| |
| |
| |
Politiek overzicht
Internationaal
Griekenland
Toen op 21 april 1967 een aantal Griekse militairen een staatsgreep pleegden gaven zij als reden voor hun optreden het gevaar dat er een opstand dreigde van de zijde van de Unie van het Centrum o.l.v. ex-premier Papandreou samen met de communisten. De waarheid was anders: op 28 mei zouden er verkiezingen worden gehouden en algemeen werd een duidelijke overwinning verwacht voor Papandreou's partij, hetgeen noch koning Konstantijn noch een aantal legerleiders erg welkom was. Wist men aanvankelijk niet of de koning het eens was met de nieuw ingevoerde orde, al spoedig bleek dit niet het geval te zijn. Hij stond in die dagen voor de keuze zich openlijk te verzetten tegen de generaals en desnoods in ballingschap gaan of in het land te blijven en proberen zijn invloed aan te wenden om het generaalsregime te matigen. Hij koos het laatste, maar had kunnen weten, dat zijn persoonlijk prestige niet sterk genoeg was tegenover de militaire dictatuur.
De meningsverschillen tussen koning en junta werden voor de buitenwereld steeds duidelijker. Daarnaast groeide ontevredenheid onder de bevolking over het regeringsoptreden; het akkoord over Cyprus, eind november tot stand gekomen, beschouwde men als een Griekse nederlaag; persconflicten werden steeds talrijker. Toen bovendien door de regering werd aangekondigd, dat 15 december een nieuwe grondwet gereed zou zijn, waarin, naar men vermoedde, de koninklijke rechten sterk beperkt zouden worden, meende Konstantijn dat zijn ogenblik gekomen was. Op 13 december waagde hij een coup tegen de Atheense regering, die echter volkomen mislukte, waarop de koning met zijn familie uitweek naar Rome.
Het was een beetje jongensachtig in elkaar geknutseld haastwerk geweest; niet voldoende doordacht en voorbereid. Een van de grootste fouten lijkt ons, dat Konstantijn uitging van de mening, dat de ontevredenheid onder het volk over de militaire dictatuur ook betekende, dat het volk zijn zijde zou kiezen zodra hij zou proberen de macht aan zich te trekken. Hij heeft echter in de jaren na '64 nooit blijk gegeven erg democratisch te zijn ingesteld; integendeel! Het is helemaal niet verwonderlijk, dat het politiek bewuste deel van het Griekse volk zich niet roerde, daar het inzag de ene dictatuur slechts te vervangen door een andere, even conservatieve.
| |
| |
De militaire junta in Athene heeft geen bezwaren tegen de terugkeer van de koning, maar dan op haar voorwaarden, hetgeen zou neerkomen op een beperking van de koninklijke rechten; tot nu toe heeft Konstantijn dit geweigerd ondanks de op hem uitgeoefende aandrang door zijn moeder, koningin Frederika - die weinig voelt voor een doorvoering van een parlementaire democratie -, en door aartsbisschop Hieronymos, die hetzij persoonlijk hetzij namens de regering een terugkeer wilde bewerken. Een definitief besluit schijnt echter nog niet te zijn genomen; het uitstellen van de reeds enkele malen aangekondigde terugkeer kan ook zijn beïnvloed door het feit, dat een tegen Kerstmis aangekondigde amnestie voor rond 2000 politieke gevangenen een farce bleek te zijn. Het verschil tussen de aangekondigde en de uitgevoerde maatregel kan ook duiden op meningsverschillen binnen de junta en mogelijk hoopt Konstantijn hiervan te kunnen profiteren om zijn prestige alsnog enigszins te herstellen.
| |
NATO
De jaarlijkse bijeenkomst van de Noord-Atlantische Raad, bestaande uit de ministers van buitenlandse zaken en van defensie der aangesloten landen werd op 13 en 15 december gehouden te Brussel. Voornaamste agendapunt was de bespreking van het z.g. ‘rapport Harmel’ over de toekomstige taak van het bondgenootschap. Tot opstelling van dit rapport was een jaar eerder besloten op initiatief van de Belgische minister van buitenlandse zaken, Pierre Harmel. Men achtte dit onderzoek nodig omdat men - nu de omstandigheden sedert 1949 sterk gewijzigd zijn - naast de defensietaak van de bondgenoten meer nadruk moet gaan leggen op verbetering van het onderlinge overleg tussen de leden en op de positieve taak, nl. vestiging van een duurzame vrede. Reeds tijdens het afgelopen jaar waren de oorspronkelijke voorstellen der ingestelde commissie verzwakt om toch ook maar Frankrijk mee te krijgen en in mindere mate ook ten behoeve van Canada, Noorwegen en Denemarken. Het resultaat is nu dat naast handhaving van de militaire paraatheid de politieke taak meer op de voorgrond wordt gesteld, vooral de verbetering van de verstandhouding met Oost-Europa.
Hierbij doen zich twee moeilijkheden voor. De eerste is, dat Rusland tot nu toe weinig toeschietelijk is; de Russische politiek wordt - verklaarbaar - mede bepaald door angst voor Duitsland; deze wordt groter nu het Oosteuropese front tegen de Bondsrepubliek scheuren vertoont en Roemenië reeds diplomatieke betrekkingen met Bonn heeft aangeknoopt, terwijl Joego-Slavië op het punt staat zulks te doen. Moskou, Praag, Warschau en Oost-Berlijn proberen Tito hiervan af te houden en waarschijnlijk is dit mede een van de redenen waarom Moskou de laatste tijd weer meer propaganda maakt voor het houden van een communistische wereldconferentie, waarover al enkele jaren sprake is i.v.m. het conflict Moskou - Peking. Noch Belgrado noch Boekarest voelen hier echter veel voor, daar zij bang zijn, dat hier algemene, bindende besluiten zouden worden genomen, waardoor de machtspositie van Moskou zou worden versterkt en hun eigen onafhankelijke positie verzwakt.
De tweede moeilijkheid is de houding van de Gaulle; politieke samenwerking
| |
| |
in de NATO betekent voor hem overheersing door de Verenigde Staten; de Franse president wil wel toenadering tot de Oost-Europese landen, maar dan op bilaterale basis. Erg eufemistisch zou men daarom kunnen zeggen, dat Frankrijk op 14 december een concessie deed door zijn handtekening te plaatsen onder een gezamenlijk document, waarin de politieke taak op de voorgrond werd gesteld en waarin de NATO-landen duidelijk uitspreken, dat werkelijke ontspanning slechts kan worden bereikt als zij eendrachtig samenwerken.
| |
EEG
Bovenvermelde Atlantische bijeenkomst gaf de ‘Vijf’ van de EEG gelegenheid om met elkaar te overleggen over een gezamenlijk standpunt op de voor de 18e en 19e december bijeengeroepen derde vergadering der EEG-landen over de vraag of er met Engeland zou worden onderhandeld over toelating van dit land en annex hiermee over besprekingen met Ierland, Noorwegen en Denemarken. Een dergelijke bijeenkomst der ‘Vijf’ was tot nu toe afgestuit op de weigering van Bonn, dat maar moeilijk kon kiezen, daar het wel voor Engelse aansluiting is maar ook de Gaulle niet voor het hoofd wenst te stoten. Resultaat van dit vooroverleg was, dat unanimiteit praktisch noodzakelijk was onder de Zes om onderhandelingen te beginnen, zodat Couve de Murville eigenlijk weinig anders op de EEG-bijeenkomst had te doen dan het been van de generaal stijf te houden. Wat iedereen wist, werd nu alleen nog duidelijker: de schuld voor het niet beginnen van onderhandelingen ligt bij Frankrijk.
Er is nu een vreemde situatie ontstaan: Engelands aanvrage is niet afgewezen; zij blijft ter tafel en kan elk ogenblik - d.w.z. misschien als de Gaulle van het politieke toneel verdwijnt - weer behandeld worden. Het is mogelijk en op 14 december in Brussel bij het overleg der ‘Vijf’ ook geopperd, dat deze vijf nu bilateraal of collectief toch nog met Engeland gaan overleggen, maar Couve de Murville heeft al gewaarschuwd, dat dit volgens hem in strijd zou zijn met het verdrag van Rome. Gedachtenwisseling tussen afzonderlijke EEG-landen en Engeland over ontwikkelingen binnen de EEG zijn wel geoorloofd, maar zouden de schijn kunnen wekken van min of meer officiële onderhandelingen. Voor associatie voelt Engeland terecht niets. Dat Londen ondanks het gebeurde zijn aanvrage handhaaft, is aardig, maar men kan niet verwachten, dat Wilson intussen zal stilzitten. Er schijnen nieuwe pogingen overwogen te worden om de EVA te versterken - door nauwere contacten met Joego-Slavië bijvoorbeeld - en om te vormen in een douane-unie om zo een betere onderhandelingspositie te verkrijgen.
Daarnaast is een plan geopperd door de voorzitter van de Rotterdamse Kamer van Koophandel om voor de vier aanvragende landen een soort schaduwlidmaatschap te creëren; dit zou betekenen, dat er nauw overleg tussen de ‘Vijf’ en de huidige vier aanvragers zou plaats hebben; zou een Brussels voorstel voor een van de vier moeilijk te verteren zijn, dan onthouden de Vijf zich te Brussel van medewerking. Dit voorstel gaat echter uit van de veronderstelling, dat de Vijf het onderling eens blijven en Frankrijk rekent er vast op, dat Bonn binnenkort wel uit de boot zal vallen; verder zou het neerkomen op het binnen
| |
| |
de EEG verlenen van een veto-recht aan niet-leden en dit laatste is toch wel onaanvaardbaar
Nogmaals: ook Frankrijk kan de EEG niet missen; dit is de enige troef die de Vijf in handen hadden en deze konden en durfden zij niet uit te spelen. Dat Nederland en België nu de verdere ontwikkeling van de Gemeenschap een beetje boycotten door het overleg van de landbouwministers af te breken en weg te blijven van een conferentie van ministers van sociale zaken is een teken van ongenoegen, maar wij zijn bang, dat spoedig zal blijken, dat zij praktisch niet voldoende druk kunnen uitoefenen op de Gaulle om hem tot andere gedachten te brengen.
| |
Vietnam
Het is vanzelfsprekend dat de kwestie Vietnam bij de dit jaar plaats hebbende presidentsverkiezingen in de Verenigde Staten een voorname plaats zal innemen. Binnen de democratische partij uit zich het verzet tegen het optreden van president Johnson nu niet alleen in de kritiek van figuren als Fulbright en Kennedy, maar ook in het feit, dat Eugene McCarthy zich openlijk kandidaat heeft gesteld, niet omdat hij kans zou zien Johnson te verslaan maar alleen om te laten zien hoeveel democratische kiezers de politiek van de president niet wensen te onderschrijven. Heeft dit invloed op de toekomstige houding van de Verenigde Staten in deze oorlog?
Aanvankelijk leek het er niet op. Het aftreden van R. MacNamara als minister van defensie en zijn benoeming tot president van de Wereldbank werd uitgelegd als een versterking van de haviken-politiek, een opvatting, die gesteund werd door een gerucht, volgens welk ook Goldberg wenste ontheven te worden van zijn post als vertegenwoordiger van de Verenigde Staten bij de Verenigde Naties. Een verdere escalatie van de oorlog dreigde, toen duidelijk bleek, dat de Noord-Vietnamese en Vietcong-troepen gebieden van Cambodja gebruikten als bases voor infiltraties; vanuit Laos werd een grotere communistische activiteit gemeld tegen de regeringstroepen, terwijl in Thailand guerillastrijders steun zouden krijgen vanuit Noord-Vietnam. Zo zou de oorlog zich spoedig kunnen uitbreiden over het hele vroegere Franse Indo-China en daar Peking reeds had verklaard, dat het bij een eventuele Amerikaanse aanval op Cambodja niet werkeloos zou toezien, zou men in een derde wereldoorlog verzeild kunnen raken.
Er waren echter ook tekenen, die in een andere richting wezen. Er kwam blijkbaar in Washington meer begrip voor de Vietcong; er werd meer aandacht besteed aan meningsverschillen tussen de Vietcong en Hanoi; de Verenigde Staten wilden de zaak opnieuw voorleggen aan de Verenigde Naties en verklaarden geen bezwaar te hebben tegen toelating van een Vietcong-missie bij de Verenigde Naties; het Sate Department verklaarde ineens, dat het slechts via Saigon wenste te onderhandelen met de Vietcong. Johnson nam in Canberra, waar verschillende leidende figuren bijeen waren voor de begrafenis-plechtigheden voor de omgekomen Australische premier, deze ongezochte gelegenheid voor een topconferentie te baat om president Van Thieu onder
| |
| |
druk te zetten. Deze laatste ziet de Vietcong echter niet als een onafhankelijke organisatie en meent slechts met Hanoi te kunnen onderhandelen en dan nog als Hanoi de eerste stap doet. De Zuid-Vietnamese ‘diplomaat’ heeft nu geweigerd op de suggestie van Johnson in te gaan en blokkeert moedwillig een kans om tot een oplossing te komen. Van Thieu voegt zich zo bij andere lastige bondgenoten van de Verenigde Staten in Azië, zoals Synghman Ree in Korea en niet te vergeten Tsjiang Kai Tsjek op Formosa.
In zijn Kerstboodschap riep ook Paus Paulus opnieuw op tot vrede; wat betreft Vietnam noemde hij staking van de bombardementen op het Noorden en verlenging van het Kerstbestand tot het boeddhistisch nieuwjaar in februari als mogelijkheden om tot onderhandelingen te komen, hetgeen Johnson echter meende te moeten afwijzen.
Begin 1968 bracht onverwacht ook een verklaring van de Noord-Vietnamese minister van buitenlandse zaken - die uitdrukkelijk verklaarde niet namens de Vietcong te spreken - waarin gezegd werd, dat onderhandelingen kunnen beginnen als de bombardementen en andere oorlogshandelingen tegen Noord-Vietnam onvoorwaardelijk gestaakt zouden worden; de besprekingen zouden gevoerd moeten worden op basis van de akkoorden van Genève. Alhoewel hij niet beloofde, dat Noord-Vietnam van de besprekingen geen gebruik zou maken om haar militaire positie te verbeteren, zal president Johnson de ernst van deze verklaring degelijk moeten onderzoeken en zal hij buitengewoon sterk moeten staan, wanneer hij dit aanbod afwijst.
7-1-1968
J. Oomes
| |
België
Taalklachten te Straatsburg
Van 25 tot 30 november heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens te Straatsburg in openbare zitting de taalklachten behandeld die door een aantal Belgische burgers bij het Hof waren ingediend. Meer bepaald dient uitgemaakt of de Belgische taalwetten van 1963 al dan niet strijdig zijn met de Europese Conventie voor de Rechten van de Mens; in algemene zin zal het Hof moeten oordelen over het statuut dat deze wetten voorbehouden aan Franstalige scholen in Vlaanderen. Een uitspraak wordt eerlang verwacht. Tijdens de zitting van 27 november werd het standpunt van de Belgische regering uiteengezet door een Vlaams advocaat van Brussel, Mr. A. Bayard. Zijn pleidooi maakte in Vlaanderen een uitstekende indruk, omdat er een reeks historische en sociale argumenten in verband met de Vlaamse Beweging in voorkwamen die tot nog toe op Belgisch officieel vlak steeds doodgezwegen werden. Zo b.v. de onaanvaardbare algemeen-maatschappelijke achtergrond van de verfransing van de burgerij in Vlaanderen, en de nadelige gevolgen daarvan voor heel de Vlaamse gemeenschap. Mr. Bayard maakte aldus de bestaansreden van meer dan een eeuw Vlaamse Beweging duidelijk aan een Hof waarvan de leden deze kant van de zaak nooit kunnen kennen indien ze
| |
| |
alleen voortgaan op de officiële versie welke de Belgische instanties, vooral in het buitenland, gewoon zijn te geven over de taalverhoudingen in België. Opmerkelijk in dit pleidooi was ook de positieve beoordeling van het Vlaamse extremisme in de twintiger jaren. De revolutionaire en anti-Belgische draagwijdte daarvan achtte de pleiter een van de oorzaken die de Belgische wetgever er in de jaren dertig toe verplicht hebben de taaltoestanden grondig te veranderen.
In de perscommentaren op het pleidooi van mr Bayard werd onderstreept dat een veroordeling van de Belgische taalwetten door Straatsburg het einde zou meebrengen van het Belgische unitarisme. Het zou een bewijs zijn dat het unitaire karakter van de Belgische Staat een hinderpaal is voor de regeling van de betrekkingen van de twee volksgemeenschappen. Alleen een federale formule zou dan nog een uitweg bieden. In de eerste versie van Bayards pleidooi was deze gedachte trouwens opgenomen; de Belgische Staat deed ze schrappen.
| |
Absenteïsme
Op 7 december deed er zich in de Kamer van Volksvertegenwoordigers een incident voor waarvan de draagwijdte psychologisch verder reikt dan de werkelijke betekenis. Omdat te veel leden van de meerderheidspartijen afwezig waren, zag de oppositie de kans de stemming van de rijksmiddelenbegroting uit te stellen. Dat was een aanleiding om waarde en onwaarde van het parlementaire stelsel nog eens onder de loep te nemen. Psychologisch maken het parlementaire stelsel en de partijpolitiek momenteel een slechte beurt, in België zoals in de andere Westeuropese Staten. Het parlement lijkt een gedevalueerd onderdeel van ons globale politieke systeem te zijn geworden. Het overwicht van de uitvoerende macht en van de zichtbare of onzichtbare pressiegroepen schijnt zo groot, dat de parlementaire controle er niet tegen opgewassen is. De partijpolitieke organisaties maken daarenboven een crisis door omdat oorsprong en hun filosofie niet meer aangepast zijn aan de huidige maatschappij.
Het is niet de eerste keer in de geschiedenis van het parlementaire stelsel dat men deze kritiek te horen krijgt. De ontreddering van de klassieke partijen lijkt in andere landen echter nog groter te zijn dan in België. Het partijpolitieke mechanisme is als wervingsbasis van geschikte mensen voor het openbaar leven zeer onvolmaakt. Het trekt naar het parlement een aantal ongeschikten en onbekwamen, al is ook dit verschijnsel in België niet erger dan elders. Toch zal men in de volgende jaren verplicht zijn over te gaan tot herwaardering van het parlementaire regiem, zowel op het gebied van de algemene staats- en maatschappijfilosofie als op dat van de praktische werking van het parlement, van de parlementaire commissies en de partijpolitieke organisaties. Niets is zo gevaarlijk voor de parlementaire democratie als een ruim verspreide skepsis en een geestelijk nihilisme dat de voedingsbodem kan worden voor autoritaire tendensen. Er kan niet genoeg onderstreept worden dat de gevaarlijkste vijanden van de parlementaire democratie te zoeken zijn in het ‘establishment’ zelf: bij de mandatarissen die geen benul meer schijnen te hebben van de menselijke en sociale waarden waarvan ze de dragers dienen te zijn. De oorsprong van elk
| |
| |
autoritair intermezzo van de Westeuropese politiek lag steeds in de tekortkomingen van de parlementaire democratie zelf, veel meer dan in de anti-parlementaire propaganda van een geringe minderheid.
| |
Katzenbach
Het nieuwe jaar begon in België met een bliksembezoek van de USA-onderminister van buitenlandse zaken Katzenbach. Evenals in andere Westeuropese hoofdsteden kwam Katzenbach te Brussel het anti-inflatoire programma van president Johnson toelichten. Voor de Belgische economie brengt de nieuwe USA-politiek enkele onaangename consequenties mee, vooral in verband met de vermindering van de Amerikaanse investeringen buiten de USA. Een deel van de economische expansie was te danken aan initiatieven van het Amerikaanse bedrijfsleven in België: een reeks opslorpingen van Belgische ondernemingen en enkele opmerkelijke nieuwe vestigingen. Deze infiltratie had ook haar schaduwzijden, maar het achterwege blijven van rechtstreekse Amerikaanse investeringen lijkt voor de Belgische regering geen aantrekkelijk perspectief. De indirecte gevolgen van Johnsons anti-inflatoir, laten we gerust zeggen deflatoir beleid kunnen zwaarder doorwegen dan de rechtstreekse. De USA-investeringen in België waren slechts mogelijk omdat de Belgische kapitaalmarkt aanzienlijke eigen prestaties leverde ten gunste van de Amerikaanse initiatiefnemers. Indien de Amerikaanse bedrijven voortaan nog méér zullen aangewezen zijn op de Belgische kapitaalmarkt, dreigen het geld en het krediet opnieuw duurder te worden. Dit zou een streep zijn door de rekening van de Belgische economie, die de stimulering van een vertraagde economische groei in ruime mate verwachtte van een daling van de rente. Ook voor de ontwikkeling van de Belgische rijksschuld is dit geen aanlokkelijk vooruitzicht.
Ook voor de Belgische uitvoer naar de USA liggen er in Johnsons programma een paar duistere plekken. Katzenbach schijnt zich daarenboven verzet te hebben tegen de hervorming van de fiscaliteit in de E.E.G., nl. tegen het invoeren van de belasting op de toegevoegde waarde, waarmee Duitsland en Frankrijk met nieuwjaar begonnen zijn en waartoe ook België krachtens zijn E.E.G.-verbintenissen zal moeten overgaan. In Washington schijnt men zich vooral te ergeren aan de gevolgen die dit stelsel meebrengt voor de export van goederen. De belasting op de toegevoegde waarde werkt in dat geval als een exportpremie, en tegenover de import uit andere landen als een invoerrecht.
Onder deze technische termen gaat er een belangrijk feit schuil, nl. het gebrek aan harmonie tussen de economische politiek van West-Europa en van de USA. Het bezoek van Katzenbach heeft dat probleem niet uit de wereld geholpen. Het heeft alleen het bestaan ervan duidelijk in reliëf gesteld.
| |
Vivario
De benoeming van generaal Vivario tot stafchef van het Belgisch leger kwam voor de Vlamingen als een laatste onaangename verrassing in de december-dagen van 1967.
Om de benoeming van deze Nederlands-onkundige officier erdoor te krijgen,
| |
| |
deden de hoogste kringen een beroep op dhr. P.W. Segers, die zich opmerkelijke inspanningen getroostte om het reactievermogen van de Nederlandstalige katholieke pers bij voorbaat te verdoven.
Indien de vraag gesteld wordt hoe het komt dat sommige beroepspolitici hun krediet in zulke ruime mate verloren hebben buiten de (zeer enge) kring van hun rechtstreekse of onrechtstreekse ondergeschikten, dan moet men bijvoorbeeld denken aan de onbegrijpelijke en krenkende benoemingen in de aard van die van generaal Vivario. Deze benoeming is een van de ergste flaters die in de jongste jaren te signaleren waren. Indien politici als P.W. Segers bewogen worden door motieven die ze niet openbaar kunnen maken - druk van hogere nationale of internationale kringen? - dan maakt dat de zaak alleen maar erger.
Er zitten nog andere problematische kanten aan deze kwestie vast. Alles wijst erop dat het militair beleid in België in de toekomst grondig zal aangepast moeten worden aan de diplomatieke en technische evolutie. Voor die onderneming moet een moderne democratie kunnen rekenen op een ruime consensus van de politiek geschoolde opinie. Voor een goed werkende democratie is dat van meer belang dan een of ander breukdeel waarmee stemmen of mandaten bij verkiezingen kunnen verschuiven. Hoe wil men echter een verbetering van de sociaal-psychologische positie van het leger in Vlaanderen bereiken, indien men een situatie handhaaft zoals die waarvan de benoeming van Vivario de uiting is?
Nieuws over de militaire hervorming is er overigens niet zo heel veel. Op 13 december deelde de minister van landsverdediging Poswick in de Kamer mee dat de ministerraad van de NATO de nieuwe ‘structuurplanning’ 1968-1972 van de Belgische strijdkrachten heeft goedgekeurd. Dientengevolge zal de landmacht van zes tot vier brigades worden teruggebracht. Een brigade bevat 7.000 tot 9.000 manschappen. Via een beurtregeling zal steeds één brigade in België gekazerneerd zijn. Minister Poswick aohtte het mogelijk dat rond 1972 ongeveer ¾ van het Belgisch leger uit beroepsmilitairen zal bestaan.
| |
Personalia
Op 15 november overleed op 75-jarige leeftijd te Brussel de letterkundige en ere-ambtenaar-generaal Julien Kuypers. Na de tweede wereldoorlog werd hij secretaris-generaal op het ministerie van openbaar onderwijs en cultuur. Van 1954 tot 1958 was hij kabinetchef van minister van onderwijs Collard, en speelde als dusdanig een rol in de schoolstrijd. Zijn naam stond in de actualiteit naar aanleiding van een brand van een gebouw van het departement van onderwijs en cultuur te Brussel, waarbij 18 ambtenaren om het leven kwamen. Als hoogste ambtenaar werd Julien Kuypers hiervoor burgerlijk verantwoordelijk gesteld. Van toen af maakte La Libre Belgique hem tot mikpunt van onverpoosde aanvallen - aanvallen die echter de indruk gaven dat het om een campagne ging tegen een Vlaming die zijn aard niet verloochend had nadat hij de hoogste administratieve top had bereikt. Kuypers behield zijn aanzien in de linkse kringen, waartoe hij behoorde, en bij de Vlaamse intelligentsia, die hem
| |
| |
waardeerde o.m. omwille van zijn actieve steun aan de Benelux-gedachte en omwille van zijn intellectueel actievermogen. In 1958 begon hij als het ware een nieuwe loopbaan als gevolmachtigd minister, belast met de coördinatie van de culturele betrekkingen met het buitenland.
Nadat de repressie na 1944 een administratieve slachting had gehouden waaraan een keur van hogere katholieke Vlaamse ambtenaren ten onder was gegaan, behoorde Julien Kuypers tot de kleine groep die dank zij hun linkse instelling gered werd en in de moeilijke jaren heeft bijgedragen tot de langzame wederopbouw van vele verloren gegane Vlaamse administratieve stellingen.
Op 7 december brachten het parlement en de regering hulde aan de voorzitter van de Kamer, dhr. Achilles Van Acker, die 40 jaar parlementslid is. Van Acker is tijdens die lange periode betrokken geweest bij talrijke kritische fasen van de landspolitiek (o.m. de koningskwestie) en van de Belgische Socialistische Partij. Dat zijn invloed in de partij zo lang stand heeft kunnen houden, is mede een uitvloeisel van de breuk van de generaties in het socialisme, die o.m. geleid heeft tot een vacuum in de hogere partijstructuur. Zijn loopbaan is tevens in hoge mate bepaald geweest door Hendrik de Man, en door de uiteindelijke ondergang van deze socialistische leider, die in het verlengde perspectief van de jaren steeds meer te voorschijn treedt als de belangrijkste figuur van het socialisme in dit land. Het is normaal dat bij een huldiging als deze vooral de nadruk gelegd werd op de politiek-professionele loopbaan van de gevierde. Wat er ook aan geestelijke verliesposten in deze carrière te boeken is, bleef uiteraard op de achtergrond.
11-1-1968
Hektor de Bruyne
|
|