ten opzichte van het religieuze leven als zodanig. De paar summiere vraagonderdelen kunnen we m.i. in dit verband wel vergeten.
Nog een aparte opmerking moge gewijd worden aan vraag 36, die peilt naar de persoonlijke geloofsbeleving op een aantal punten. Men kan uitspreken dat men moeilijkheden heeft of niet, met enige nuances, met betrekking tot bv. ‘de godheid van Christus’, ‘de wonderen in het evangelie’ of ‘de realis presentia van brood en wijn’. Het hangt er helemaal van af, wat men over deze dingen heeft gehoord, gelezen en gedacht, welke antwoorden men hier geeft. De een zal geen moeilijkheden hebben met de wonderen in het evangelie op grond van wat hij hierover in de moderne exegese heeft ontmoet, en een ander niet omdat hij de wonderen neemt zoals ze opgetekend staan in het evangelie. Ik zie niet goed, welke conclusies men uit de antwoorden op vraag 36 zou kunnen trekken met betrekking tot de ‘theologische en wijsgerige gedachten...’. In verband hiermede moge bij wijze van voorbeeld nog even gesignaleerd worden, dat n. 13 van vraag 18: ‘Het ambtscelibaat vindt een grondslag in de Schrift’ een soortgelijke meerduidigheid bevat (aangezien niet één, maar alle drie de termen vanuit de attitude van de geënquêteerde geladen zijn), en dus moeilijk te beantwoorden is.
Is de kans groot ‘dat wij op deze wijze een betrouwbaar en gedegen eerste inzicht in de gestelde problematiek kunnen verkrijgen’? Misschien zie ik de betekenis van dit onderzoek verkeerd, maar dan zijn er velen met mij en zou dus een verklarende brief nog voor de termijn van antwoorden verstreken was, zeer op zijn plaats geweest zijn. Het zal duidelijk zijn, dat mijn bezwaren gebaseerd zijn op de vraagstellingen zelf en niet - zoals in enkele gevallen is vernomen - op een onwil om aan deze enquête mee te werken en om ze dus naar best vermogen te beantwoorden. M.i. ware het doeltreffender geweest - maar nogmaals, ik ben geen socioloog - indien men enkele zeer eenvoudige vragen had gesteld over de al dan niet gewenste principiële ontkoppeling van priesterschap en celibaat. Nu heeft men er zoveel aan toegevoegd, dat het geheel een ondoorzichtige indruk maakt.
Van de andere kant wekken meerdere vragen, zoals reeds gezegd, de verwachting, dat het hier om een stemming gaat, zodat men mag verwachten dat de Nederlandse kerkprovincie op grond van de uitslagen iets gaat doen. Daar zou voor velen de grote desillusie wel eens kunnen komen, juist wanneer de resultaten van deze enquête openbaar gemaakt zullen worden, zoals reeds is aangekondigd. Het zal voor de Bisschoppen nog moeilijker zijn in deze materie - die al zo sterk emotioneel geladen is omdat de hele levensrichting van de betrokkenen erbij gemoeid is - een beleid te voeren.
Misschien heb ik eigenlijk van de opzet van de enquête niet veel begrepen, maar ik heb haar verstaan zoals ze mij en duizenden anderen is toegezonden. Het zal mij een grote vreugde zijn, als de makers een nadere toelichting willen geven, zelfs achteraf.