Streven. Jaargang 21
(1967-1968)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 672]
| |
De aandacht voor de mens in de huidige Sovjetliteratuur II
| |
[pagina 673]
| |
Kartsew is door onbegrip, misverstand op zijn werk en moeilijkheden thuis verbitterd; hij ‘wil niet meer leven’, zoals hij zelf letterlijk zegt. Dan gebeurt er iets, wat hem helemaal tegen alles in opstand brengt. Hij wordt ten onrechte van immoraliteit beschuldigd en bijzonder ontactisch uit de komsomol gestoten. Dit doet voor Kartsew de maat overlopen. Hij wordt lid van een jeugdbende. Dit is de korte voorgeschiedenis van Kartsew, waarop Victor zijn onderzoek moet voortbouwen. Het eerste wat hij doen wil is: pogen het onrecht te herstellen dat Kartsew werd aangedaan. Dit brengt hem al onmiddellijk in conflict met de partij- en komsomol-organisaties die Kartsew royeerden en die van een eventuele herroeping van hun foutieve conclusie niets willen weten, óók niet wanneer Victor hen van hun onrechtvaardigheid heeft overtuigd. ‘Wij zijn niet van de politie en niet van de rechtbank’, krijgt Victor van hen te horen. ‘Wij kunnen ons niet in details verliezen. Wij hebben een principiële veroordeling uitgesproken. Wij hebben zogezegd een les getrokken uit deze treurige zaak. En zowel het partijcomité van het instituut als het districts-partijcomité hebben onze veroordeling ondersteund. En als de een meer en de ander minder schuldig is, wat zou dat dan nog? Globaal genomen zijn ze allen even schuldig....’Ga naar voetnoot3. Men denkt hier allereerst in collectieve termen. De rest wordt slechts van secundair belang geacht. De wijze waarop Victor de zaak aanpakt, vindt echter niet alleen hier, maar ook bij het merendeel van zijn collega's en superieuren geen genade. Deze laatsten willen liever autoritair, ‘partiïno’ (‘in de geest van de partij’) zoals ze het letterlijk noemen, optreden. De meningsverschillen beginnen al, wanneer Victor, wijzer geworden uit zijn gesprekken met de genoemde partij vertegenwoordigers, voorzichtig suggereert dat Kartsews ontsporing ook te maken heeft met een tekortschieten van de Sovjet-samenleving zelf. Er ontwikkelt zich dan het volgende twistgesprek: ‘- (Victor:) De persoonlijkheid wordt niet gevormd in een luchtledige ruimte. - Waarom dat: “in een luchtledige ruimte”? Hij heeft natuurlijk een stel schoften ontmoet. En hij is daaraan blijven hangen. In het gezin is alles in orde. Het instituut heeft hem ook een goede opleiding gegeven. Je weet het zelf: het zijn daar allemaal prima jongens. Nou, wat wil je dan nog meer? Invloed van een kapitalistische omgeving? Die valt hier ook niet te bespeuren.... Blijven er dus alleen: de “overblijfselen van het verleden in het bewustzijn”....’Ga naar voetnoot4. Victor ziet echter een heel andere oorzaak. Kartsew is tegen alles in opstand gekomen, vermoedt hij, omdat hij zijn geloof verloren heeft in een maatschappij, wier onfeilbaarheid en volstrekte onrechtvaardigheid hem altijd werden voorgehouden als waarheden waaraan niet mocht worden getwijfeld, maar die hem tegelijkertijd bij monde van haar officiële vertegenwoordigers op volkomen onrechtvaardige gronden heeft uitgestoten. ‘De jongen geloofde werkelijk in niemand en niets meer. Dat is een van de diepste oorzaken van de misdadigheid in het algemeen. Is de wereld immoreel dan betekent dat, dat ook ik immoreel mag zijn’Ga naar voetnoot5. Het gesprek, dat Kartsew met de rechercheur Onisjtsjenko heeft, bevestigt de juistheid van Victors visie: | |
[pagina 674]
| |
‘- (Kartsew:) Ik geloof aan niets meer. Aan niemand meer. Nu zoiets met mij kon gebeuren! Alles is een leugen.... - Niemand leert bij ons de leugen. Laster dus niet! - Ja, aanvankelijk was bij jullie alles wel oprecht. Maar later was het: “bij ons is alles goed” deed hij spottend na. - Maar bij ons is volstrekt niet alles goed... Maar bij ons houdt men er niet van, zijn fouten te erkennen.... Ze zeiden me dat de beslissing toch niet ongedaan zou worden gemaakt, omdat dit “de autoriteit zou ondergraven”. En bovendien is er dan nog de krant! Het was al in de krant gekomen. En de krant neemt nooit iets terug! En onze organisaties - hij sprak dit woord ironisch uit - vergissen zich nooit!’Ga naar voetnoot6. Kartsew speelt de schuld die hem aangewreven wordt, terug op de Sovjetsamenleving zelf. En Victor is het daarin met hem eens. Later zal ook Victors collega Lilja diens standpunt openlijk verdedigen in het volgende gesprek met de conservatieve partijsecretaris Sjaranow: ‘- (Sjaranow:) Hij is een schoft, uw Kartsew. Ik zou hem, zelfs als dat voorval niet gebeurd was, toch uit de Komsomol gegooid hebben. - Gelukkig hangt dat niet alleen van jou af.... Zulke opvattingen bij een achttien-jarige jongen kunnen niet zomaar vanzelf ontstaan. Hier ligt ook schuld bij ons! Ik heb er veel over nagedacht. Wij kunnen niet, wij kunnen zulke typen als hij om de een of andere reden blijkbaar niet heropvoeden. - Dat is onzin. Hij heeft geen opvattingen, enkel demagogie. Wij hebben juist gehandeld.... - Neen, wij hebben niet juist gehandeld....’Ga naar voetnoot7. Wat voor Kartsew geldt, laat Adamow in zijn roman zien, geldt ook voor de andere bendeleden. De jongen Kolja - nà de veertigjarige bendeleider de gevaarlijkste van de groep - is al evenzeer de dupe van het systeem. Zijn vader werd onder Stalin om een kleinigheid gearresteerd. Uit angst werd Kolja toen gedwongen, deze arrestatie op school te verzwijgen. Zijn moeder kan het leven niet meer aan en raakt aan de drank. En dan komt ook Kolja tenslotte tegen alles in opstand. Ook van de bendeleider zelf, die er niet tegen op ziet zijn eigen kameraden te vermoorden wanneer hem dat wenselijk lijkt, laat de schrijver zien dat hij zo gemaakt is door het hem aangedane onrecht. Als kind moet hij voor een kleine diefstal en voor zijn zwerflust boeten met een onevenredig zware gevangenisstraf. Hij doet dan een zelfmoordpoging: hij snijdt zich de polsen door en weigert elke medische hulp. Na een jaar wordt hij, eigenlijk nog een kind, van de jeugdgevangenis overgebracht naar een gewone gevangenis. Daar ziet hij de uitbuiting van de politieke gevangenen door de ‘gewone’ misdadigers, die in de ogen van de kampleiding altijd meer genade vonden. Het was de tijd, voegt de schrijver er voor alle duidelijkheid aan toe, waarin ‘de instructies en de moraal van Beria de mensen verminkten en misvormden’Ga naar voetnoot8. Als hij na vijf jaar vrijkomt, wil hij zich alsnog aanpassen en weer gewoon gaan werken. Hij doet alle moeite om ergens geaccepteerd te worden, maar overal weigert men hem. Het gevolg is dat hij verbitterd opnieuw gaat zwerven. Nieuwe wandaden en een | |
[pagina 675]
| |
nieuwe opsluiting volgen spoedig. En opnieuw moet hij meemaken, hoe de politieke delinquenten, de zogenaamde ‘voorstanders van het verleden’, worden getrapt en gekleineerd door de anderen. Weer doet hij een zelfmoordpoging. Een strengere opsluiting is het enige gevolg. Dan lukt het hem te vluchten. Hij zwerft rond, leeft van roofovervallen, vormt een bende van jonge handlangers. Duidelijk tekent Adamow de vertwijfeling en de verlatenheid, waaraan de opgejaagde en door zoveel onrecht verbitterde Pjotr bij dit alles ten prooi is: ‘Soms kroop hij 's nachts uit zijn hol en zwierf dan rond. Hij zwierf dan doelloos rond door de donkere, nauwe stegen.... Hij ademde, hield zijn gezicht in de ijzige wind, luisterde naar het geknirs van de sneeuw onder zijn voetstappen en keek naar de sterren.... De wereld leek hem in zo'n nacht onmetelijk groot. Maar zelf ben je maar een zandkorreltje in de wind. Je wordt meegesleurd over heel de aarde.... En dan kwam de wanhoop. Dan kon hij het wel uitschreeuwen.... Op een van die nachten sloop hij naar het huis van zijn moeder. Onhoorbaar kroop hij naderbij, tot aan het verlichte maar door gordijnen afgeschermde venster. Hij drukte zich er tegen aan.... en trachtte te zien wie daar in de kamer waren, wier schaduwen het waren. Maar hij kon ze niet thuisbrengen. Lang stond hij daar, verstijfd in de koude. Hij ging pas weg toen het licht uitging. Later ging hij nog eens naar dit huis. Maar opnieuw zag hij niets. Toen wist hij het ineens: zijn moeder was gestorven’Ga naar voetnoot9. Een nòg laaiender haat jegens de samenleving is het gevolg. | |
Het recht van de enkelingBezorgdheid om de mens en kritiek op een systeem dat de individuele persoon in verdrukking brengt: dit zijn ook de hoofdthema's van Sergej Antonows verhaal: De verscheurde roebelGa naar voetnoot10. De mens, zo zou men de grondgedachte van Antonows verhaal kunnen samenvatten, is méér dan alleen maar een deel van de collectiviteit. De mens is volledig mens juist door wat hem anders dan de anderen doet zijn, door zijn volstrekt eenmalige en onherhaalbare persoonlijkheid. De titel van Antonows verhaal houdt hier ook direct verband mee. Een bankbiljet van een roebel wordt door twee gelieven in tweeën gescheurd, waarna ieder een helft bewaard: een helft die alleen maar bij de helft van de ander past en waarvan op heel de wereld geen tweede exemplaar te vinden is. De onherhaalbaarheid van de menselijke persoon komt al meteen aan de orde in het volgende gesprek, waarin de jongen Pastoechow, de meest positieve figuur van de roman, deze onherhaalbaarheid verdedigt tegen enkele partijfunctionarissen en tegen de ik-figuur, een pedagoge die hier nog het officiële standpunt inneemt maar later, geschrokken van de gevolgen, tot inzicht komt: ‘- ....Wat is dat dan eigenlijk wel voor een bijzonder iemand? - Dat is fout! - wond Pastoechow zich op. - Mensen, ik zeg jullie: iedereen zonder uitzondering is een uitzonderlijk iemand. En jullie, én ik, èn zij zijn zulke uitzonderingen. Omdat ieder van ons zogezegd zijn eigen, specifieke kronkel heeft. Ieder heeft zo'n eigen kronkel, zoals een zeeschelp. En in die | |
[pagina 676]
| |
aparte kronkel, daar zit het 'm nu net in! Daarin stroomt nu mijn gedachte, die mij geheimen van de natuur openbaart, die voor anderen gesloten zijn. Als de mensen enkel die grijze materie in hun hoofd hadden en als niet iedereen zo'n bijzonderheid had, dan zouden er nòch een Anna Karenina, nòch een relativiteitstheorie zijn geweest! - Ik herinnerde hem eraan, dat er géén onvervangbare mensen zijn. - Dat is fout, - schudde Pastoechow met zijn hoofd. - Zelfs Aurora is onvervangbaar. Dat is een koe van onze Kolchoze. Des te meer dan de mensen. - Wij hebben, te jouwer informatie, geen kapitalistische maatschappij, waarin iedereen zijn gedachten, zijn eigen zigzagkronkels zomaar kan uitleven. En als jij dan zo'n uitzonderlijk iemand bent dat in jouw hoofd zo'n “zeeschelp” zit, wacht dan tenminste totdat het volk je zal gaan erkennen. Maar afficheer jezelf niet. Wees maar bescheidener. Anders zul je nog eens berucht worden. Nut hoef je van jou helemaal niet te verwachten, maar schandalen des te meer.... - Daar moet men zich dan maar mee verzoenen, zei Pastoechow. - Maar wij zullen ons daarmee niet verzoenen. Wij zullen jouw hersenkronkels corrigeren en gelijktrekken. En als dat niet helpt halen we de raad erbij, en dan ben je brigadier-af. Dan zul je leren begrijpen of je vervangbaar of onvervangbaar bent. - Als men jou je gang liet gaan, dan zou jij iedereen zelfs gelijk laten knippen. Allemaal precies gelijk. Begrijp je dat? Ik onder de tondeuze, en Nastasja Iwanowna onder de tondeuze.... Een ding begrijp ik trouwens niet.... Wat heb je er toch aan om te bewijzen dat ik zo'n hele gewone, gemiddelde jongen ben, die volledig kan worden vervangen op zijn werk en elders. Nu, goed, laten we aannemen dat je me tenslotte zult overtuigen en dat tenslotte inderdaad die meest bijzondere kronkel zal verdwijnen. Dan blijft er in mijn kop inderdaad alleen maar die grauwe massa over. En dan ga ik lijken op bevroren mensen, waarbij die grauwe massa gewoon door de ogen heen schemert. Bevalt je dat dan beter? - Iwan Stepanowitsj zal het dan in ieder geval gemakkelijker met je hebben. En daarmee basta!’ ‘En toen moest ik hem’, vervolgt de ik-figuur, ‘de bekende zaken weer eens uiteenzetten; dat de afzonderlijke mens in de maat moet lopen van het collectief; dat zonder het collectief de mens een nul is, ook al heeft hij in zijn hersenen een zeeschelp uit de Indische Oceaan ter grootte van een asbak; en dat alle narigheid (bij Pastoechow) enkel en alleen zijn oorzaak vindt in het feit, dat hij van het collectief was losgeraakt’Ga naar voetnoot11. Antonows verhaal is nog om een andere reden belangrijk. Er wordt in alle duidelijkheid gesteld dat óók in de communistische samenleving iemand wel eens zozeer teleurgesteld kan zijn in het leven, dat hij geen andere uitweg meer ziet dan de zelfmoord. Antonow suggereert daarbij nadrukkelijk, dat de ‘zorg voor de mens’, die deze samenleving steeds zo hoog in haar vaan voert, in feite nog veel te wensen overlaat. Wat hij Pastoechow hierover laat zeggen, is één oproep zich te bezinnen op de achtergronden van de zelfmoord; één oproep om | |
[pagina 677]
| |
aan dergelijke persoonlijke tragedies niet stilzwijgend voorbij te gaan - zoals de partijfunctionarissen in zijn verhaal dat doen, omdat ze zogenaamd de belangen van het collectief niet raken of omdat ze het collectief en zijn sociale voorzieningen juist in discrediet brengen. Het meisje Ofitserowa heeft een dodelijk ongeluk gehad; ze is onder een trein gekomen. Pastoechow meent echter over aanwijzingen te beschikken, dat hier geen sprake is van een ongeluk, maar van zelfmoord. Hij meent dat Ofitserowa zichzelf doodde, omdat ze zich door haar verloofde bedrogen wist. Wanneer Pastoechow daarover begint tegen de plaatselijke partijvoorzitter, stuit hij echter op een muur van onbegrip. Het partijbestuur stopt de zaak liever zo gauw mogelijk in de doofpot, omdat het geen moeilijkheden wil; omdat het coüte que coûte de goede naam van het collectief wil sauveren: ‘- Goed, laten we aannemen, dat je het bij het rechte eind hebt. Stel dat we die zaak herzien en het volk in opschudding brengen. En stel dat we in plaats van de voorbereiding van het jubileum van onze werkgemeenschap die oude koeien uit de sloot gaan halen. Maar de verderfengel van Ofitserowa ken je niet en je zult ook niet kunnen achterhalen wie dat was. Je hebt geen enkel bewijs. En wat krijgen we dan als resultaat? Als resultaat krijgen we maar één ding: een vlek op de nagedachtenis van Ofitserowa. Wil je dat? Ga dan je gang!.... Gooi dan de jubileumviering maar in de war! Wat sta je te kijken? Hoe is de situatie in de organisatie? We willen een jubileumviering waar geen enkele smet op rust! Begrepen? En dit is niet een vlekje maar een smeerboel... Zo springen ze met hun gelukkige leven om.... Meisjes gooien zich onder de trein!.... - Ze hield van hem! - Men spreekt met je over zaken! Maar jij komt steeds weer met hetzelfde aandragen, altijd weer met hetzelfde. Maar ga je gang!.... Als ze van hem hield, had ze zich trouwens tot de bevoegde instanties moeten wenden. Die hadden hem dan een uitbrander gegeven en ze zouden weer in pais en vree verder geleefd hebben. Wie waakt er bij ons over moeder en kind? De staat. Maar zij werpt zich onder de trein. Hoe moet je dat verklaren? Ze had dus geen vertrouwen meer in haar bloedeigen staat? Hè? Hebben de Sovjetwetten haar geen plaats kunnen geven in het leven? Heeft de Sovjetstaat haar niet op haar bestemming kunnen brengen...?’ En even verder, wanneer Pastoechow op zijn stuk blijft staan: ‘- Nu, dan maar niet de doofpot in, dan maar uitrafelen. Brief het dan maar heel het district door. In De rode strijder zullen ze je enkel uitlachen.... En dan zullen ze bepaalde conclusies trekken over heel onze opvoedkundige activiteit.... Jawel, schreeuw nog maar harder - zei de voorzitter -. Maak maar flink herrie, zodat het hele dorp het kan horen.... Temeer nu we aan de vooravond staan van de jubileumviering.... De gasten zijn al uitgenodigd. Er komen hooggeplaatste kameraden uit heel de provincie. En wij komen, in plaats van met een extra melklevering, aandragen met zoiets...!’ De partijvoorzitter weet maar één remedie voor ‘moeilijke figuren’ als Pastoechow: het collectief. En hij houdt dat de ik-figuur van de roman, de pedagoge | |
[pagina 678]
| |
die speciaal met de opvoeding van Pastoechow is belast, steeds duidelijk voor ogen: ‘Hoe dikwijls hebben we dat al niet gezegd. Hij is een gecompliceerd iemand, met kronkels maar zonder overtuigingen. Alleen het collectief zal hem kunnen kortwieken, zoals het behoort; zijn overdadige knoesten en takken wegsnijden...’.Ga naar voetnoot12. Tenslotte is het inderdaad zover. Pastoechow is gekortwiekt en getemd. En de ik-figuur krijgt op de jubileumviering een onderscheiding voor haar voortreffelijke partijwerk als activiste. Maar dan ziet deze laatste ineens wat ze eigenlijk gedaan heeft. Ze weigert de onderscheiding - iets ongehoords, dat grote verwarring wekt - en verklaart ook waarom ze dat doet: ‘Eerst zei ik, dat ik begreep waarop Iwan Stepanowitsj had gedoeld. Hij had gedoeld op mijn succesvolle opvoedkundige werk met betrekking tot Pastoechow. En inderdaad. Het resultaat is te zien.... De gasten interesseren zich er misschien voor, hoe ik dit succes heb kunnen behalen. Welnu, het is heel eenvoudig. Iemand opvoeden tot een actief strijder, tot een werkelijke “bouwer van het communisme” is heel moeilijk, dat is lang niet aan iedereen gegeven. Maar iemand onderbrengen onder een grauw schabloon is veel eenvoudiger. En dat heb ik gedaan.... En ik kan U verzekeren: hij is gehoorzaam geworden. Hij zal nu iedereen en allen gehoorzamen. Nu blijft hij zitten waar men hem neerzet en staan waar men hem opstelt. Hij is rustig geworden, ja, maar dan rustig als een dode! Al sprekend dacht ik er helemaal niet aan of ik misschien een vreemd figuur zou slaan. Ik was maar voor één ding bang: dat ze me zouden wegjagen terwijl ik nog aan het spreken was. Ik moest nu beslist alles tot het einde toe uitspreken, opdat allen zouden begrijpen wat voor iets verschrikkelijks ik had gedaan. En om anderen te waarschuwen.... In de zaal ontstond een vreemde stilte. Iwan Stepanowitsj (de partijvoorzitter) zat als versteend. Ik wilde eerst ook hem noemen, omdat hij de leiding had en de instructies gaf. Maar ik bedacht me nog tijdig. Iedereen moet het voor zichzelf verantwoorden.... “En toch zal ik de onderscheiding niet aannemen”, zei ik nog. “Ik ben haar niet waardig. Heel de tijd, dat ik met Pastoechow bezig was, blijkt hij mij eigenlijk meer opgevoed te hebben dan ik hem. Het is alsof ik, door mijn contact met hem, herrezen ben. Ik heb weer geleerd me te verheugen over glimwormpjes.... Ik durf de zon weer recht in de ogen te zien. Als hij (Pastoechow) er niet geweest was, zou ik dit alles dan hier tegen U durven zeggen?.... Werkelijk, ik heb een vreselijk iets misdreven....”’Ga naar voetnoot13. | |
Pleidooi voor vrijheidHet hier gewonnen inzicht, dat de mens het recht heeft om zichzelf te zijn, houdt tevens de impliciete erkenning in van de vrijheid die de mens toekomt bij zijn zoeken naar zelfverwezenlijking. Vooral in het proza van de jongere Sovjetschrijvers is het recht op persoonlijke vrijheid, óók op levensbeschouwelijk gebied, een telkens weer aan de orde gesteld thema. Men komt op voor deze vrijheid en verdedigt haar tegen de krachten die haar in een het collectief | |
[pagina 679]
| |
verheerlijkend systeem in verdrukking brengen; omdat men werkelijke zingeving aan het persoonlijk leven en werkelijke creativiteit slechts vanuit een eigen, vrije wereldbeschouwelijke bezinning mogelijk acht. In de roman: Aan gene zijde van het goede van Joerii PoloechinGa naar voetnoot14 is het de verbitterde en cynisch geworden ex-student Zbarskij, die het recht op vrijheid, met name op het gebied van het filosofische onderzoek, verdedigt. Zbarskij doet daarbij een bijzonder felle en vooral bijzonder vrijmoedige aanval op het heersende systeem, dat deze vrijheid nog altijd in ernstige mate blokkeert. Wanneer men hem vraagt: ‘Waarom ben jij zo kwaadaardig, ik weet niet goed hoe ik het moet zeggen: onverschillig of zoiets, dood?’ antwoordt hij: ‘Dood? En wat zou dat? Misschien is dat zelfs goed. Dood? Dat is prachtig!.... Niet ik heb mezelf gemaakt, niet ik heb mezelf opgevoed. En zijn jullie dan levend? Jullie dansen als marionnetten, omdat men jullie aan touwtjes houdt, en jullie bent dan nog verrukt ook: “wij leven!” Maar ik wil niet, dat men mij aan touwtjes houdt.... Ik studeerde aan de universiteit. Ik was geboeid door de wijsbegeerte. Neen, niet door die wijsbegeerte die men vanaf de katheder doceert, niet door die slappe kost die voor iedereen al voorgekauwd is ter vergemakkelijking van de vertering. Ik wilde zelf tot de dingen doordringen. Ik las Fichte, Kant, Hegel, Schopenhauer.... Ik las en herkende.... Maar vergis je niet: ik las ook Marx en Engels; hen las ik zelfs meer dan de overigen. En vervolgens vertelde ik aan anderen, wat ik allemaal las. Die waren er door geboeid en vroegen me uit. Daar heb je nu al mijn “zonden”.... Ze hebben me toen wegens propaganda voor de bourgeois-filosofie van de universiteit verjaagd, “;weggezuiverd”.... En wat mijn geloof betreft: ik geloof nu alleen nog aan dat wat ik met mijn eigen handen kan aftasten. Het pragmatisme. Heb je wel eens van die filosofie gehoord? Volgens mij is ze de meest wijze filosofie.... - Dus je bent nóg een filosoof? - Zonder filosofie leven alleen de luizen...’Ga naar voetnoot15. Een niet minder duidelijk pleidooi voor de vrijheid van het eigen, persoonlijke onderzoek houdt Victor Witkowitsj in zijn werk: Wegen, ontmoetingen, vertellingenGa naar voetnoot16, waar hij schrijft: ‘Wij vinden het jammer, dat onze kinderen niet diezelfde levenslessen kregen die wij kregen. En dat is ergens wel terecht. Maar wanneer wij hen die lessen beginnen te “doceren”, maken we ons alleen maar belachelijk. Goethe zei al, dat men niets enkel van horen zeggen kan leren en dat de mens over zaken, die hij niet zelf uit eigen ervaring kent, slechts een oppervlakkige en onvolledige kennis heeft. En Lessing heeft ooit gezegd, dat indien God hem de waarheid zou schenken, dat hij dan van dat geschenk afstand zou doen, of in ieder geval de moeite van het zoeken naar de waarheid zou verkiezen boven die kant-en-klaar aangereikte waarheid. Waarom zijn we dan toch zo kwaad, als onze kinderen geen kant-en-klaar aangereikte waarheden willen accepteren? Het is hoogst noodzakelijk dat we hen toestaan, zelf de waarheid te zoeken...’Ga naar voetnoot17. | |
[pagina 680]
| |
Onderontwikkeld gevoelslevenDe bezorgdheid-om-de-mens, die in de huidige Sovjetliteratuur valt aan te wijzen, betreft tenslotte nóg een belangrijk punt; een punt dat overigens nauw met het bovenstaande samenhangt. We bedoelen het feit dat het gevoelsleven, het ‘innerlijk leven’ van de mens in de eenzijdig op techniek, industrie en materiële welvaart-voor-de-massa gerichte Sovjet-werkelijkheid bepaald onderontwikkeld gebleven isGa naar voetnoot18. Verschillende in de loop van 1966 in de Sovjet-Unie verschenen literaire werken houden zich hiermee bezig. Zo publiceerde het tijdschrift Joenostj een essay van Jezerskij over de moeilijkheden, die leerlingen van de middelbare school in de Sovjet-Unie doorgaans hebben met het begrip geluk, juist omdat ze te eenzijdig rationeel, te functioneel en te doelgericht hebben leren denken over het leven; zo functioneel, dat ze aan het wonder van het levende leven zelf en aan het alleen daaraan oplichtende geluk voorbijzien. ‘Voor zover ik het kan beoordelen’, schrijft Jezerskij, ‘verhouden de jongeren zich nogal onnatuurlijk ten opzichte van het geluk. Talloze malen heeft het komsomol-comité van de school al geprobeerd, om een discussie te organiseren over de vraag: “wat is geluk?” Maar een levendige, vurige, openlijke en oprechte discussie kwam er nooit tot stand.... Er zijn jongeren die het begrip geluk überhaupt afwijzen. Ze beschouwen het als irrationeel en menen dat het juister is om te spreken over het “doel van het leven”, over “succes” en “geslaagd-zijn”, over “resultaten”’Ga naar voetnoot19. Een enquête, die onder de jongeren gehouden werd over dit onderwerp, bleek tot dezelfde conclusie te komen: ‘De overgrote meerderheid omschreef geluk als: “het bereiken van een doel”’. ‘Werkelijk’, vervolgt Jezerskij, ‘ik weet niet of dat goed of slecht is. Van de ene kant is het ontegenzeggelijk iets goeds. Zo'n karaktertrek als doelgerichtheid is positief. Maar van de andere kant kan men vragen: is geluk dan alleen maar “het bereiken van een doel”? Soms denk ik: staan bepaalde karaktertrekken van de jongeren, die ons verontrusten, niet juist in verband met deze doelgerichtheid?.... Het schijnt me, dat hier, in dit streven, toch iets tegenstrijdigs zit. Hier is iets niet in orde. Hier ligt duidelijk iets onechts, iets stotends in’Ga naar voetnoot20. Jezerskij meent, dat vooral de in de Sovjet-Unie gepraktiseerde opvoedingsmethoden, met hun voorbijgaan aan de problemen die op het persoonlijke vlak liggen of het ‘innerlijk leven’ betreffen, de bovengenoemde wat verwrongen instelling van de jongeren ten opzichte van het geluk in de hand hebben gewerkt. ‘Het is wonderlijk’, schrijft hij, ‘een leraar kan met zijn leerlingen over alles spreken. Over de mogelijkheid van leven op andere planeten, over de rol van de wetenschap in het maatschappelijke leven, over de toekomst van de cybernetica, over poëzie, muziek, literatuur, jazz, dans; maar bijvoorbeeld niet over de liefde. Dat wil zeggen: in het algemeen kan hij wel iets over de liefde zeggen, maar, nogmaals: slechts in het algemeen. Maar huwelijk, huwelijks- | |
[pagina 681]
| |
leven, moederschap, vaderschap, persoonlijk geluk: dat is weliswaar geen verboden gebied en er rust ook geen taboe op, maar het is toch wel een terrein dat je op school “niet behoort te betreden”. Dat “doet men niet”. Dat “zijn geen thema's voor de school”’Ga naar voetnoot21. Over de verwaarlozing, in het geestelijk klimaat in de Sovjet-Unie, van de levensgebieden die het innerlijk betreffen, maakt ook A. Noejkin zich zorgen in een artikel in het tijdschrift ZnamjaGa naar voetnoot22. Sprekend over de emotionaliteit in het algemeen, en verder over begrippen als symboliek, ethiek en esthetica, maar ook - wat bijzonder opvallend en bijzonder belangrijk is - over de sfeer der religieuze gevoelens, een sfeer die in de Sovjet-Unie nog wèl altijd taboe is, klaagt Noejkin erover dat dit alles in de Sovjet-Unie nauwelijks wordt bestu-deerd. ‘Helaas zijn er bij ons bijna geen boeken’, aldus Noejkin, ‘die al deze fenomenen diepgaand onderzoeken. Wat zijn bijvoorbeeld esthetische gevoelens en waarin verschillen die bijvoorbeeld van de ethische? Wij hebben geen enkele bevredigende theorie over de oorsprong der esthetische gevoelens. En ook de religieuze emoties hebben wij praktisch nog niet bestudeerd’Ga naar voetnoot23. Wat de gevolgen zijn van het feit, dat er binnen het kader van de Sovjetopvoeding te weinig aandacht wordt besteed aan de harmonische ontwikkeling van het innerlijk, toont ons een verhaal van Wladimir Amlinskij: De geschiedenis van een normale jongenGa naar voetnoot24. Een jongen, die algemeen bekend stond als goedaardig en normaal, pleegt geheel onverwachts en tot grote ontsteltenis van zijn omgeving en vooral van zijn opvoeders een moord. Voor een van zijn docenten, degene die naderhand door haar even schuldige superieuren tot zondebok wordt verklaard en wordt ontslagen ‘omdat ze het niet had weten te voorkomen’, betekent dit dat ze haar vertrouwen in de geijkte pedagogische methoden in één slag verliest. Ze ziet plotseling in dat zij, of eerder: heel het opvoedingssysteem dat zij vertegenwoordigde, ernstig gefaald heeft. Ze erkent dat niet zozeer deze jongen alswel het klimaat dat hem heeft gevormd tot wat hij is, aan het gebeurde schuldig is. ‘Hij bleek niet uitgegroeid tot dat peil waarop men niet alleen het besef heeft een misdaad begaan te hebben - dus niet alleen voorbijgaande, emotionele schuldgevoelens kent - maar óók de werkelijke, in heel het leven doorwerkende echt zedelijke schuldgevoelens en het gevoel van verantwoordelijkheid kent. Hij had een tragisch gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel. Begrip voor de waarde van een mensenleven was hem niet aangekweekt.... Hier was niet zozeer sprake van boos en misdadig opzet, maar eerder van een misdadig gebrek aan doordachtheid.... een of ander laaiend, gevaarlijk infantilisme.... Ook zijzelf had tot nu toe niet begrepen, dat het in het leven inderdaad zo gaat. Ze zei me: ‘In de leerboeken vind je er helemaal niets over!.... Bij ons op school zijn de humaniora op de een of andere wijze op de achtergrond geraakt. Niet in die zin, dat we te weinig uren aan de literatuur zouden besteden, (hoewel wij, mensen van de humaniora, ook hier “afgeknepen” worden) - maar meer in de wijdere betekenis, in | |
[pagina 682]
| |
algemeen-menselijke zin. Sommigen zeggen: zonder LermontowGa naar voetnoot25 kun je leven, maar zonder een technische instelling niet. En zo schuiven we Lermontow een beetje ter zijde en houden we ons bezig met onze technische instelling. En we bemerken niet, dat we daarbij de andere sferen vergeten: de sferen van het menselijke. We spreken weinig over het leven. En als we er al over spreken, dan oppervlakkig en in standaarduitdrukkingen: “Wees een goed mens”, “Leer een otlitsjnikGa naar voetnoot26 worden”, “Geef een goed voorbeeld”.... Maar in onze karakterschetsen vind je geen enkel levend en concreet woord over de mens zelf, over zijn bijzonderheden, zijn aard, zijn karakter, terwijl ze toch juist “karakterschetsen” heten.... Men schrijft bijvoorbeeld: “Hij is een goede kameraad, hij is accuraat, plichtsgetrouw, beleefd voor ouderen”. Maar er wordt met geen woord over gerept wát hij eigenlijk voor iemand is.... En wanneer een “goede kameraad” vandaag of morgen een ander de keel afsnijdt, dan is iedereen verbaasd: “Dat hebben we nooit geweten, hij leek altijd zo anders”. Ik zal nooit vergeten, hoe wij op school psychologie bedreven. Wij noemden het zelfs verachtelijk: “psycho-leugenarij”. En werkelijk, wat wij deden was inderdaad psycho-leugenarij van de zuiverste soort, iets dat abstract, vaag en verouderd was en dat noch wat met ons nóch met de mens in het algemeen te maken had. Ons werd alleen bij iedere stap geleerd: “Onze Sovjetmens is principieel tege-moetkomend en geeft op het werk en thuis steeds het goede voorbeeld”. Zo heette het ook in die karakterschetsen. Maar dat is alweer lang geleden, dat was in de jaren vijftig, de tijd waarin dit soort psychologie hoogtij vierde.... Thans proberen we inderdaad beter en aandachtiger te denken over de mens, over de gecompliceerdheid van zijn verschillende gevoelens, over zijn mogelijkheden en onmogelijkheden, over zijn “psychologie”. Maar die aandacht is toch eerder merkbaar in de literatuur dan in de pedagogie. In de pedagogie nemen we dit onderwerp, de psychologie, nog altijd niet erg serieus, als men het menselijk wezen tenminste een onderwerp mag noemen. Men spreekt over Freud, scheldt op Freud. Maar wij hebben hem niet eens gelezen. Misschien heeft hij zich vergist. We weten het niet. Maar al die algemeenheden hangen ons de keel uit: al die gemeenplaatsen waar we zo sterk in zijn, ze hangen ons ellenlang de keel uit, ellenlang....’. Dit vertelde me de lerares van Wolodja. Ze bleek iemand te zijn die nadacht. Ze had erg geleden onder het gebeurde. En mensen die nadenken, wanneer die lijden, dan worden die dieper, ouder en verdrietiger. Ze werd veroordeeld, ik weet niet precies op welke gronden. Volgens mij is dit alles echter veel te ernstig, om er zich met zulke veroordelingen van af te maken. Die zijn er alleen om zichzelf gerust te stellen. En bovendien zijn die veroordelingen bij ons al even formalistisch als onze karakterschetsen. ‘Het is onder jou gebeurd, dus jij draagt de verantwoordelijkheid’. De verantwoordelijkheid! En opnieuw denkt zij nu na over de verantwoordelijkheid. Maar nu over een ander soort verantwoordelijkheid: over de morele verantwoordelijkheid voor iedere stap, zelfs voor de schijnbaar meest toevallige stap die de | |
[pagina 683]
| |
mens zet. ‘Ik zal daar nog erg veel over nadenken’, zei me de lerares. ‘Ik ga hier niet vandaan omdat ik me gewonnen geef. Ik zal voortaan naar iedere nieuwe leerling van me kijken en me afvragen: “Wie ben jij? Jongen die vieren, zessen, achten krijgt: wie ben je eigenlijk? Wat wil je? Waar houd je van? Wat bezielt je? Wie ben je, normale jongen of normaal meisje van de 8e of 10e klas? Je kunt je opgaven maken, jeu kent Poesjkin uit je hoofd, je weet iets van de middeleeuwse geschiedenis. Maar begrijp jij ook de simpele verantwoordelijkheid van een mens die op aarde leeft? En niet alleen voor onze wereld, zoals men zo vaak en zo fraai weet te schrijven, maar voor de gehele wereld? Maar nog veel belangrijker is, al is het nog simpeler - en hier liggen de wortels van alles! -: begrijp je de verantwoordelijkheid voor jezelf?”’Ga naar voetnoot27. Een niet minder ernstig gevolg van een ‘onvolgroeid innerlijk’ is het ontbreken van wat men een levensbeschouwing zou kunnen noemen; iets waarop in de huidige Sovjetliteratuur eveneens herhaaldelijk en met grote nadruk gewezen wordtGa naar voetnoot28. De afwezigheid van een levensvisie en gebrek aan werkelijk verantwoordelijkheidsgevoel blijken hier hand in hand te gaan. Men dreigt vooral ook in dit opzicht in een vacuum terecht te komen, waaraan men soms zelfs geheel tenonder gaat. De hierboven reeds geciteerde roman van Joerii Poloechin: Aan gene zijde van het goede, waarvan we de hoofdfiguur Zbarskij, de hartstochtelijke verdediger van het vrije filosofische onderzoek, reeds in alle duidelijkheid hoorden stellen dat men ‘zonder filosofie niet kan leven’, geeft daarvan een aangrijpend voorbeeld. Ze laat zien hoe iemand die nooit geleerd heeft zich zelfstandig te verdiepen in de grote vragen van het leven en daarom goed en kwaad in de wereld niet weet te plaatsen in een wereldbeschouwelijk perspectief waarin de eigen verantwoordelijkheid centraal staat, verstoken blijft van elke vorm van waarachtige creativiteit, geestelijk verzandt in een alles nivellerende passiviteit en zich met name ten opzichte van het negatieve in het leven (het leed, de eenzaamheid, de grenssituaties die niet zozeer de collectiviteit maar juist de menselijke persoon raken) niet anders dan fatalistisch verhouden kan: ‘Kolja geloofde in God nòch de duivel. Hij kende de menselijke gemeenheid niet en begreep die niet. Wat slecht was, dacht hij, zou wel voor iedereen slecht zijn en zou daarom ook wel niet lang leven. Soms kwam iemand in Nonokanno om tijdens de jacht. Of iemands huis brandde af of de honden krepeerden. In zulke gevallen zocht Kolja, evenmin als de andere inwoners van Nonokanno, niet naar de oorzaken, maar dacht hij: “dat is het noodlot”. Alle jagers waren ergens hetzelfde, alle huizen leken op elkaar, alle honden waren eigenlijk precies hetzelfde. Maar het leed, het onbegrijpelijke en daardoor nòg boosaardiger leed kwam altijd op de enkeling neer, met voorbijgaan van de anderen. Dat was het “noodlot”. Ze veranderde het wezen van het leven niet. Het leven, zijn vreugden en successen bleven achter, zoals eilanden achterbleven. Maar het lot stroomde verder, als een rivier, zijn slachtoffers met zich meevoerend. Niemand kon zich daartegen verzetten’Ga naar voetnoot29. | |
[pagina 684]
| |
In dit tot passiviteit doemende fatalisme raakt Kolja steeds meer verstrikt. Wanneer hij, juist door zijn elk engagement verlammende inertie zichzelf en anderen ongewild in een uitzichtloze situatie manoeuvreert en inderdaad vermoedt dat ergens bij hemzelf de oorzaak moet liggen, redeneert hij al even fatalistisch: ‘Ook dat was het lot, dat hij alleen schuldig was’. Deze verwrongen schuldgevoelens nemen hem alle grond onder de voeten weg en brengen hem steeds meer tot wanhoop. Tenslotte pleegt hij zelfmoord. Men begaat een kapitale fout, redeneert Poloechin in zijn roman, wanneer men de mens niet leert zich zelfstandig te bezinnen op de condition humaine in al haar facetten, en met name de negatieve aspecten - leed, eenzaamheid, schuld - buiten zijn gezichtveld houdt. Dat hij hier met name ook doelt op het eenzijdige optimisme van de partij-ideologie is duidelijk. Ergens in de roman laat hij een oude, wat verbitterde man proberen, de wanhopige Kolja iets meer te doen begrijpen van de condition humaine en hem met name te doen inzien, dat de mens uiteindelijk altijd weer op zichzelf teruggeworpen wordt en dus allereerst met zichzelf moet leren leven: ‘Jij, Kolja, bent nog als een klein kind. Ga zitten en kalmeer. En luister nu eens goed naar mij. Ik was nog maar een jongen, toen de oudgelovigen me eens een boekje toonden, zo'n oud, verfrommeld boekje. Het was wel honderd jaar oud. En daar stond in, hoe iemand eens tot Christus bad; niet tot de geschilderde, maar tot de levenschenkende. En hij ging “de woestijn in”. Hij groef in het bos een kuil en ging daarin wonen.... Ik heb er lang over nagedacht: wat is dat voor een woestijn, als er vogels zingen en er dieren zijn? Ik heb er zogezegd mijn hele leven over nagedacht. En eerst deze zomer, toen ik in Tajozjnyj woonde, kwam ik tot het inzicht. Of het nu een bos is of een stad of een dorp: voor de mens is alles een woestijn en hij is daar overal alleen. Begrijp je dat? Daar is niets verschrikkelijks in. Je moet het alleen trachten te begrijpen’Ga naar voetnoot30. Aan het einde van de roman laat de schrijver een van zijn personages, Strachow, de hier uitgesproken gedachte, dat de mens in laatste instantie altijd op zichzelf is aangewezen, verder uitdiepen. Strachow doorbreekt daarbij de partij-ideologische opvattingen over goed en kwaad in drie richtingen. Op de eerste plaats stelt hij in alle duidelijkheid - en dat lijkt ons verreweg het belangrijkste - dat het probleem van goed en kwaad niet zozeer een sociaal-economisch probleem is, maar allereerst een antropologisch probleem, en dat dus de strijd tussen licht en duister niet zozeer een strijd tussen klassen of maatschappelijke structuren is, zelfs niet tussen individuen, maar primair een strijd die in het hart van iedere mens afzonderlijk gestreden moet worden. Strachow spreekt hier bijna woordelijk na, wat Dostojewskij Dmitri over het probleem van goed en kwaad laat zeggen in zijn roman De gebroeders KaramazowGa naar voetnoot31. Op de tweede plaats doorbreekt Strachow de partij-ideologische opvattingen over goed en kwaad in die zin, dat hij de vrije wil hier ziet als de allesbeslissende factor. Met andere woorden: zijn opvattingen houden een duidelijke ver- | |
[pagina 685]
| |
schuiving in van het determinisme, dat in de partij-ideologie een nogal sterk accent krijgt, naar een werkelijk voluntarisme. Tenslotte doorbreekt Strachow ook nog het eenzijdige optimisme, dat deze partij-ideologie ontegenzeggelijk kenmerkt. ‘We geloven allemaal teveel in het goede’, aldus Strachow. ‘We geloven in de kracht daarvan en denken onwillekeurig, dat het goede uit zichzelf zal overwinnen. Neen! Men moet ervoor vechten! Alleen dan kan het overwinnen.... Op aarde is een strijd gaande, en zij wordt gevoerd in onze harten!’Ga naar voetnoot32. Herinneren deze laatste woorden duidelijk aan Dostojewskij, hetzelfde geldt voor hetgeen Strachow zegt over datgene waarbij ook alle eerder in dit artikel genoemde Sovjet-auteurs uitkwamen: over de persoonlijke verantwoordelijkheid van iedere individuele mens. Strachow komt hier zeer nabij aan wat Dostojewskij de starets Zozima in zijn roman De gebroeders Karamazow over deze verantwoordelijkheid laat zeggen. Ook Strachow overstijgt de grenzen van de gewone, directe verantwoordelijkheid in de richting van een alles en allen omvattende verantwoordelijkheid: ‘Het gevoel van verantwoordelijkheid kun je altijd in tweeën delen: verantwoordelijkheid voor een bepaald iets èn verantwoordelijkheid voor iets veel groters, misschien wel voor heel de mensheid’Ga naar voetnoot33. | |
ConclusieDe grondgedachte van hetgeen de door ons geciteerde Sovjetschrijvers over de hier aan de orde gestelde thema's uitspreken, blijkt tweeledig. Op de eerste plaats houdt zij in, dat het huidige systeem in de Sovjet-Unie met haar overaccentuering van de collectiviteit de mens als persoon, dat wil zeggen: de mens in zijn volstrekte originaliteit en onherhaalbaarheid, nog altijd ernstig tekort doet. Tegelijkertijd ontdekt men de wezenlijke onmisbaarheid van juist die waarden in de mens die hem meer doen zijn dan alleen maar een ‘deel van de collectiviteit’: de vrijheid, de eigen creativiteit, het innerlijk leven, de sfeer der emoties, de ethiek en vooral de door dit alles geconditioneerde persoonlijke verantwoordelijkheid: stuk voor stuk waarden die slechts in de mens-als-persoon kunnen worden gevonden. Hierop de aandacht te richten lijkt de huidige Sovjetliteratuur steeds meer als haar voornaamste taak te gaan zien. Of, zoals de Sovjetschrijver Mezjelaitis het formuleert in het volgende citaat, waarmee we willen besluiten: ‘Er was een tijd, waarin de dichter het meest geïnteresseerd was in het lot van de massa. Thans echter richt de blik van de kunstenaar zich steeds meer op iedere afzonderlijke mens. Onvermijdelijk zal, naarmate de gemeenschap zich verder ontwikkelt, tegen de totale achtergrond steeds duidelijker iedere afzonderlijke mens zichtbaar zijn. De kunst moet steeds duidelijker en vollediger de afzonderlijke mens in zijn volstrekte originaliteit en onherhaalbaarheid uitbeelden’Ga naar voetnoot34. |
|