Streven. Jaargang 21
(1967-1968)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 811]
| |
ForumEen boek over de minne bij HadewijchHadewijch is een mystica. Dit dient men steeds voor ogen te houden wanneer men haar werken ter hand neemt. Zij brengt iets van God in al wat zij schrijft, iets van zijn onbegrijpelijk, ontoegankelijk Wezen. Zich verdiepen in Hadewijchs geschriften is een waagstuk analoog aan het waagstuk van zich te verdiepen in God. Het eigenlijke blijft verdekt, is niet te achterhalen. Dit geldt in eerste instantie voor de Visioenen en de Brieven, waarin zij haar hoogste mystieke ervaring heeft uitgezegd. Dit geldt echter ook voor haar Strofische Gedichten, waarin zij eveneens het menselijk vlak overstijgt en doorstoot tot God. Haar poëzie bezingt juist dit reiken, dit uit-staan, dit doorstoten naar God, met al zijn onnoemelijke pijnen en verwikkelingen, met zijn kleine triomfen en zijn grote teleurstellingen, met zijn mateloos begeren en zijn eindeloos onvervuld-blijven. Zij weerspiegelt de worsteling van haar ziel om God, langs het weg-louteren, het weg-woeden, kan men haast zeggen, van haar menselijk ik. Ongetwijfeld heeft Hadewijch zich bediend van de literaire vormen van haar tijd en haar milieu. Maar deze vormen heeft zij onttrokken aan hun profane afkomst, om ze vol te storten met een leven dat hun van nature vreemd is. Wat zij aan haar Dietse moedertaal heeft te danken bij het verwoorden van het onzegbare, is moeilijk te schatten. Maar nog minder te bepalen is wat de moedertaal aan de geestkracht van deze vrouw is verschuldigd, die haar tot op haar eigen begenadigde hoogten heeft weten te verheffen en haar maakte tot de draagster van het diepste beleven dat aan een mens op aarde te beleven vergund is. Hadewijch heeft geworsteld met haar taal, zoals zij geworsteld heeft met God. Zoals zij God heeft gebannen in haar woord, zo heeft zij haar woord gebannen in God. Daarin ligt haar literaire grootheid.
Het ontsluiten van Hadewijchs poëzie is een moeizaam werk. Het vergt een grote vertrouwdheid met de hoofse minnelyriek, waaraan zij haar dichtvorm heeft ontleend, maar ook nog met het historische, culturele en sociale levensmilieu waaraan deze vormen zijn ontsproten. Vóór alles echter vergt het een meer dan gewone kennis van het geestelijk klimaat waarin zij is opgegroeid, van de denk-, de wils- en gevoelsvormen die op haar hebben ingewerkt, van de theologische en spirituele stromingen, die haar leven hebben doorkruist.
De recente Hadewijch-studie van Dr. N. de PaepeGa naar voetnoot1, die hier aan de lezer wordt voorgesteld, houdt op verheugende wijze met de meeste van deze eisen rekening. Zij verdient de bijzondere aandacht zowel van filologen en literatuur- | |
[pagina 812]
| |
historici, als van theologen en vorsers van de Nederlandse spiritualiteit. Om de ernst en doorwrochtheid die haar kenmerkt, mag zij als een volwaardige vrucht worden beschouwd van de Nederlandse filologie in Vlaanderen. Niet slechts laat zij de Hadewijch-studies van niet onverdienstelijke voorgangsters als Mej. Snellen en Mej. van der Zeyde ver achter zich, doch zij betekent ook een ware vooruitgang op de overigens als basis-werk onmisbaar-blijvende Hadewijch-commentaren van pater van Mierlo. Het werk van Dr. de Paepe brengt een merkelijke verruiming en verdieping van de Hadewijch-interpretatie. Zijn inzichten lokken misschien tegenspraak uit op sommige punten, vragen om aanvulling op andere. Zij zijn echter steeds waardevol en origineel en werden gewonnen uit jarenlange voorstudies. Het is niet onze bedoeling ze hier in detail te bespreken. Dit hoort eerder te geschieden in het vaktijdschrift Ons Geestelijk Erf. Om het boek echter nader tot de lezers van Streven te brengen, willen we er één enkele meer centrale idee uit naar voren halen en deze kritisch belichten. Dr. de Paepe leidt zijn boek in met een uitvoerige schets van het geestelijk milieu waarin Hadewijch wortelt: de Noord-Franse mystiek van Bernardus, van Willem van St Thierry en hun Cisterciënser-volgelingen, van Hugo en Richard van St. Victor. In deze mystiek neemt de liefde de centrale plaats in, de liefde hier niet te verstaan als de ontologische identificatie met God, maar als die eigenschap van God waaronder, zoals schr. zich uitdrukt, de mens de totale Godheid geopenbaard ziet, zodat Caritas-Minne begrepen wordt als die facultas die de mens met God verenigt (p. 51). Schr. beschouwt dan deze liefde voornamelijk onder haar psychologisch aspect. Hij ziet haar omhangen met al de psychische elementen van de gewone liefdebeleving, waaronder het emotieve een zeer voorname plaats inneemt (ibid.). De uiteenzetting van het mystieke Caritas-Minne-probleem in de 12e eeuw door Dr. de Paepe is ongetwijfeld zeer inzichtelijk te noemen. Zoals gezegd, beperkt zij zich echter in hoofdzaak tot het psychologisch vlak. De theologische zijde van het probleem wordt vrijwel geheel buiten beschouwing gelaten. Men kan zich afvragen of dit geoorloofd is. Dr. de Paepe meent van wel. Hij is van oordeel dat hij zich als filoloog en literatuur-historicus niet hoeft in te laten met het theologisch, of zeggen we concreter, met het genade-aspect van de mystieke minnebeleving. In zijn studie is hij vóór alles getroffen geweest door bepaalde analogieën tussen de hoofse minnelyriek en de 12e-eeuwse mystiek. Zo stelt hij b.v. vast dat de diepste betekenis van de minnelyriek ligt in het verwijlen bij de liefde als voluntaristische en vooral als emotionele spanning, m.a.w. in het verwijlen bij de liefde als verlangen naar de geliefde, niet als ontmoeting en vereniging met haar (p. 65). Iets analoogs nu ontdekt hij in de mystieke minne. Ook hier ziet hij een verhoging van de liefde-spanning, van het verlangen dat geen oplossing krijgt in de liefde-ontmoeting (p. 66). Hij concludeert dan ook dat de menselijke beleving, psychologisch gezien, fundamenteel dezelfde is zowel in de hoofse als in de mystieke liefde (p. 97). Hier nu zouden we een kanttekening willen plaatsen. Wil men de mystieke minne, zoals ze bij Hadewijch tot uitdrukking komt, volkomen recht doen, dan behoeft o.i. deze louter psychologische kijk op het minne-probleem een aanvulling op ontologisch vlak. Het is inderdaad juist - en de rijk gedocumenteerde studie van Dr. de Paepe zet het argument alle kracht bij - dat de hoofse minne als verlangen, afgezien dus van iedere mogelijke vervulling ervan, beleefd, beleden, ja gecultiveerd wordt om het verlangen. Men kan zelfs nog verder gaan en zeggen dat de hoofse minne bij een werkelijke vervulling van het verlangen eenvoudig zou ophouden te bestaan. Anderzijds kan evenmin geloochend worden dat in de mystieke minne het uiteindelijk verlangen van de ziel niet volledig in vervulling schijnt te gaan. Niettemin is hier een belangrijke nuance aan te brengen. Men moet, zo dunkt ons, uitgaan van het feit dat de mystieke minne niet in eerste instantie mag ge- | |
[pagina 813]
| |
zien worden op het psychologisch vlak, als een emotionele beleving dus, zoals dit in de profane lyriek het geval is, maar eerst en vooral onder haar ontologisch aspect en wel als een genadeprinciep dat van God uit op de ziel toekomt en haar helpt zich los te maken van alles wat God, de Beminde, niet is. Wat zich in de psyche afspeelt, moet hier in hoofdzaak gezien worden als de weerslag van dit ontologisch aangegrepen-zijn door God. Om het anders uit te drukken: de mystieke minne is vóór alles een dynamische kracht, die de ziel in staat stelt om tot een steeds grotere wezens-gelijkheid met de Beminde, God, te geraken; een kracht die haar bereid maakt voor de vereniging met God, die haar, zoals de mystieken het uitdrukken, ‘godformich’ maakt. De minne, zoals zij in de mystiek beleefd wordt, ontspringt dus in eerste instantie niet aan de minnende ziel, maar aan God. Zoals Ruusbroec zegt: ‘Sij beghint in Gode en gherijnt onsen gheest ende eyscht onse wederminne’. Zij komt uit God en neemt in haar terugkeer naar God het liefde-potentieel van de ziel in zich op. De ziel bemint weliswaar met een eigen, menselijke liefde, maar met een liefde die gewekt wordt en gelouterd en verheven en omgevormd in en door de oorspronkelijke Liefde, die is uit God. De ziel wordt maar minnend, doordat zij eerst bemind is. Hieruit volgt dat de mystieke minne haar object reeds bezit van binnen, voordat zij het genietend ervaart. Dit, in tegenstelling met de hoofse minne die haar object slechts benadert van buiten af, ‘in der fantasien’, zoals Ruusbroec zou zeggen. Dit bezit is weliswaar nooit volkomen. De vreugde die met de overkomst van de Liefde gepaard gaat, wordt gevolgd door het torment teweeggebracht door haar verwijdering. Een 12e eeuwse mysticus drukt het mystieke minneproces op zeer geslaagde wijze uit als volgt: ‘Naar Hem (de Beminde) haakt zij (de minnende ziel), uit Hem ontvlamt zij (in steeds nieuwe liefde), in Hem rust zij (en dit in een kringloop die hier op aarde nooit eindigt)’. Vatten we het voorgaande nog eens samen: In de profane minne wordt het verlangen bezongen dat geen vervulling kent. In de mystieke minne daarentegen, en inzonderheid bij Hadewijch, gaat het om het verlangen dat zijn vervulling reeds inchoatief in zich draagt, geleidelijk aan meer expliciet verovert, maar nooit ten volle verwerft, omdat God de eeuwig Andere is en blijft. Wij meenden op dit essentieel verschil tussen de hoofse en de mystieke minne te hebben mogen wijzen, naar aanleiding van een boek dat de grote verdienste heeft het begrip van beide minne-vormen zoveel nader tot ons te hebben gebracht. B. Spaapen s.j. | |
Nieuws in de Nederlandse literatuurEen monumentale uitgave is P.C. Boutens' Verzamelde Lyriek (Athenaeum-Polak & Van Gennep). Deze uitgave bevat alle gepubliceerde bundels, vermeerderd met de ‘Strofen van Andries de Hoghe’ en de nagelaten gedichten. Ruim 1200 bladzijden poëzie, in twee delen. Bij Desclee de Brouwer een hele serie bundels poëzie tegelijk, niet veel uitgevers durven dat meer aan. André Dellart Enigme, André Demedts, Daarna, Gyomar (pseudoniem) Splinters, André Spruit Het subjectief heelal en Gust Vermeille De navelkijker. Met de apocalyptische mocassins van Michel de Nostredame op reis door Nederland (Arbeiderspers) is het poëziedebuut van Ad Zuiderent, die reeds door verschillende tijdschriftpublikaties de aandacht trok. Van de produktieve dichteres Ellen Warmond een nieuwe bundel bij Querido Geen bloemen / Geen bezoek en bij Van Oorschot de spaarzaam publicerende maar kwalitatief zeker niet mindere Judith Herzberg Beemdgras. Een tenslotte, wat de poëzie betreft, een bundel van Pé Hawinkels Bosch & Brueghel bij Ambo. | |
[pagina 814]
| |
Nog een monumentale uitgave bij Athenaeum-Polak & Van Gennep deel 1 van de Verzamelde Werken van J. van Oudshoorn. In dit deel vindt u alle schetsen en verhalen plus een inleiding van W.A.M. de Moor. Bij dezelfde uitgever ook Het poëtisch programma van Tachtig van J.C. Brandt Corstius, een vergelijkende studie over de poëziebeschouwing en de literaire opvattingen in en buiten Nederland rond 1800. De nieuwe Vestdijk, ditmaal een soort liefdesroman, heet De filmheld en het gidsmeisje (Bezige Bij). De denker in het riet (Meulenhoff) is een door Bertus Aafjes gemaakte keuze uit de talloze impressies die hij tijdens een kwart eeuw schrijversschap noteerde. Bob den Uyl, die voor zijn vorige verhalenbundel de Prozaprijs van de gemeente Amsterdam kreeg, publiceerde nu bij zijn nieuwe uitgever, Querido, wederom een verhalenbundel Een zachte fluittoon. Van Salvador Hertog verscheen een nieuwe op de stad Maastricht geïnspireerde roman De kleinkornelkes (Bezige Bij). Een boek over sectarisme en manieren van geloven is de nieuwe roman van Steven Membrecht De sektariërs en de witte vlek (Contact). Na een ontelbaar aantal gedichtenbundels verscheen nu van de dichter Ed. Hoornik zijn eerste prozaboek De overlevende (Meulenhoff) waarin de lezers van zijn gedichten hen niet onbekende thema's uit zijn gedichten tegen zullen komen. Tenslotte een nieuw boek van Remco Campert, of zoals op het omslag staat Remko Kampurt, want Kampurt heeft dit boek, Tjeempie (Bezige Bij) genaamd, geheel in eigen nieuwe spelling geschreven. Het boek gaat over een 15-jarig meisje dat in haar paasvakantie bekende Nederlandse schrijvers gaat interviewen.
J. Groot |
|