babbelen, te drinken, te roken, te dansen of zich te relaxeren. Er een constante aandacht voor vragen, is er de zin van miskennen.
Vandaar de betekenis van vele relletjes die bedoeld waren om het festival te storen. Het waren pogingen om de ernst te doorbreken, om het evenement niet alleen op het scherm maar ook in de zaal te krijgen. Er ontstonden kortstondige happenings onder de niet altijd zo goed geïnspireerde leiding van J.J. Lebel. Het was een beperkte poging om de kunst als genotfenomeen in het gewone bestaan te integreren.
De verhouding van de toeschouwer tot het filmische gebeuren kan méér vormen aannemen dan men tot nog toe geneigd was te denken. Naast de traditionele verhouding, toeschouwer - kunstwerk, ontstaat er een nieuwe relatie: de toeschouwer ‘verbruikt’ en ‘gebruikt’ het gebodene om er iets mee te doen. Daartussen staan de vele films die je graag eens in een andere sfeer en geestesgesteldheid zou willen zien. Het zijn dialoogfilms, interviews; ‘dialoogfilms’ ook in deze zin, dat je er graag persoonlijk contact mee zou willen vinden. Portrait of Jason van Shirley Clarke, een twee uur lang durend gesprek met een negerprostituee (buiten mededinging vertoond), is daar een voorbeeld van. Zie je dit soort films op groot scherm, dan wordt je gegeneerd door je rol van toeschouwer-voyeur; maar krijg je ze bij je thuis, op het tv-scherm bijvoorbeeld, dan ben ik ervan overtuigd dat er een heel andere relatie kan ontstaan, waarvan de menselijkheid en het medemenselijke begrip de hoofdcomponenten kunnen vormen. En zo valt het weer eens op dat het echte experiment pas in de totaliteit van het gemeenschapsleven kan bestaan. Het ziet ernaar uit dat het echte experiment niet bestaat in het vervaardigen van dergelijke experimenten, maar in het verspreiden en assimileren ervan. Het experimenteerterrein is niet de film, niet het medium, maar de gemeenschap.
En zo komen we tot een politiek facet van dit festival. Naast de reeds vernoemde storingen van on-erstige aard waren er heel ernstig bedoelde politieke manifestaties. Studenten van Ulm, Berlijn en Brussel manifesteerden tegen de ‘decadentie’ van het festival en pleitten voor een culturele revolutie. De drie richtingen - waarvan dus een officiële en twee spontaan gegroeide en officieuze - botsten tegen elkaar op een soms spectaculaire wijze, zoals tijdens een rumoerig debat over de waarde van de vertoonde films. Wat deze laatste politieke richting betreft, lijkt mij ook dit een gezonde reactie op EXPRMNTL - afgezien van de vorm die mij gevaarlijk verjaard voorkwam, een mengeling van revolutionaire agitprop en fascistoïede demagogie. Het is uiteraard erg irriterend, te merken dat een dergelijk festival per definitie voorbehouden blijft aan een groepje mandarijnen. Het besef dat het passief zien over moet gaan in een actieve participatie, volstaat dan nog niet. Het lijkt me vanzelfsprekend dat, indien er ergens mentaliteitsverschuivingen aan het gebeuren zijn, deze niet beperkt mogen blijven tot de kleine, toevallige elite van hen die het ‘aankunnen’. Daarom is het voor ieder die toevallig op zo'n manifestatie aanwezig was, een plicht (en dàt noem ik de politieke toedracht van zo'n onderneming), zijn waarnemingen objectief aan de buitenwereld door te geven. Ik ben verbaasd over de weinig objectieve manier waarop er over Knokke werd geïnfor-