Streven. Jaargang 21
(1967-1968)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 797]
| |
Van filmleiding tot filmvoorlichting: de kath. filmliga trappelt ter plaatse
| |
[pagina 798]
| |
kenmerkend voor de pseudo-vernieuwende geest, in de grond echter erg behoudsgezind en irreëel. Men stelt voorop dat men tegen elke bevoogding van de toeschouwer gekant is. De toeschouwer moet een persoonlijke keuze doen. Men drukt erop dat de filmkeuring slechts een adviserende taak heeft, dus geen censuur of index isGa naar voetnoot1. De keuring dient te gebeuren vanuit een christelijk-humanistisch standpunt. Artistiek hoogstaande films moeten ook als zodanig beschouwd en mogen zeker niet ontraden worden (sic). Er kan echter een categorie blijven van films die vanuit christelijk-humanistisch standpunt niet aanvaardbaar zijn, zoiets als ‘vanuit christelijk-humanistisch standpunt inhoudelijk niet aanvaardbaar’. Daarvan uitgaande komt men tot het volgende kwoterings-systeem: 1) voor allen, 2) voor jeugd van 14 tot 18 jaar, 3) voor volwassenen vanaf 18 jaar, 4) voor kritische volwassenen, 5) niet aanvaardbare films. Deze zogenaamde vernieuwing brengt ten opzichte van het vroegere systeem niet de geringste wezenlijke verandering mee. Alleen gaat men ervan uit dat men nu positief tegenover het fenomeen staat; maar een systeem als dit bewijst dat men er nog altijd even onbegrijpend tegenover staat.
Het Canadese systeem, dat bij ons als progressief wordt beschouwd, stelt voor dat men i.p.v. een classificering nu informatie zou gaan verschaffen onder de vorm van een zo genuanceerd mogelijk oordeel over de inhoud van de film. De lengte van deze informatie wordt bepaald door de belangrijkheid van de film. Dit oordeel moet de positieve elementen van de film vooropstellen. De negatieve elementen mogen daarom niet vergeten worden, voegt men er aan toe. De categorieën blijven beperkt tot twee: films voor kinderen en adolescenten, films voor volwassenen.
In Brazilië is men drastisch te werk gegaan: alle kwoteringen en categorieën zijn er afgeschaft. De redenen die hiervoor ingeroepen worden, zijn het citeren waard: 1) kinderen zoeken zelf hun films niet uit, dat doen hun opvoeders; 2) de jongeren houden geen rekening met de kwoteringen; vragen ze inlichtingen of raad, dan richten zij zich tot volwassenen. Voor de rest worden de artistieke en morele kwoteringen samengesmolten tot één waarde-oordeel, waarin een christelijk-humane visie tot uitdrukking komt. Aan de hand van die waardering kan afgeleid worden of de film geschikt is voor allen of alleen voor volwassenen. De termen ‘verboden’, ‘af te raden’ of ‘ongeschikt’ worden | |
[pagina 799]
| |
niet meer gebruikt. ‘Als de inhoud op gevatte wijze de essentie van het gegeven van een film weergeeft, kan de volwassen lezer zelf oordelen. In de inhoudsopgave zit al een vorm van kwotering’. | |
Kritiek en bedenkingenHoe goed de bedoelingen ook zijn, zolang men blijft vasthouden aan een of ander systeem, vrees ik dat we te maken hebben met een verkapte vorm van bevoogding. Alleen vanuit het recht op informatie, het recht op kritiek en een ernstiger inzicht in de verhouding esthetiek en ethiek, is een juiste omschrijving mogelijk van wat zoiets als katholieke filmkeuring kan zijn. | |
1. Recht op informatieDe toeschouwer heeft recht op informatie. Moet de katholieke toeschouwer ook gespecialiseerde, katholieke informatie krijgen? In katholieke kringen denkt men doorgaans nog altijd dat dit een behoefte is. Maar dan moeten wij ons wel eens afvragen welk soort van informatie gegeven kan worden. Waarom is men in katholieke kring zo bezorgd om film-informatie? Waarom houdt men zich verhoudingswijze zo veel minder bezig met de andere media? Is de behoefte aan informatie hier minder sterk? Vanuit de historische groei is dat allemaal wel te verklaren. Film was de eerste belangrijke populaire kunst van deze eeuw; vanwege de massale belangstelling ontstond er bij hen die zich verantwoordelijk voelden, een paternalistisch angstgevoel. Heeft men nu ten opzichte van de jongere massamedia (waarvan de TV ongetwijfeld het meest invloedrijke is) een andere instelling omdat men het medium minder gevaarlijk vindt, of gewoon omdat het veel moeilijker is om er informatie over te verschaffen? Het klassieke informatie-apparaat is voor deze media immers totaal ontoereikend. Als we, uitgaande van de bestaande of voorgestelde kwoteringssystemen,, spreken van filmvoorlichting, aan welk soort van informatie denken we dan? Waar gewerkt wordt met een indeling in categorieën, is het nogal duidelijk dat het gaat om een systeem dat in feite gemaakt is om op een strakke, gecodificeerde wijze de meest uiteenlopende mogelijkheden (en moeilijkheden) op te vangen. In een artikel, Ethique du film et morale du censeur (Communications 9, La sensure et le censurable), heeft C. Bremond eens een analyse gegeven van de werking van een dergelijke kwoteringscode. De bedoeling is, de ‘gewone mens’ in staat te stellen zich vlug een digest-oordeel aan te schaffen over de morele gevaren van een bepaalde film. Het dwangbeeld - hoe simplistisch ook - dat voor de ogen blijft spoken, is dat van de huismoeder (die, wordt eraan toegevoegd, uiteraard geen filmspecialiste is en) die in haar bezigheden gestoord wordt door een van haar kinderen die naar de bioscoop wil. Gewetensconflict: mag ze of mag ze niet haar zoon of dochter naar die film laten gaan? Vlugvlug raadpleegt zij haar filmindex. Op dat niveau speelt zich de discussie af over de hervorming van de katholieke filmkeurraad. Om de christelijke ethiek te redden vervalt men in een karikatuur van opvoeding. Om dezelfde prak- | |
[pagina 800]
| |
tische redenen wil men de informatie (al dan niet in categorieën) zo beknopt mogelijk houden. Noodgedwongen wordt ze aldus herleid tot een neutrale doorsnee-opinie, afgeleid uit een conglomeraat van opinies van verschillende specialisten. Of één opinie wordt gekozen, die de andere zo goed mogelijk vertegenwoordigt. Die doorsnee-opinie of die neutrale kritiek moet dan het standpunt van de christelijke gemeenschap inzake film vertegenwoordigen. Maar informatie van dat soort kan toch niet anders dan ‘normatieve’, gekleurde informatie genoemd worden. Is dat dan werkelijk de informatie die men wil? Ziet men dan niet in dat dit een aanfluiting, een karikatuur is van informatie? | |
2. Recht op kritiekWat door deze manier van doen, zowel door de ‘neutraliseringstendens’ (het opstellen van een grootste gemene deler) als de verabsolutering (één persoon vertegenwoordigt het ‘christelijk-humanistisch’ standpunt), in twijfel (en in het belachelijke) wordt getrokken, is de rol van de kritiek. Let wel, ik heb niets tegen het kwoteren van films volgens vrij primaire methoden. Dat gebeurt in de meeste filmtijdschriften, waar de verschillende redacteurs en medewerkers hun mening over een film te kennen geven met punten, sterretjes of bolletjes. Maar dat gebeurt dan altijd in een duidelijk gratuïte, ludieke sfeer: het is een spelletje. De algemeenheid van het systeem verwijst nooit naar een algemeengeldigheid. Integendeel, het bewijst juist de verscheidenheid en uiteenlopendheid van de verschillende opinies (meer dan eens krijgt eenzelfde film van het hoogste tot het laagste cijfer). Dat bewijst helemaal niet de nutteloosheid van de kritiek - zoals men wel eens gemeend heeft - maar integendeel juist haar noodzakelijkheid. Kritiek - en ook informatie dus, die kritiek overkoepelt - wordt pas efficiënt als ze gedifferentieerd is. Je leert iets pas kennen, en dan nog altijd maar approximatief, als het vanuit de meest verscheidene standpunten belicht wordt. Dat is de reden waarom de informatie de laatste tijd zo'n gamma van verschillende vormen heeft aangenomen. Ook de filminformatie bestaat niet uitsluitend meer uit enerzijds de publiciteit (schadelijk, uitsluitend commercieel gericht) en anderzijds de kritiek (nobel, moreel en artistiek gericht): tussenin ligt een heel terrein van informatie die misschien minder rechtstreeks werkt, maar juist vanwege haar indirect en latent karakter soms heelwat efficiënter ‘informeert’. Bijvoorbeeld reportages, interviews, enquêtes, enz. Als criticus durf ik alleen hierom de enorme pretentie te hebben, mijn eigen onbelangrijke mening naar voren te brengen, omdat ik weet dat er collega's zijn die voor een andere opinie uitkomen. Daarom ook wordt mijn opinie belangrijk en durf ik ze persoonlijk formuleren. Krijg ik echter de indruk dat ik de ‘enige’ aan het worden ben, of moet ik in mijn eentje een of andere strekking gaan vertegenwoordigen of mee helpen vertegenwoordigen, dan moet mijn opinie geobjectiveerd worden. Ik ben ervan overtuigd dat mijn standpunt geen algemeengeldigheid bezit, en eigenzinnig is. Voor mezelf tracht ik zoveel mogelijk objectief te zijn en rekening te houden met mijn impressies (ze hoeven niet uitgeschakeld te worden!). Mijn objectiviteit moet zo ver gaan, dat ik er | |
[pagina 801]
| |
mij bewust van ben dat ik niet objectief ben. Dit is ‘objectiviteit naar binnen’. Er is echter een ander soort objectiviteit, een die naar buiten is gericht. Zit ik in een keurraad en moet ik een oordeel helpen vormen over een film als bijvoorbeeld Cool Hand Luke, dan ben ik vanwege het collectieve karakter van deze onderneming en vanwege mijn objectiviteit naar buiten verplicht mijn bezwaren tegen de film te verzwijgen en toe te geven dat deze film - voor wie niet op dezelfde manier kijkt als ik - schadeloos is. Dat betekent echter dat ik mijn taak als criticus afzweer. In de discussie over de hervorming van de filmkwoteringen is dus een essentieel punt in het geding: de taak van de criticus. Deze kan alleen informeren door zichzelf te zijn. En het is de verscheidenheid, de veelvuldigheid en de discordantie die de waarde uitmaakt van de filmkritiek. Niet één oordeel, maar één oordeel naast vele andere. Daarom, indien de katholieke gemeen-schap meent een filmopvoedende taak te hebben, dan moet die op de juiste manier aangepakt worden. Is het dan bijvoorbeeld niet belangrijker dat zij ervoor zorgt dat er betere specialisten komen, dat deze de tijd en de gelegenheid krijgen om zich in hun specialisatie te bekwamen? Concreet gezien: is het voor een ‘katholieke’ krant - wat dat ook mag zijn - niet een belangrijke plicht, ervoor te zorgen dat hij over een echte specialist (liefst verschillende specialisten) beschikt en deze in de mogelijkheid stelt zich te verdiepen en verder te bekwamen in zijn beroep? Is dat geen reëlere opgave dan het afdrukken van ‘kwoteringen’? Om het maar eens heel erg simpel te stellen: als er geld en energie besteed moeten worden aan filminformatie, dan zou dat niet naar systemen maar naar mensen moeten gaan. Beurzen en toelagen moeten dan dienen om studies, enquêtes en dergelijke te financieren. In dezelfde lijn geloof ik ook niet dat filmkritiek, filmopvoeding of filminformatie moeten gebeuren vanuit een ‘christelijk-humanistisch’ standpunt. Ook de kerk en de christelijke gemeenschap hebben er belang bij dat de filmopvoeding, -kritiek en -informatie beter worden, afgezien van de vraag of dat vanuit een christelijk standpunt gebeurt of niet. Ook de christelijke gemeenschap, en ik zou zeggen vooral zij, omdat zij beweert zich te bekommeren om de vermenselijking van het bestaan, heeft er belang bij dat de filminformatie, de kritiek en de opvoeding beter en degelijker worden, gewoon omdat dit een menselijke taak is. Zij heeft er belang bij dat er een filmhistoricus zoals George Sadoul, marxist en atheïst, heeft bestaan, gewoon omdat hij een van de eerste goede filmhistorici is geweest. Ik zou me een beetje beschaamd voelen dat ik hier zulke gemeenplaatsen neer moet schrijven, als ik niet wist dat ze in sommige kringen nog altijd niet tot de gemeenplaatsen behoren. | |
3. Esthetiek en ethiekEen verder bezwaar tegen de filmvoorlichting zoals ze nu ontworpen wordt, is het feit dat ze een grove misvatting over de film in stand helpt houden. Over film wordt nog altijd schizofrenisch gedacht, in categorieën van vorm en inhoud. Alle informatie over film gaat altijd uit van een ‘inhoud’, die dan volgens de gangbare ethische normen beoordeeld wordt; de ‘vorm’ daarentegen | |
[pagina 802]
| |
wordt volgens esthetische principes gekwoteerd. Wel beseft men dus al (maar is het een werkelijk winstpunt?) dat er ook ‘vormproblemen’ bestaan, die de ‘inhoud’ soms kunnen beïnvloeden, relativeren, enz. Op die manier wordt een dichotomie in de hand gewerkt die vrij vlug aan het absurde gaat grenzen. De ‘toon’ kan de ‘gevaarlijkheidsgraad’ van bepaalde situaties verzachten. Over Les Amants de Teruel van Raymond Rouleau bijvoorbeeld spreekt de Franse Centrale zich als volgt uit: ‘des images et une choréographie expressive illustrent le thème éternel des amants passionnés et séparés; mais l'intention esthétique très loyale atténue l'équivoque de l'ensemble et en fait un spectacle strictement pour adultes’Ga naar voetnoot2. De Franse keurraad gaat zelfs zo ver, een dubbele kwotering te verschaffen: een ethische en een esthetische. Dat leidt bijvoorbeeld tot de volgende kwotering: Le Bonheur van Agnes Varda is af te raden, maar bezit zeer grote esthetische kwaliteiten; Deserto Rosso van Antonioni is ‘vanwege zijn beklemmende sfeer, zijn morbiede en troosteloze instelling, zijn amorele personages, en een erg erotische sequens af te raden. Voor de rest, op artistiek vlak, een merkwaardig werk’. De onbenulligheid van dergelijke kwoteringen is op zichzelf niet zo belangrijk, ze vernietigt zichzelf. Maar de geestelijke instelling van waaruit ze opgesteld worden, is minder gemakkelijk te beïnvloeden. Men meent nog altijd dat er films zijn met een belangrijk en films met een onbelangrijk onderwerp. Een film is echter een visie op de ons omringende werkelijkheid; de aard van de visie is belangrijk, niet wát bekeken wordt. Zolang men er niet van overtuigd is dat men een even belangrijke film kan maken over - om het scherp te stellen - een deurknop als over een priester, miskent men op een wezenlijke manier het medium film. Het is juist het uitzonderlijke van de film dat hij het ‘waardevolle’ van om het even wat kan laten zien. Juister uitgedrukt: dat hij ons attent kan maken op wat ons omringt. Daarom zou ik willen stellen dat de ‘cinématographe’ in wezen een moralist is: hij leert beter kijken, hij biedt ons een mogelijkheid om onze omgeving beter te ‘zien’. En de criticus moet minder een man zijn die waarde-oordelen overbrengt, dan een detector, iemand die films ‘zichtbaarder’ maakt. Het verschaffen van waarde-oordelen kan natuurlijk een stimulans zijn, maar blijft in feite bijzaak. Een laatste opmerking over de taak van de criticus. Deze is de laatste tijd aan het evolueren en breidt zich uit. Naast het verschaffen van oordelen en analyses moet hij nu ook klaar staan voor gesprekken met cineasten, interviews, enquêtes, reportages en zo meer. Hij moet ook optreden als een bemiddelaar tussen cineast en publiek. Daarom is ook het verdelen van films zo'n belangrijke taak geworden. Het selectioneren en het uitbrengen van films in een bepaald milieu is een vorm van informatie die niet te onderschatten is. Het feit dat bepaalde films of bepaalde stromingen in sommige steden nooit vertoond worden, doet tekort aan de informatieve taak. Films, oude en nieuwe, commerciële en niet-commerciële, moeten gezien kunnen worden. Dat is belangrijk voor iedereen. En nogmaals, ook dit lijkt mij een meer reële behoefte dan het distribueren van filmkwoteringen. |
|