontleend. Waaraan dan - tot overmaat van verwarring - ‘geruststellende’ opmerkingen t.a.v. de orthodoxie worden toegevoegd. Wel, dit dilettantisme t.a.v. de ‘nieuwe theologie’ kan volledig overwonnen worden door het lezen van het kleine, maar uiterst deskundige boekje van een onzer beste kenners van het Nieuwe Testament. Schlier geeft een zakelijke, positieve samenvatting van de huidige stand van zaken in de bijbelwetenschap. Opstanding van Jezus betekent nergens terugkeer tot het aards bestaan (zoals b.v. in de opwekking van Lazarus), maar ‘intronisatie’ van de Gekruisigde als Christus, Heer en Zoon van God: ‘Auferstehung Jesu Christi ist der Aufgang des toten Jesus Christus in die Lebensmacht Gottes’ (p. 26). De scheppende heilsdaad Gods die dit aan onze Heer voltrekt, ontsnapt uiteraard aan iedere poging tot historische verificatie. Tegelijkertijd echter treedt dit heilsmysterie wel degelijk onze geschiedenis binnen in de ‘Selbstbekundung’ van de verrezen, levende Heer aan de zijnen, in de tekenen van de verschijningen, het ‘lege graf’ en vooral de ‘proclamatie’ van Jezus' opstanding door de Apostelen. In deze tekenen wordt de beslissende scheppende heilsdaad Gods, waarin Hij Jezus uit de dood heeft opgewekt en voor ons tot Heer heeft aangesteld, wel degelijk in onze geschiedenis gelokaliseerd en getemporaliseerd. In een laatste hoofdstukje wordt de heilsbetekenis van dit mysterie voor ons mensen uitgewerkt. Een meesterlijke samenvatting van de huidige stand van zaken in het Schriftonderzoek. Wie werkelijk op de hoogte wil komen t.a.v. dit moeilijke onderwerp, kan bier terecht. Ik ben overigens ook
geneigd de zaak am te keren: wie zich in katechese en verkondiging nu nog te buiten gaat aan onverantwoord vage beschouwingen, geeft alleen maar blijk zich niet ernstig te willen oriënteren in de hedendaagse benadering van dit beslissende mysterie van ons geloof.
S. Trooster
| |
Adalbert Hamman
Die Kirchenväter
Kleine Einführung in Leben und Werk
Herder, Freiburg, 1967, 176 pp., DM 2.80.
De bekende Franse patristicus Hamman schreef voor de Herder-Bücherei deze korte inleiding op het leven en het werk van negentien Griekse en Latijnse kerkvaders uit de tweede tot de vierde eeuw. Iedere periode wordt beknopt ingeleid. Schr. wil ons mens en persoonlijkheid van deze vroegchristelijke schrijvers, hun milieu en de vragen van hun tijd naderbij brengen, en ons aldus aanzetten hun geschriften persoonlijk ter hand te nemen. De levendige, vaak fijn geschreven opstellen doen ons reeds heel wat van de rijkdom en blijvende actualiteit dezer Vaders vermoeden: de weg tot het Schriftverstaan die zij banen; de liturgie waaraan zij gestalte hebben gegeven; de christelijke boodschap die zij, benaderd, doordacht en verkondigd vanuit hun tijd, doorgeven. Ontstaan uit colleges voor studenten, richt dit werkje zich tevens tot minder geschoolde lezers, van wie, naast belangstelling, ook een zekere vertrouwdheid met de eerste christelijke eeuwen verondersteld wordt.
C. Traets
| |
H. Riedlinger
Geschichtlichkeit und Vollendung des Wissens Christi
(Questiones disputate), Herder Freiburg, 1966, 160 pp., DM 14.80
In zijn belijden van Christus' waarachtig god- en menszijn vond het geloofsdenken zich geregeld opnieuw voor de taak gesteld de bijzondere aard van Jezus' aardse weten
| |
| |
en bewustzijn, met hun paradox van menselijke groei en goddelijke volkomenheid, te verhelderen. Deze taak is niet minder actueel in onze tijd, nu het inzicht in de complexe eenheid van het menselijk bewustzijn is toegenomen. In dit perspectief begint schr. - na een waardevolle discussie over de wijze van vraagstelling - met, op basis van exegetische studies der laatste jaren, het Christusbeeld van de Schrift te onderzoeken (pp. 9-71). Vervolgens maakt hij een balans van het kerkelijk denken hieromtrent, vanaf de patristiek, over de middeleeuwen, de nieuwere tijd, de reacties van enige belangrijke auteurs der laatste eeuwwende, tot aan de uitspraken van het leergezag van onze eeuw (pp. 72-138). In aansluiting hierop en in confrontatie hiermee moeten de vernieuwende studies van een aantal katholieke Duits-, Nederlands- en Franstalige auteurs (waaronder Rahner en Schillebeeckx) begrepen worden: hun posities schetst de auteur in een ‘Ausblick’, waarbij hij zelf enkele inspirerende elementen ten dienste van verder onderzoek voorlegt (pp. 139-160). Zoals de hele Questiones-disputataereeks, richt ook dit werk zich tot theologisch geschoolde lezers. Dezen vinden er een helder overzicht en een moedige en toch rustige benadering van de betreffende problematiek.
C. Traets
| |
Jacques Dournes, m.e.p.
L'Offronde des peuples
(Coll. Jeunesse de la liturgie), Ed. du Cerf, Paris, 1967, 288 pp., FF. 19,30.
J. Dournes, geboren in 1922, missionaris in Vietnam, maakte naam met de publikatie van Dieu aime les paiens (1963) en Le Père m'a envoyé, réflexions à partir d'une situation missionnaire (1965). Het boek dat we hier bespreken komt dit veelzijdig, vernieuwend en voor analoge missiesituaties inspirerend werk verrijken. Het thema: het verband tussen liturgie en missie. De boodschap schiet niet alleen wortel door het woord, maar nog meer door actieve participatie. Vandaar de aandacht voor het aanknopingspunt van de verkondiging: de rituele, symbolische en gebarentaal van het volk; m.a. w. de auteur snijdt hier het probleem aan van de Godsontmoeting in een volk met eigen denkpatronen, uitdrukkingswijzen, cultuurverschijnselen enz. die uiteraard verschillen van de westerse beschaving waarmee de boodschap nog steeds vervlochten is en waaruit ze bevrijd moet worden, om, in een nieuwe faze van haar geschiedenis, aan een voor haar nieuwe cultuur een complementaire uitdrukking te ontlenen. De auteur bouwt geen theorieën op, maar geeft allerhande ervaringen, reflecties, experimenten enz. weer als vrucht van een etnografisch, antropologisch en theologisch research-werk.
A. van der Beken
| |
Psychologie
Leon Salzman
Van Freud tot nu
Recente ontwikkelingen in de psychoanalyse
Van Loghum-Slaterus, Arnhem, 1967, 284 pp., f 15.-.
Dit boek brengt een goede en duidelijke uiteenzetting van de ontwikkeling die de psychoanalyse doormaakte na Freud. Vanzelfsprekend geeft dit aanleiding tot een kritische evaluatie van Freuds hoofdstellingen. Problemen als het doodsinstinct, de universaliteit van de libido, de penisnijd, de homoseksualiteit worden niet slechts in hun juiste verhouding gezien in de leer van Freud, maar bovendien aangevuld door de inzichten van Horney, Sullivan, Rado, Robbins, Ferenczi, Fromm e.a. De ‘Ich’- en existentiële psychologie worden steeds verhelderend in de discussie betrokken. Daarmee worden heel wat eenzijdigheden van Freud in een juister daglicht gesteld. Natuurlijk blijft dit werk louter psychoanalytisch, zodat de biochemicus, de experimentele psycholoog en de psychiater wel eens de wenkbrauwen zullen fronsen bij sommige psychoanalytische naïviteiten. Vermelden we nog dat zojuist een nieuwe druk (de elfde) van de vertaling van Freuds Inleiding tot de psychoanalyse verscheen, uitgegeven door de Wereldbibliotheek (Antwerpen).
H. Somers
| |
E. Fromm
Dromen, sprookjes, mythen
Inleiding tot het verstaan van een vergeten taal
Bijleveld, Utrecht, 1967, 176 pp., f 8,90.
Vertaling van The Forgotten Language, waarvan de eerste editie verscheen in 1951. Het boek handelt vooral over de betekenis van de dromen, waarbij de auteur uitvoerig
| |
| |
ingaat op de theorie van S. Freud, een breed overzicht geeft van droominterpretatie in het verleden en tenslotte zijn persoonlijke opvattingen toelicht aan meerdere voorbeelden. Het laatste hoofdstuk, over de symboliek in mythe, sprookje, ritueel en roman, toont aan dat er overeenkomst is tussen de symboliek op deze terreinen en die in de droom. Door heel het werk heen vindt men de opvattingen van de auteur over de van gezag afhankelijke mens en de tot vrijheid gerijpte persoon terug, die uit zijn andere werken bekend zijn. Dit is een zeer verzorgde uitgave van een boek, dat het psychologisch denken echt verrijkt.
J. Kijm
| |
Dr. A. Vossen
Zichzelf worden in menselijke relatie Een ontwikkelingspsychologische studie van de Rogeriaanse grondhouding en haar verwerkelijking in psychotherapie, onderwijs en bedrijfsleiding
De Toorts, Haarlem, 1967, 366 pp..
De auteur van dit boek is psycholoog-directeur van het Paedologisch Instituut te Nijmegen. De ervaringen die in zijn boek zijn verwerkt, werden voor een belangrijk deel in dit instituut opgedaan. Het eerste deel van deze uitvoerige studie vormde de in-houd van een dissertatie. Steunend op het werk van C. Rogers streefde de auteur ernaar in verschillende soorten van relaties, die zijn opgesomd in de ondertitel, een contact te verwerkelijken waarin de partner ruimte kreeg om meer zichzelf te worden. Deze ervaringen zijn beschreven en geanalyseerd met behulp van een schema der ont-wikkeling, waarin veel bijdragen tot de ontwikkelingspsychologie zijn gesynthetiseerd. Het boek is inspirerend omdat de schrijver zo duidelijk laat blijken, dat hij spreekt vanuit eigen ervaringen en omdat hij ook de weg beschrijft die hij heeft moeten volgen om tot zijn inzichten te geraken. Deze binding aan concrete ervaringen houdt natuurlijk ook een beperking in; met name wat gezegd is over ervaringen in onderwijs en bedrijfsleiding vraagt voorzichtige transpositie om in andere verhoudingen gebruikt te kunnen worden. Dit boek verdient belangstelling van velen en het is ook zo geschreven, dat het zonder veel specialistische kennis verstaan kan worden.
J. Kijm
| |
Dr. J. de Wit
Balans en perspectief
J. Wolters, Groningen, 1967, 23 pp., f 2,25.
Tekst van de rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van gewoon hoogleraar in de ontwikkelingspsychologie, de paedologie en de speciale paedagogiek, aan de V.U. te Amsterdam. Er wordt een overzicht gegeven van vraagstukken betreffende diagnostiek en behandeling van kinderen met afwijkend gedrag. De auteur wijst op een verschuiving naar grotere differentiatie in behandelingsmethoden en op de tendens om de beïnvloeding op een zo concreet mogelijk niveau te doen verlopen.
J. Kijm
| |
Literatuur
C. Buddingh' en K. Schippers
128 vel schrijfpapier
Querido, Amsterdam, 1967, 128 pp., f 6,90.
Buddingh' is de dichter van een aantal onafhankelijke verzen, die willen bewijzen dat men poëzie aantreft in de meest alledaagse dingen, en dat de taal van het gedicht in niets behoeft te verschillen van bv. het op straat opgevangen gesprek. Hij brengt in praktijk wat Vroman in ‘Over de dichtkunst’ verzekert: ‘Geloof me, iedereen kan dichten, / er staan verzen in de krant...’. Schippers is met J. Bemlef redacteur van het tijdschrift ‘Barbarber’, dat al sinds jaren teksten verzamelt van her en der, ten bewijze van het feit dat het kook- en telefoonboek zo goed als het conservenblikje en de inhoud van mijn broekzak poëzie bevatten. Geen onprogrammatisch uitgangspunt dus. Beiden hebben nu een boek samengesteld, dat niet meer wil zijn dan de 128 vel papier dat het bevat. Dat betekent, dat het net zo goed korter of ook tot in het oneindige te verlengen kan zijn, en dat is waarschijnlijk precies wat de samenstellers bedoelen. Na lezing wordt het eerste ding waar mijn oog op valt, een gedicht, en zo gaat het met alle volgende zichtbare zaken, invallen en woorden - behalve dan alles wat anders is, dieper gaat, zo u wilt, dan de bezigheden en waarnemingen uit het alledaagse leven. Het selectieprincipe waarmee de teksten uit dit boek zijn gekozen, is niet uitgegaan van het feit dat zij een bepaalde pointe bezitten, maar eerder dat zij die niet hebben, dat ze, zoals de flap vermeldt, ‘ver- | |
| |
velend’ kunnen zijn. Een van die vervelende teksten is de in 16 kolommen volledige artikelenlijst van een middelgroot magazijn. Deze tekst illustreert misschien precies de bedoeling van de samenstellers. Zij willen attent maken op stukken realiteit waar men aan voorbij loopt. Zo'n realiteit is de inhoud van een zelfbedieningszaak. Door de hele inventaris ervan achter elkaar op te schrijven gebeurt niets anders dan dat een lezer een ogenblik stil staat bij de absurde hoeveelheid artikelen van
een dergelijk bedrijf. Meer niet, en meer willen de schrijvers ook niet. Zij doen niets anders dan opschrijven. Zij maken geen poëzie, maar schrijven dingen op die opgeschreven kunnen worden. Het is zinloos daar een oordeel over te geven. Ieder kan het boek op willekeurig welk moment aanvullen met zijn eigen tekstenkeus. Het is daardoor een zeer open boek, 128 pagina's kunnen naar believen uitgroeien tot enkele duizenden. Het is een boek dat geen boek is. - Maar het is soms wel, zoals de flap zegt, amusant.
T. van der Stap
| |
Jan van den Weghe
Een korrel zand
Manteau, Brussel/Den Haag, 1966, 131 pp., 45 Fr..
Een korrel zand is het trieste verhaal van de ondergang van Adrien Tips, die de concrete wereld met de mensen van vlees en bloed die haar bewonen niet aan kan, en zich daarom terugtrekt in een geïsoleerd bestaan ‘tussen droom en daad’ (p. 57). Op een dag wordt hem de kans geboden om het eiland van zijn gecomplexeerd en gespleten bewustzijn te verlaten. Adrien, al te zeer vergroeid met zijn zieke ik, verknoeit ze hopeloos omdat hij tot geen menselijke communicatie meer in staat blijkt. Het samentreffen van de machteloosheid van de nog kinderlijke Lilja Devries, die pas haar eigen vrouwelijkheid aan het ontdekken is, en de onmacht van de onvolwassen Adrien, die nooit ‘een echte man is kunnen worden’ (p. 21) loopt onontkoombaar uit op beider ondergang.
Drievoudig weerkaatst, eerst in het onpersoonlijke krantebericht, vervolgens in de beleveniswereld van het jonge meisje en tenslotte in de broksgewijze reconstructie van de moord door Adrien, wordt dit thema uitgewerkt in een sobere, beknopte stijl, waarvan de korte zinnen de brokkeligheid van Adriens gekwetste leven onderstrepen. Gekwetst door een onopgeloste moederbinding, door de niet geïntegreerde puberteitsjaren, door de niet verwerkte nederlagen op school, in het leger en later met de hoeren, steeds meer ingekapseld in zijn werk als loketbediende in het station, revolteert Adrien: ‘Ik zal het schandelijke juk afwerpen. Ik moet het middel ontdekken om de tijd te overwinnen. Hij is het enige probleem, dat ik echt moet oplossen’ (p. 70). Op deze eindigheidservaring is Adrien gestrand, en zijn hulpeloze vraag wanneer hij volkomen verlamd ligt te wachten op de dood: ‘God, waarom ben ik toch geboren?’ (p. 130) is een vraag waarvan de mensen nooit zullen genezen.
Joris Gerits
| |
Gust van Brussel
Voor een Plymouth Belvedere
Manteau, Brussel/Den Haag, 1966, 143 pp., 165 Fr.
Op de flap kun je lezen dat Gust van Brussel van zichzelf zegt dat hij een essentialist is en deze strekking ziet als een uitbouwen van het existentialisme dat zowel bij Sartre als bij Slmone de Beauvoir in het enigma van het beeld is vervloeid. Enigmatisch klinkt het alleszins, of het een bewijs is van volwassenheid van de Zuidnederlandse letterkunde is een andere kwestie. In dit fragmentarisch verhaal, gecentreerd rond de gestolen blauwe Plymouth, gelakt symbool van technische beheersing en verworven comfort in de welvaartstaat, en rond dé vrouw in haar vele uiterlijke verschijningsvormen, ontmoet de lezer een twintigtal typen als zovele maskers waarachter de mens schuilgaat. Ongetwijfeld heeft de auteur door de confrontatie van de naar zin en vrijheid zoekende Tim met de grillige wereld rondom hem iets ‘essentieels’ trachten bloot te leggen. Maar ook ‘het blote’ op zichzelf is nog niet per se toegangsweg tot de naakte, doch authentiek menselijke realiteit. ‘Waardecrisis. Teveel woorden zonder waarde en teveel waarden waarvoor geen woorden bestaan’ (p. 16). Ook voor het eigen werk is deze kritiek van de auteur geldig.
Joris Gerits
| |
H.C. ten Berge
Personages
Polak en van Gennep, Amsterdam, 1967, 64 pp., f 4,90.
Deze bundel bestaat uit drie cycli of delen. Het eerste deel, ‘Ondergang van Tenoch- | |
| |
titlán’, gaat over de verovering van Mexico door Cortés in de 16e eeuw. Het tweede deel, ‘Monoloog in het Vinsonmassief’, heeft als ondertitel ‘een kommentaar’, en is te verstaan in samenhang met het eerste deel. Het derde deel heet naar de titel van de bundel ‘Personages’. Het bevat, naast een gedicht op Godard en op Kouwenaar, een vers onder de titel ‘ekstravaganten’, en die titel verwijst naar de vele toespelingen op gegevens uit de wereld van de vaganten-poëzie die in dit vers en in de laatste lange cyclus uit de bundel voorkomen. Dit ene voorbeeld staat hier voor talloos veel toespelingen op (cultuur-)historische data, die als achtergrondinformatie bij het lezen van deze poëzie onmisbaar zijn, en die voor het grootste gedeelte achter in de bundel dan ook verklaard worden. Maar niet alleen een gedetailleerde historische kennis vormt het hecht staketsel waarop deze gedichten zijn gebouwd, ook in de cycli zelf is een innerlijk verband verborgen, waarbinnen het ene gedicht niet goed verstaanbaar is zonder het andere, en beelden uit het ene aansluiten op gebeurtenissen in het andere. Zonder de ontdekking van die strakke structuur is het opduiken van telkens andere ‘personages’ en het ontstaan van steeds nieuwe situaties voor de lezer alleen maar een fantastisch, maar willekeurig spel. Nu is de poëzie van ten B. inderdaad een spel, tenminste in die zin dat zij nergens - gelukkig - die opdringerige toon van een boodschap of een belijdenis heeft. Het is uiterst hermetische, objectieve poëzie, die men vaak moet lezen voor men door heeft dat het toch weer om meer gaat dan om een verdichting van een intrigerend historisch gegeven. Zoals in de door ten B. blijkbaar bewonderde vagantenpoëzie, zoals ook in de
rederijkerskunst treden in deze bundel heel wat figuren op die hun eigenzinnige verhaal doen; maar elk van hen is een masker, een ‘personage’, wiens spel altijd uitdraait op ontmaskering - van de toeschouwer, de lezer. In hun gesloten taal, gehoorzamend aan eigen spelregels, houden deze gedichten de lezer een spiegel voor. Geen moraliserende, hoogstens een ontnuchterende. Deze eigenwijze bundel is een van de interessantste die het vorig jaar verschenen zijn.
T. van der Stap
| |
Maria de Groot
Het Florentijnse Circus
A.W. Sijthoff, Leiden 1967, 30 pp., f 3,90.
Dit is een lang, fantastisch gedicht, dat qua vorm veel wegheeft van Aafjes' Voetreis naar Rome, behalve dan dat de laatste het rijm veel consequenter hanteert. De G.'s gedicht is een poging om een persoonlijke problematiek te verbeelden in de vorm van een lang episch verhaal. Het gevolg is een nogal doorzichtige, soms wat geconstrueerde symboliek rond een circus, waarin men-sen optreden die opvallend betekenisvolle namen dragen, onder wie de dichteres zoiets als de directrice is. Op het hoogtepunt van het gedicht gaat het circus in vlammen op. In verhouding tot het gegeven, dat nauwelijks voor de hand liggender kon worden zichtbaar gemaakt, is de uitwerking te langdradig en bezit te weinig diepte.
T. van der Stap
| |
Jacques Hamelink
Een koude onrust
Polak en van Gennep, Amsterdam, 1967, 38 pp., f 4,90.
Dit is Hamelinks tweede bundel na zijn interessant debuut ‘De eeuwige dag’. In vergelijking daarmee is zijn thematiek eenvormiger en daardoor helderder geworden, maar zijn taalgebruik tegelijk kryptischer. De gedichten van H. bestaan uit een uitzonderlijk intricaat weefsel van tekens die elkaar aanvullen, naar elkaar verwijzen en elkaar verdiepen. Vaak is een vers niets anders dan het afpalen van een ervaringsruimte, die dan langzaam gevuld wordt met klanken en beelden die de totaliteit van het gegeven zo zorgvuldig mogelijk vertalen. Klank en beeld roepen elkaar op; het een schakelt aan het ander, en haakt terug aan andere beelden. Enkele beelden keren steeds terug: zaad, moeder, bloed, boerin, en alles wat samenhangt met de wereld waarin die beelden thuishoren. Deze thematiek maakt H's gedichten uiterst serieus; ze voeren de lezer in een wereld die bijna beangstigend elementair is. Dat betekent niet dat deze verzen eenvoudig zijn. Verre daarvan. Er is een zekere tegenstelling tussen de eenheid van het bijna rituele verband van de dingen die H. in zijn poëzie blootlegt, en de intelligente uitgebalanceerdheid van de taal waarmee dat verband wordt gesticht. H's gegeven rechtvaardigt een kryptische manier van spreken; wanneer het gedicht uit is op een te genuanceerde verwoording ervan, zonder op de klip van het rationele te stoten, wordt het kryptische alleen maar duister. Dat gebeurt in deze knappe gedichten soms.
T. van der Stap
| |
| |
| |
C.B. Vaandrager
Gedichten
De Bezige Bij, Amsterdam, 1967, 75 pp., f 5,-.
Vrijwel alle gedichten uit deze bundel bestaan uit één, twee of drie regels, behalve de cyclus ‘De ontzetende lievde’ (tien verzen, het langste telt 21 zinnen), en nog een uitzondering van acht regels. Een willekeurige greep uit de tweeregeligen: ‘Als je niet opstaat, blijf je maar liggen. / Moet je maar kijken, wat er van komt’. Het staat in de cyclus ‘Het dagelijks leven’, en is hier dus waarschijnlijk uit zijn verband gerukt. Op de omslag een zeer realistische kleurenfoto van een wit bordje met twee kroketten, vier stukjes ei en vier schijfjes tomaat op slablaadjes. In twaalf minuten is het boek uit. De prijs is vijf gulden.
T. van der Stap
| |
Peter Bichsel
Die Jahreszeiten
H. Luchterhand Verlag, Neuwied, 1967, 166 pp., DM 14.80
In 1965 oogstte S. als debutant (Eigentlich möchte Frau Blum den Milchmann kennen lernen) een algemeen kritisch succes. Deze nieuwe publikatie bewijst dat een verrassingselement ook kan verstarren tot een ijl procédé. Het is dit keer een verhaal (nou ja, een verhaal) over het bewonen van een huis tijdens de seizoenen van één enkel jaar. Geen miniaturistische gedetailleerdheid echter, geen beschrijvingsmanie, geen dagboek-intimiteiten. De verteller is een gedistantieerd scepticus, soms geïnteresseerd in de medebewoners, soms in het veranderende landschap, soms in de levenloze woonsfeer, in wezen alleen op zichzelf geconcentreerd, maar dan zonder enige obsessie, nergens gebonden, altijd rustig-nuchter, meefladderend met het ogenblik, zomaar aan-levend. Met deze zakelijk-idyllische kern stemt de schrijfstijl overeen. Geen klemtonen, geen zoeken naar het juiste woord, geen verzameling metaforen; enkel dagdagelijkse zinnen, nooit acribie à la nouveau roman, maar het toevallige van dit moment dat zich onmerkbaar condenseert tot een visie op de mens en zijn wereld. IJlte, holte, leegte; kalmte, gelatenheid, zuinigheid. Naïveteit als vertelwapen. Boodschap zonder verpakking. Syllogismen zonder major. De gratie van het ongecompliceerde, de pronkzucht van het kinderlijke, de weemoed naar een vervuld verlangen.
C. Tindemans
| |
Reinhart Baumgart
Panzerkreuzer Potjomkin
12 Erzählungen
H. Luchterhand Verlag, Neuwied, 1967, 188 pp., DM 17.80
Na met Der Löwengarten (1961) en Haus-musik (1962) te zijn uitgeroepen tot een stevige belofte van het Duitse proza, blijkt S. met deze verhalen deze verwachtingen wel te bevestigen maar nog niet in te lossen. Ontstaan tussen 1957 en 1966, zijn het goede vertegenwoordigers van het moderne vertelschema: start zonder expositie, figuren zonder nadere identiteit, bericht zonder kader, het geheel een losgehaakt fragment. Flashback, tijdsverspringing, dialoog in het schijnbaar-absurde, structuuruitrafeling, perspectiefwijziging, het zit allemaal uiterst behendig in mekaar. En het spreekt met een we-zenlijke toon, een net-niet-bellettristische charge, een pakkende inhoud. Thematisch willen de figuren uit hun onschone ervaring weg, maar ze vinden de moed en/of de kracht niet en ze blijven dus vegeteren op hun eigen leegte, met het onbehagen, de lijdzaamheid, het verzet en de resignatie, het offer en de behoefte aan een houvast. Het perfectionisme van de stijl, opgevangen in taal, beeld en compositie, lijkt met deze interne besluiteloosheid in strijd en laat vermoedens opkomen over een esthetische pose. De monotone elegantie van het woord en de gebroken architectuur van de techniek vormen echter een zo adembenemende dialectiek, dat het vertrouwen in deze auteur toch intact kan blijven.
C. Tindemans
| |
Hans J. Fröhlich
Tandelkeller
Roman
Insel Verlag, Frankfurt, 1967, 215 pp., DM. 16.
Deze tijdskritische roman is opgebouwd volgens het modieuze schema van parabel met groteske inslag, maar dat maakt hem niet meteen onbelangrijk. In deze kluwen van realiteitsevocatie en borende fantasie vertelt een knaap, op de grens van step en fiets, terwijl hij ligt te sterven onder het puin, over een groep mensen die, tijdens de laatste dagen van de 2e wereldoorlog midden in de bombardementen, zich onder de grond terugtrok in de kelders. Daar sloot
| |
| |
de maatschappij zich opnieuw aaneen in een volkomen gewijzigd perspectief. De weerstand van alle ‘gelukkigen’ varieert sterk en het zijn andermaal de geboren tirannen die de zwakken onder de duim houden. De normale fatsoensnormen vallen weg. Zwak is de tienererotiek en moeilijk aanvaardbaar de evenwichtslijn tussen kinderlijke eenvoud en ingewikkelde verstands-syntaxis. Maar de schrik als mythische schok die de mens wel verandert, maar zijn collectieve structuur nauwelijks aantast, is puik uitgebeeld in een vanwege de vertel-leeftijd vaag perspectief van begrip, dat evenwel getuigt van een imponerend diepteinzicht in het eeuwige gedragspatroon van de mens.
C. Tindemans
| |
Paul Schallück
Don Quichotte in Köln
roman
Fischer Verlag, Frankfurt, 1967, 351 pp., DM 22.
Na acht jaar stilte als romancier, pakt S. thans uit met een schelmenroman waarin zijn oude hang naar maatschappelijke tijdskritiek is opgegaan in een speelse virtuositeit met taal en vorm. Het boek wordt verteld door drie woordvoerders, die elkaar nogal eens tegenspreken, maar in hun telkens gevarieerd Keuls deugnietentaaltje toch die accenten aanslaan die het luchtige bedrijf weten om te zetten in onverbiddelijke ana-lyse van een mens in deze tijd. Een radiojournalist tracht de dagclichés van zijn taak te ontvluchten in de fantasie, hij wordt begeleid door een wat aarzelende kameraad; met zijn tweetjes vormen zij een wat eigenzinnige versie van de beroemde Tünnes en Schäl. De journalist speurt naar een ideale vrouw, die in nogal wisselvallige leefvormen ter beschikking staat en dus nooit de ware Dulcinea is. En zo biedt zich ook de moraal aan: de behoefte en de wil om deze wereld naar eigen zin te wijzigen zijn niet opgewassen tegen de harde realiteit. Schallück knutselt stevig met het Duits, met indirecte rede die lyrisch wordt, met raamvertelling die parabelkarakter krijgt, met straatvocabularium dat op artistieke stelten gaat lopen. Toch blijft hij ergens steken tussen het manipuleren van onzin die wijsheid wil zijn en de gestroomlijnde zin die onze dagelijkse doening determineert.
C. Tindemans
| |
Rolf Schneider
Die Tage in W.
roman
Piper Verlag, München, 1967, 378 pp., DM 17.80
Deze roman geeft zich geruime tijd uit voor een thriller. Een niet erg pienter reporter moet voor zijn massablad een moord verslaan. Op de plaats der misdaad materiaal verzamelend, botst hij bij iedereen op stug stilzwijgen. En met één klap demaskeert zich het verhaal tot een bericht van ideologische bewustwording. De tijd is 1932, de vermoorde een combattief communist en het is de nazi-geest die hem heeft gedood en thans de monden gesloten houdt. De ingehouden adem waarmee deze Oostduitse auteur (geb. 1932) vertelt, is knap en beheerst, zonder al te veel didactiek. Slechts tijdens het arrest van de al te nieuwsgierige journalist gaat S. over tot kanselgymnastiek, die wel boeiend blijft maar te sterk een ingebouwd werkstuk is. Overigens bewijst S. met zijn zeer eigen verteltoon (een mengeling van ademloos realisme, maatschappelijke karikatuur en een onhistorische reconstructie van historische mogelijkheden) in staat te zijn tot het bundelen van objectieve ervaring en subjectieve belijdenis tot een gaaf verhaal.
C. Tindemans
| |
Varia
Internationale Dialog Zeitschrift
(nr. 1)
Hrsg. v. Karl Rahner u. Herbert Vorgrimmler.
Verlag Herder, Wien/Freiburg/Basel, 1968, ruim 100 pp. per nummer. Bij abonnement DM. 7,80 per nummer; afzonderlijk DM. 9,-.
Dit eerste nummer van een nieuw tijdschrift, bedoeld als forum voor een constructief gesprek tussen christenen van verschillende belijdenis en humanisten, marxisten en gelovigen uit niet-christelijke religies, geeft een goede indruk van de verwachtingen die wij van deze onderneming mogen koesteren. Opvallend is het grote aantal berichten, waairn men geïnformeerd wordt over mogelijkheden, kansen en resultaten
| |
| |
van pogingen tot dialoog (b.v. humanisme in Amerika, dialoog in Engeland, de bijeenkomsten van christenen en marxisten in Cagliari en Marienbad). Bijzonder nuttige informatie. Vervolgens een aantal bijdragen, waarin van verschillende zijden principieel stelling genomen wordt (opvallend en verheugend is het grote aantal studies van achter het ijzeren gordijn; vermeld moet zeker ook worden de uitstekende beschouwing van K. Rahner ‘zur Theologie der Hoffnung’). Een vondst is de toevoeging der boekbesprekingen in de vorm van losse bijlagen die gemakkelijk in een systeem kunnen worden geordend. Geprojecteerde onderwerpen voor volgende nummers zijn o.a. welvaartsgemeenschap, hedendaagse ethiek, democratie, God en het kwaad in de huidige literatuur, cybernetica. In ieder geval een veelbelovend begin, dat onze volle belangstelling verdient.
S. Trooster
| |
Theo Steendach
Siciliaanse Ontmoetingen
Kosmos, Amsterdam, 288 pp..
Een reisverhaal dat doet grijpen naar andere reisverhalen, omdat het genre er weer aantrekkelijk door wordt. En het eerste waar we bij het lezen van dit werk naar grepen en hier en daar parallel er mee lazen, was Goethes verslag van zijn bezoek aan Sicilië in 1787. Bezoek aan Monreale in beide boeken, een beschrijving van het publiek tijdens een mis en vele andere overeenkomsten. Maar toch zijn we blij voor de wijdere belangstelling die wij mensen van de twintigste eeuw hebben vergeleken bij onze voorouders uit de achttiende eeuw. Goethe zal zeker geen woord besteden aan het normandische Sicilië waar Steendach terecht uitvoerig op moest wijzen. De belangstelling voor de klassieke oudheid is blijven bestaan en de benadering van die cultuur blijft eigenlijk nu nog even sterk als in Goethes tijd onder de invloed van Winckelmann staan. De schrijver heeft, zoals de inleider prof. Timmers terecht zegt, op de juiste wijze gereisd. Dat is iets wat men uit dit boek kan leren. De schrijver ziet wat men vanuit cultureel standpunt moet zien, maar hij ziet meer. Sommige mensen gaan op reis en zien niets, andere die goed voorbereid op weg gaan, zien alleen wat in de reisgids aangegeven staat en dan nog alleen maar op de manier die de reisgids aangeeft. Wie werkelijk goed op reis wil gaan, kan meer zien. Men kan moeilijk een formule geven voor de manier waarop men dan kijken moet, maar deze schrijver maakt dat door dit voorbeeld duidelijk. Hij weet de sfeer van de plaatsen die hij bezoekt volkomen juist weer te geven en vermeldt voor iedere plaats waar hij komt nu juist die persoonlijke voorvallen en ontmoetingen die voor die sfeer van belang zijn. Meesterlijk weet hij de lugubere sfeer van Catania en de tegen de Etna gedrukte omgeving van die stad weer te geven. De meeste bezoekers komen daar als badgasten zodat hen dit teneerdrukkende volkomen ontgaat. Meestal is het de man die deze stad op zakenreis bezocht, die het wel gemerkt heeft. Hij kwam er
niet in de vakantie-roes. Maar hij had weer geen tijd om de monumenten te zien. Deze roes, die vertekenend werkt op het reisverslag, komt bijvoorbeeld bij Bertus Aafjes wel voor. Steendach weet het zonder te doen, waardoor dit boek bijzonder aantrekkelijk is geworden. De hoeveelheid informatie die verschaft wordt is buitendien groot, waardoor het boek zich dan weer onderscheidt van de nogal in de mode zijnde journalistieke reisverslagen zoals die van Nooteboom, hoeveel goede kwaliteiten die verder ook mogen hebben.
C.J. Boschheurne
| |
Frederick Franck
Open Boek
Amboboeken, Utrecht, 1967, 358 pp..
Dit is een van de meest teleurstellende boeken die ik de laatste tijd in handen heb gekregen. Wat gebeurt hier? Een goede dertig, tot de ‘avant-garde’ behorend geachte katholieken worden gevraagd naar hun mening inzake een groot aantal punten van geloofsleer en geloofsbeleving. De inleiding suggereert een serieus onderzoek. Maar in de verwerking van het materiaal worden alleen de meest wilde (hier en daar ronduit banale) kreten buiten hun context geciteerd. Om het effect nog te verhogen gaat telkens een met zorg en angstvallige nauwkeurigheid geformuleerde tegengestelde uiting van het kerkelijk leergezag vooraf. De eerste slachtoffers van deze onverantwoorde methode zijn een aantal ondervraagden zelf: wanneer men hun antwoorden ‘in de breedte’ leest (bedoeld zijn de antwoorden die één ondervraagde op de verschillende vragen geeft), slaat de schrik je om het hart. Of wat vindt u van een man die jarenlang op een seminarie doceert, en bijna alleen maar weet te zeggen: ‘onzin’, ‘heb
| |
| |
ik nooit begrepen’, enz.? Minstens even onverantwoordelijk als stomdronken achter het stuur zitten, dacht ik zo. Nog sterker gedupeerd echter zijn degenen die niet ondervraagd zijn. Zij zijn niet gevraagd omdat ‘wat zij te zeggen hebben, weet ik al sinds Trente’ (p. 14). Waarbij schr. zo terloops maar even vergeet dat hij van zijn ondervraagden geen theoretische beschouwingen, maar spontane reacties vraagt. Weet hij dan werkelijk niet dat onder deze ‘conservatieven’ ook vaak zware gewetensnood heerst? Waar haalt schr. het recht vandaan deze mensen in één zin af te schrijven? Nee, zó is de Kerk van Nederland gelukkig niet. Men vergelijke dit boek maar eens met de studie van de Duitse journalist Erwin Kleine, ‘Holland-Kirche contra Rom?’ (Streven 20/2 (1967) 1146). Dan zult u mij toegeven dat het boek van Franck een jammerlijke mislukking is. Verslagen van gesprekken met progressieve christenen in Europa en Amerika, aan het einde van het boek samengevat, relativeren het geheel enigszins.
S. Trooster
| |
P.A.M. Geurts
De Graaf van Horne
Filips de Montmorency, 1524-1568
(In opdracht van het herdenkingscomité sterfdag Philips van Montmorency) Europese Bibliotheek, Zaltbommel, 1968, 40 pp., f 3,50.
Eindelijk de eerste biografie over de graaf van ‘Hoorn’ (waarmee Hom bij Roermond bedoeld is). Kort; niet op bronnen maar op literatuur gebaseerd; een gelegenheidsgeschrift, geen wetenschappelijk werk; maar uitgebreid en degelijk genoeg om een indruk te krijgen van deze figuur. Je gaat je wel afvragen waarom men hem 5 juni 1968 uitgerekend te Hom en Weert gaat gedenken. Als landsheer heeft hij zich ter plaatse niet geliefd gemaakt. Zijn strijd tegen Granvelle had niet al te hoogstaande motieven. Zijn doorzicht en belangstelling voor de staatszaken, waarop hij met Oranje en Egmont enige tijd invloed kon uitoefenen, waren niet groot. Zijn tolerantie is loffelijk, maar zou oppervlakkig kunnen zijn bij deze volstrekt niet-theologisch geïnteresseerde. Van zijn dood moet het aureool afgehaald worden dat hij kreeg door de gelijktijdige terechtstelling van Lamoraal van Egmont, een man met zeer grote militaire kwaliteiten, van hogere standing en groter aanzien. Maar kunnen we Home dan toch niet herdenken als een martelaar voor onze vrijheid? Schr. laat ons hier eigenlijk in de steek. Door en door een opstandeling is Home eigenlijk niet, maar toch wel genoeg ongehoorzaam aan de Koning om in de ogen van de Koning en Alva zich aan hoogverraad en majesteitsschennis schuldig gemaakt te hebben. Dat laat de vraag in feite open, in hoeverre hier nu wel en geen gerechtelijke moord is gepleegd; in hoeverre Home als symbool voor onze vrijheidsstrijd kan gelden. Of is het door Alva veroordeeld zijn daarvoor voldoende? Helaas vind ik deze vraag in dit gedenkschrift niet beantwoord. Schr. stelt dat de oprechtheid van Philips' bedoelingen in 1563 om naar de Nederlanden te komen ernstig betwijfeld moet worden. Het ter plaatse gegeven argument ‘Er was zo vaak sprake van, maar het gebeurde nooit’ lijkt me niet steekhoudend. Onjuist is de datering 13 maart 1563 voor een brief van Egmont, Oranje en Home aan de Koning; volgens de bronnenuitgaven
(Gachard) moet dat zijn 11 maart 1563. Maar wellicht gaat het hier om een drukfout; dan valt het evenals ‘Farnesse’ en ‘Piancenza’ buiten de verantwoordelijkheid van de schrijver. De illustraties maken het werkje zeer aantrekkelijk.
M. Chappin
| |
Aart Klein - Klaas Graftdijk
Delta - stromenland in beweging
Fotoboek in vier talen, uitgegeven door Roelofs van Goor, Amersfoort, 1967, 184 pp., f 49,50.
Dit is een monumentaal boekwerk over de gigantische Nederlandse krachttoer, die de geschiedenis ingaat onder de naam Deltawerken. Er is al heel veel over gepubliceerd sinds de watersnood van 1953 de stoot gaf tot de spectaculaire afsluiting van onze zuidelijke riviermonden. Toch kan er niet genoeg van gezegd en getoond worden, want de daverende dingen die overal in de wereld gebeuren leiden maar al te vaak de aandacht af van datgene waarin Nederland werkelijk groot is. Alle mensen, die geneigd zijn - en dat zijn er nogal wat - om de actes de présence van ‘ons kleine landje’ met een minzaam lachje te beschouwen, moesten dit platenboek zo niet bezitten dan toch goed bekijken.
Over honderd jaar, als alle rellen en redevoeringen van onze dagen al lang in het vergeetboek zijn, zijn er o.m. de enorme spuisluizen in het Haringvliet, de dammen
| |
| |
in de Zeeuwse zeegaten, om getuigenis af te leggen van wat in het tijdperk waarin we nu leven, aan wezenlijk groots in Nederland gebeurde. De mogelijkheid bestaat echter ook, dat de mensen een eeuw later dat gehele complex van waterwerken als iets vanzelfsprekends bezien zullen zonder zich er rekenschap van te geven hoe ze ontstaan zijn en hoe heroïsch de prestatie eigenlijk was. Daarom: zo'n boek, waarin de historie in beelden is vastgelegd, is een belangrijk document voor later. Het móest zo monumentaal opgezet worden. Er moest een kunstenaar als Aart Klein aan te pas komen, wiens kijk-op-de-dingen krachtig en klaar genoeg is om de grootsheid van het verhaal in beelden te evenaren.
Aart Klein heeft niet alleen de grote gebeurtenissen, de geweldige spektakelstukken als de stuw bij Hagestein, het verbazingwekkende sluizenfort in het Haringvliet, de bouw van de Zeeuwse reuzebrug enz. uitgebeeld, ook de wonderlijke kleine dingen die tot de Deltawerken behoren: de fantastische zeilenparade op het voor de recreatie bestemde Zeeuwse Meer, het historische silhouet van een oude stad (Zierikzee), een slanke molen of een boerderij van jaren her, een zwaan in een dood haventje, gevelstenen en hekwerk, windwijzers en wagentooi. De dingen-van-voorheen zijn fotografische gedichten geworden, maar dit wil niet zeggen dat er in dit boek maar iets van sentimentele weemoed te bespeuren valt; Aart Klein kruidde met deze ‘petite histoire’ het machtige epos van het nieuwe dat zich van onze delta heeft meester gemaakt; het is niet meer dan een fijne echo van het grote geluid. Voor de samenstelling van het boek, de lay-out, is Hans Barvelink verantwoordelijk. Hij èn de fotograaf hebben samengewerkt om het platenboek tot een boeiend geheel te maken. Elke foto kreeg de plaats die nodig was om de spanning van dit epos - de strijd tussen vernieuwing en behoud - zo sterk mogelijk te doen zijn, door een zo krachtig mogelijke contrastwerking.
Prof. Sj. Groenman schreef een voorwoord. Klaas Graftdijk, auteur van Paspoort voor de Delta, leverde een voortreffelijke begeleidende tekst, die in drie talen (Engels, Duits en Spaans - jammer genoeg niet in het Frans) vertaald werd. De waterstaatkundige hoofdambtenaar W. Metzelaar zorgde voor technische gegevens - een prachtig-bondig overzicht van de werkzaamheden (sec)! Van P.A. van Koppen, hoofd van de afd. kartografie van de Deltadienst, zijn de duidelijke kaartjes en technische schetsen. De Nederlandse Rotogravure Mij. N.V. te Leiden bracht de foto's in koperdiepdruk. En de N.V. Grafische Industrie te Haarlem verzorgde tekst, kaarten en omslag in offset. Elias P. van Bommel, uit Amsterdam, is de man die het bindwerk uitvoerde. Al met al: een schitterend boek, dat nooit zal verouderen omdat het meestroomt met stromenland.
Herman Besselaar
| |
C. Ooms-Vinckers
De start naar morgen....
Nieuwe lijnen voor huwelijk, gezin en samenleving
La Rivière & Voorhoeve, Zwolle, 1967, 180 pp., f 6,90.
De schrijfster heeft in 16 hoofdstukken vraagstukken behandeld over gezinsleven en samenleving, waarbij ook aan de godsdienst speciale aandacht is besteed. Het centrale thema van haar betoog is, dat wij allen voor de opgave staan om een samenleving te realiseren, waarin ieder in vrijheid en verantwoordelijkheid dient te leven. Dit boek heeft geen wetenschappelijke pretentie, maar is in eenvoudige woorden de weergave van een rijpe bezinning op het leven vanuit een christelijk standpunt.
J. Kijm
| |
Dr. A.D. Wolff-Albers
Evaluatie van een opleiding, het nut van controlegroepen
Wolters-Noordhoff, Groningen, 1968, 141 pp., f 14,90.
Deze dissertatie is, als handelseditie, als vijfde deel in de serie Empirische studies over onderwijs uitgekomen, welke zich ten doel stelt resultaten van onderzoekingen op onderwijsgebied uit te geven.
Dit onderzoek betreft een poging tot evaluatie van de invloed van een twee-jarig internaatsverband - het Nederlands Opleidings-Instituut voor het Buitenland te Breukelen - op de persoonlijkheidsontwikkeling van de student. Inderdaad werden er via de test-hertest-methoden duidelijke veranderingen geconstateerd, maar tevens werd gevonden dat bij de controle-groepen, verschillend van aard naargelang de toetsing van de verschillende hypothesen over de persoonlijkheidsverandering, dezelfde veranderingen optraden, zodat de geconstateerde veranderingen niet toegeschreven konden
| |
| |
worden aan dit specifieke internaatsverband en aan deze specifieke opleiding.
Deze studie heeft, naast het nut gewezen te hebben op de moeilijkheid een opleiding te evalueren en opleidingseffecten op hun effecten te toetsen, de grote verdienste de methodologische problemen van een empirisch veldonderzoek, vooral met betrekking tot het hanteren van controle-groepen, naar voren te brengen.
Tenslotte dienen de laatste regels van deze studie vermeld te worden waarin de schrijfster het gegroeide inzicht naar voren brengt dat optimale oplossingen voor vele organisatie- en overleg-problemen alleen gevonden kunnen worden als het onderzoek wordt uitgevoerd in institutioneel verband en met een behoorlijk onderzoekbudget. Ook voor deze mening zou het gebruik van een controle-studie nuttig zijn, opdat dit inzicht geverifieerd zou worden, alleen al ter evaluatie van goed opgezette empirische onderzoekingen.
G. Wilkens
| |
R.A. Schroth
Jesuit Spirit in a Time of Change
Newman Press - Paulist Press, Westminster Md, 1968, 250 pp.
Jammer genoeg zal dit boek wel nooit in het Nederlands worden vertaald. Want verschillende bijdragen, bijvoorbeeld van K. Rahner, zijn al in Nederlandse vertaling verschenen, andere veronderstellen meer kennis van de interne geschiedenis en problematiek van de Jezuieten-orde dan de gewone lezer heeft. Dat is jammer, omdat het voor allen die zich om de vernieuwing van het religieus leven bekommeren, boeiend en leerzaam is te zien hoe een grote en actieve groep van een oude orde zich bezint op haar grond-inspiratie. Bijzonder verhelderend is de studie van de argentijn M. Fioritto over de ignatiaanse gehoorzaamheid (143-152), die een optimale inzet beoogde van volwassen persoonlijkheden, maar die in centralistische zin werd verbogen. Vooral echter zou, nu de verhouding tussen christelijke inzet en gebed overal in discussie is, de studie van Ignatius' opvatting daarover en van de onwil en onmacht van lateren om die opvatting trouw te blijven, verrijkend kunnen werken. Ignatius was de profeet van een totaal actief religieus leven. De dualiteit van werken en bidden wilde hij overwinnen. Hardnekkig verzet hij zich tegen lange meditaties, want ‘he who seeks and finds the spirit of Christ in good works progresses in a manner muon more solid than he who occupies himself only with prayer’ (Zal. Petrus Faber, p. 82). Toen zijn leerling Nadal eerst geestelijke schatten wilde gaan verwerven, stuurde Ignatius hem naar hospitaal en preekstoel met het woord: ‘It is precisely in this way that you will progress, if you concern yourself with the salvation of your neighbour’ (p. 197). Ignatius sloot daarom zijn novicen (!) niet op in de eenzaamheid, maar stuurde ze naar de studentenhostels van Parijs en Leuven. In dat rumoerig milieu waren hij en zijn gezellen immers ook zelf gerijpt. De tragiek is dan, dat zelfs zijn leerlingen dat waagstuk niet meer aandurfden en terugvielen in het oude middeleeuwse schema: eerst een man van gebed worden, en
vandaaruit apostolisch werken (aldus bv. reeds Nadal, p. 197). De kerk als geheel heeft sindsdien ervaren, dat de apostolische en charitatieve activiteit van de religieuzen onmisbaar en vruchtbaar is. Maar tot en met het Vatikaans Concilie durft men niet te geloven, dat de vereniging met God evengoed kan groeien en rijpen in het sjouwen voor de mensen als in de stilte van de beschouwing. Naar de profeet van authentiek actief-religieus leven heeft men niet geluisterd, en de romeinse congregatie voor de religieuzen wordt nog steeds beheerst door het middeleeuwse schema.
Niet heel het boek is gewijd aan zulke zwaarwichtige problemen (zelfs al weet de Amerikaanse stijl die luchtig op te dissen). Er is een dagboek van een jezuïet in opleiding over zijn eerste kennismaking met het leven in Harlem, onnozel en ontroerend.
P. Smulders
| |
Een Esbattement van 's Menschen Sin en Verganckelijcke Schoonheit
Tekstuitgave met inleiding en aantekeningen, verzorgd door het Nederlands Instituut der Rijksuniversiteit te Groningen. Tjeenk Willink, Zwolle, 1967, 182 pp.., f 10.-
‘Een religieus gefundeerde ondubbelzinnige waarschuwing tegen de hang naar vergankelijke schoonheid.... en wel het vergankelijk schoons dat de invloedssfeer van gewoonte en manier uitmaakt: kleren en huisraad vooral’. Deze waarschuwing wil de auteur in het hier vermelde esbattement zijn hoorders geven en - het onderwerp mag niet erg diepzinnig zijn - de schrijver heeft het gegeven gevarieerd en doeltreffend weten uit te beelden. Het onderhavige boek is bij gelegenheid van de zestigste verjaardag van professor van Es door degenen die toen aan het Nederlands instituut te Groningen ver- | |
| |
bonden waren, als manuscript in 1964 aan de hoogleraar aangeboden. Een kostbaar verjaarscadeau. Een honderd bladzijden tellende inleiding gaat aan de tekst vooraf, waarin breedvoerig over de omstandigheden omtrent het ontstaan van het stuk, over de inhoud, rijmsoorten en rijmschikkingen, enz. wordt gehandeld. Een zeer degelijk, goed gesteld werkstuk. Het Esbattement zelve is van een bijzondere levendigheid en bekoor-lijkheid. Eens te meer blijkt weer dat er onder de rederijkers spelen gevonden worden die door frisheid en sierlijke vormgeving een grotere bekendheid ten volle wettigen en ons waarde-oordeel over ‘de Kamers van rhetorica’ wel zeer wijzigen.
Joh. Heesterbeek
| |
Bernard Bassett S.J.
The English Jesuits
From Campion to Martindale
Burns & Oates, London, 1967, 477 pp., 14 ill., 63/-.
Na een aarzelend en moeizaam begin konden de jezuieten zich metterwoon in Engeland vestigen, en alle verdachtmaking en vervolging ten spijt wisten mannen als Edmund Campion en de mysterieuze Robert Persons de schuwe katholieken nieuwe moed in te blazen. Het godsdienstig leven speelde zich af in het verborgene; priesters waren vogelvrij; ontdekking leidde meestal tot de dood; de ooggetuigeverslagen van de vele terechtstellingen zijn bijzonder aangrijpend. In 1623 werd de Engelse Provincie opgericht. Ontbreken van prominente figuren, onverkwikkelijke rivaliteit tussen seculieren en regulieren, en onderdrukking door het parlement belemmerden ook de jezuieten, wier voornaamste taak op onderwijsgebied gelegen was. Onder Charles II was er van enige verzachting sprake, maar met de bloedige vervolging onder Titus Oates bereikte de vijandschap tegen al wat katholiek was een laatste hoogtepunt In 1773 werd de Sociëteit opgeheven, hetgeen de ex-jezuieten niet belette om nog vóór het herstel der Orde in zekere mate georganiseerd hun werkzaamheden te hervatten. Het Victoriaanse tijdperk werd vooral gekenmerkt door een intensieve parochiële zielzorg. Het boek besluit met een aanhangsel over de jaren 1900-1939.
Voor zijn boek stond Schr. een schat aan materiaal ter beschikking, waarop hij echter niet zo'n vaste greep had, getuige onnodige herhalingen, de wat rommelige opbouw der hoofdstukken, en de overdaad aan gegevens van geringer importantie. Het doet verder hinderlijk aan, dat Schr. enige malen ongelukkige parallellen trekt met recente historie. Deze verwijten treffen niet de laatste hoofdstukken, die zelfs doorspekt zijn met verfrissende humor à la Brodrick. Helaas is het alfabetisch register verre van volledig, evenals de bibliografie, die bovendien niet up to date is. Het is jammer dat het boek geen portret bevat van Campion, maar wel van de in het geheel niet vermelde Anthony Widdrington! Afgezien van deze kritiek, moet men Schr. voor dit boek toch erkentelijk zijn; hij is immers de eerste die de titanenarbeid op zich heeft durven nemen een algemene geschiedenis der Engelse jezuieten te schrijven. Het boek is goed verzorgd uitgegeven.
P. Begheyn
| |
C.A. Zaalberg
Uit Hoofts Lyriek
Tjeenk Willink, Zwolle, 19672, 120 pp., f6.-
Vier jaar na het verschijnen van ‘Uit Hoofts Lyriek’ is thans een tweede druk van deze bloemlezing verschenen. De keuze der gedichten is ongewijzigd gebleven. Zij was een goede en is dit nog. Een warme aanbeveling van deze ‘hoofse’ lyriek moge hier volstaan.
Joh. Heesterbeek
| |
Charles Sherrington
De mens en zijn natuur
Aula, Spectrum, Utrecht / Antwerpen, 1967, 352 pp., f 5,90.
De titel van dit boek doet meer veronderstellen dan gegeven wordt. Schrijver is een van die vitalisten voor wie het principiële onderscheid niet ligt tussen mens en niet-mens maar tussen levend en niet-levend. Schrijver ontwikkelt deze opvattingen vanuit die van de zestiende eeuwse medicus Jean Femel, maar hij schijnt daaruit niet begrepen te hebben dat zoals het de zwakte was van diens opvattingen dat zij berusten op wetenschappelijk niet houdbare theorieën, ook de medische en biologische opvattingen van deze tijd later onhoudbaar kunnen blijken te zijn. De filosofie kan nu eenmaal niet gegrondvest worden op wat in een bepaalde tijd de vruchten van een bepaalde wetenschap lijken te zijn. Zij mag de methoden van de wetenschappen bestuderen, die onderling vergelijken en daaruit conclusies trekken, zij kan niet een wetenschap tot hulpwetenschap van haar eigen discipline maken.
C.J.R. Boschheurne
|
|