kelijk vooral als verdedigingsgracht bedoeld was langs het aldus kunstmatig tot een eiland herschapen toenmalige stadsgebied. Sindsdien verbreed en uitgediept, dient het kanaal thans echter tot doorvaart voor moderne oorlogsschepen die aan de Mar Piccolo hun ligplaats hebben. En bij de kasteelpoort zag ik daarnet marinesoldaten de wacht aflossen.
Maar hier, voorbij de draaibrug over dat kanaal, hebben armoe en verleden tijd helemaal niets meer in te brengen. En, zó abrupt na mijn gang langs de gore sloppen van de volksbuurt, lijken me de ruime rechte boulevards hier wel de breedste ter wereld. Met de deftigste gevels, het schoonst glimmende plaveisel, de statigste palmen. En bewandeld door een elite-publiek met daartussen het vele wit van de uitgaansuniformen der marine-officieren, van wie verscheidenen vergezeld door hun in avondtoilet getooide dames.
Doch als ik weldra op 'n bank in een der rijke plantsoenen van deze luxueuze buurt even uitrust, keert ook hier het verleden bij me terug. En een verleden, veel ouder dan het uit de middeleeuwen voortbestaand vervuilde decor waarbinnen de opeengepakte menselijke armoe in het andere stadsdeel zich verdringt. Vanaf m'n zitplaats hier kijk ik uit op de voorgevel van het ‘museo nazionale’, dat binnen deze nieuwe wijken de verre oudheid tegenwoordig stelt. Het verre stadsverleden, waarvan de vriendelijke bejaarde heer naast me heel veel schijnt te weten. Tè veel eigenlijk, om in zijn actieve jaren niet op een of andere manier bij dit museum of bij archeologische onderzoekingen hier te zijn betrokken geweest. Te veel ook om, tegenover de toerist die hij in mij wel herkend heeft, het vóór zich te kunnen houden.
Hoe nadrukkelijk nú om ons heen het levendig avondvertier onder de neonbelichting der brede avenues het alleenrecht bevestigt van het heden, toch kan ook op de bodem van deze ‘nieuwe stad’ de historie al zeer oude rechten doen gelden. Rechten, teruggaande tot de gloriedagen van het Groot-Griekse Taras, waarvan toentertijd de bemuring wel vijfmaal dieper landinwaarts reikte dan waar tweeduizend jaar nadien de Spanjaarden ter beveiliging van het veel kleiner laatmiddeleeuws stadsgebied hun burcht uitbouwden en een defensiekanaal groeven; dat immers van de landtong slechts het uiterste puntje afsnijdt, nauwelijks uitgestrekter dan de akropool van de grootstad uit de oudheid. De antieke stadsgeschiedenis begint met de vestiging hier van een groep thuis misdeelde Spartiaten die, tegen de hardnekkige weerstand van woeste Illyrische inboorlingen, op dit schiereiland een stad-staat stichtten en handhaafden welke door zijn Lakonische zeden, taal en politieke sympathieën eeuwenlang naast de overige, merendeels Achaïsche kolonies aan deze kust, een aparte plaats innam. Mettertijd echter verwierf Taras, vooral tegenover de opkomende macht van Rome, de leiding over al die Italiotische steden. De Romeinen daarna noemden de plaats Tarentum, dat zij als een belangrijk militair steunpunt op Hannibal moesten heroveren. En nadat Rome's macht tenslotte vergaan was, bleef Tarentum met zijn strategisch gelegen haven nog steeds de moeite van het veroveren en heroveren waard: voor Ostrogothen en Langobarden, voor Byzantijnen en Saracenen, voor Noormannen en Staufen, voor Aragons en Anjous. Vanhier is Don Juan uitgevaren naar zijn zegepraal bij Lèpanto. Napoleon