| |
| |
| |
Tunesische impressies
Sylvain Plasschaert
Reizen.... netvlies en oren openzetten voor vreemde horizonten en nieuwe geluiden. En in dat contact met een andere wereld verdromen de opgedane indrukken tot overwegingen, associëren ze zich met gevoelens en gedachten. Je vergelijkt het bezochte land met andere; je glijdt terug in de tijd: wat je ziet, vergelijk je met wat er vroeger geweest moet zijn, en wanneer het gaat om een land in ontwikkeling, projecteer je het vanzelf in de toekomst.... Impressionistische toetsen, die over een land en zijn bewoners wellicht meer leren dan vele dikke boeken met geleerde voetnoten.
Tunis is het oorspronkelijke enge keurslijf van de Medina ontgroeid. De grote Moskee is niet langer alleen om te waken over de kronkelige soeks, de aders van een druk, traditioneel, ambachtelijk leven. Winkelstraten en burgerwijken hebben Tunis doen uitdijen. De stad is voor velen, die er van heinde en verre naartoe trekken en er werk, brood en troost voor een miserabel bestaan hopen te vinden, een tentaculaiire magneet geworden. De regering tracht het aanzwellen van de bidonvilles tegen te gaan. Een mooie stad kun je Tunis niet noemen. Ze bezit noch het stempel van de oorspronkelijkheid, noch een harmonisch geplande structuur.
Carthago delenda est.... Carthago werd inderdaad verwoest. Tweemaal zelfs. Eerst door Cato, in de tweede eeuw voor Christus. Tijdens het Romeinse Keizerrijk wederopgebouwd en tot een belangrijk handelscentrum uitgegroeid, werd het voor de tweede keer met de grond gelijk gemaakt door de Saracenen. Stenen en zuilen van de oude stad, zoals van andere Romeinse of vroeg-christelijke steden, werden door de Arabieren elders aangewend. Alleen wat logge brokstukken van de Romeinse stadsbeschaving - thermen - en enkele stille grafstenen van eerstgeboren zoontjes, als zoenoffer geslacht voor de wrede Punische god Moloch, getuigen nog van de vroegere tijden.
Tunesië, het promontorium van Afrika, dat als het ware het voetstuk vormt van de Siciliaanse laars, heeft in zijn lange geschiedenis blootgestaan aan vele legers, intriges en vreemde invloeden. Veel daarvan is terug te vinden in het Bardo-museum in Tunis. De Romeinse mozaïeken die daar te zien zijn, behoren tot de mooiste en best bewaarde ter wereld. Minder goed vertegenwoordigd
| |
| |
zijn de Arabische middeleeuwen, de lange periode waarin Tunesië, regelmatig geplunderd door krijgszuchtige Bedoeïnen, over het algemeen toch rust kende onder de regering van verschillende opeenvolgende Muzelman-dynastieën.
Deze Tunesische vorsten wisten tamelijk vroeg een verregaande autonomie te verwerven tegenover Marrakech, Kairo, Bagdad of Istanbul, de machtscentra van de ‘wettelijke’ heersers. Altijd heeft de Tunesische persoonlijkheid zich enigszins van het toentertijd dominerende beschavingspatroon weten te differentiëren. In feite gedroeg de bey zich onafhankelijk tegenover het Ottomaanse Rijk. Pas in 1881 zag bey Mohammed es Sudok, geruïneerd en niet meer opgewassen tegen het Frankrijk van Jules Ferry, zich genoodzaakt in het Bardopaleis de oorkonde te ondertekenen waarmee hij zich onder de protectie van Frankrijk plaatste. Formeel bleef er een schijn van autonomie bestaan, in werkelijkheid werd Tunesië een Franse kolonie.
De gids heeft verlof gekregen om ons de splinternieuwe presidentiële residentie in Monastir te laten bezoeken. Prachtig gelegen aan de zee, midden in een lommerrijke klassieke tuin, valt het gebouw op door een smaakvolle architectuur. Het Italiaanse marmer is er in harmonie gebracht met de keramiek van de muurbekledingen, waarop door Tunesische kunstenaars oude motieven in een moderne vorm zijn verwerkt. President Bourguiba, een zoon van Monastir, verblijft hier enkele weken per jaar, viert er zijn verjaardag, ontvangt er voorname gasten. Op de vraag of dit indrukwekkende complex niet de kritiek en de afgunst van de arme bevolking wekt, geeft de gids het antwoord dat te verwachten was: ‘De bevolking weet wat President Bourguiba voor het volk heeft gerealiseerd: in alle sferen van de samenleving is dat vast te stellen. Het volk is dankbaar, niet afgunstig. Het beseft dat het ambt van de president een rijkere levensstaat vereist’. Vooral in jonge landen, die hun eigen persoonlijkheid nog uit moeten bouwen of bevestigen, lijken vorstelijke paleizen inderdaad tot de onmisbare symbolen te behoren. Je schijnt al over een geëvolueerd democratisch gelijkheidsideaal te moeten beschikken om te dulden dat het Witte Huis van de President eenvoudiger is dan het landgoed van een petroleummagnaat in Texas. In een land als Tunesië, met zijn charismatische leider, zijn zulke symbolen van macht en gezag blijkbaar nog wel verantwoord. Maat en smaak vermijden in Monastir overigens alle buitensporigheid.
Ten zuiden en ten westen van Sousa spreiden olijfbomen hun dromerige schaduw over een dor, okerbruin landschap. Tientallen kilometers ver strekken de velden zich uit, de bomen keurig in het gelid, als een goed gedrild leger, eentonig maar mooi. Af en toe rijden we door een klein, dun bevolkt dorp; blijkbaar zit een groot gedeelte van de inwoners rond de waterput geschaard. Hier en daar in het glooiende landschap een kudde schapen, of een groep dromedarissen snijdt de horizon. Tot tenslotte in de verte, dominerend, majestatisch, het Romeinse amfitheater van El Djem opdoemt, een symbool van het utilitaire genie van de Romeinen, de Amerikanen van de Oudheid, en een rest uit de tijd toen Tunesië een van de rijkste landbouwgewesten aan de Middellandse Zee was.
| |
| |
Sfax, een nijver plaatsje, is de hoofdstad van het Zuiden. Vandaar gaat het nog verder zuidwaarts, naar Gabes aan de kust, heet en vochtig. Een groot gedeelte van de bevolking bestaat hier uit negers, afstammelingen van slaven. Verder landinwaarts trekken we naar Gafsa. De lucht wordt droger, heter, het landschap nog schraler en desolater. Onderweg ontmoeten we een kudde van honderden dromedarissen. Ze zijn het bezit van verschillende families, maar het hoeden van de kudde is communautair georganiseerd.
Even verder, op een lichte helling, een honderdtal meter van de weg, zijn twee primitieve tenten opgeslagen. Het hoofd van de Bedoeïnenfamilie komt ons tegemoet en brengt een militaire groet: hij heeft indertijd in het Franse leger gediend. Wij mogen een kijkje nemen in de nederzetting. Het is een schamel schouwspel. Het bezit van deze zwervers bestaat uit twee dromedarissen, enkele graatmagere kippen en geiten. Rond de tent liggen heesters opgestapeld, die als brandstof worden gebruikt. De hele familie is paraat, zij zijn het gewend als toeristische attractie en foto-object te fungeren: de vroegere militair, met een diep doorgroefd, kurkdroog gebrand gelaat, een veerkrachtig lichaam, een fiere, waardige blik; de moeder, in een donkerrood gewaad, is van een onbe-stemde leeftijd, maar een lieve glimlach en enkele zuivere gelaatstrekken die het harde leven nog niet heeft kunnen uitwissen, verraden haar jeugd; zeven kinderen; een jongetje van een jaar of twee is aan het ene oog aangetast door het trachoom, de kwaal van de woestijnbewoners. Het gezin heeft hier vandaag zijn tenten opgeslagen, na een tocht van 60 km. Zij trekken naar het Noorden, waar zij werk gaan zoeken in de oogst. In de winter zoeken de Bedoeïnen een schuilplaats in het Zuiden, onder meer in de in harde zandsteen uitgehouwen grotten.
Gafsa is een pleisterplaats met een koel hotel, van waaruit de toeristen de oasen kunnen bezoeken die de poort vormen van de echte, onherbergzame woestijn. Over een pas geasfalteerde weg gaat de tocht naar Tozeur en Nefta. Het is nog heel vroeg in de ochtend, maar de zon staat al brandend aan de hemel. Als een zwart lint doorsnijdt de weg het witgele, dorre landschap. Door aanplanting van palmbomen wordt er geprobeerd wat schaduw te winnen en vruchtbaarheid. Na 40 km passeren we Metlaoui, waar fosfaat wordt ontgonnen, dat van hieruit per spoor naar Sfax wordt vervoerd. Die fosfaatlagen vormen de enige belangrijke minerale rijkdom van Tunesië. Wel zijn er al enkele petroleumvelden gevonden, nog niet genoeg echter om Tunesië te laten delen in het zwarte goud dat van Lybië een rijk onderontwikkeld land heeft gemaakt. Voorbij Metlaoui treedt weer de stilte in: slechts af en toe een voertuig of een eenzame fellah, schommelend op de rug van een dromedaris.
Tot voor kort waren de smakelijke dadels van zijn palmbomen het enige wat Tozeur, de grote oase, als groet naar de buitenwereld kon sturen. Nu gaan toeristen Tozeur zelf opzoeken, een groene, vochtige schelp op het witte, hete strand van de woestijn, een voedingsbodem van welig leven temidden van onvruchtbaarheid: een stuk tropische grond. De natte hitte plakt op mond en neus, maar dicht op elkaar staande palm-, vijge-, perzik-, granaatappelbomen geven beschutting. Hier worden op het ogenblik zelfs aardbeien geteeld.
| |
| |
Tweehonderd natuurlijke bronnen zorgen voor het water, daarnaast worden artesische putten aangeboord. Het merkwaardige is niet dat hier leven bloeit, maar de variëteit van de gewassen. Een oudere man heeft er zich op toegelegd, rozen te kweken; welbespraakt als een Marseillees legt hij ons uit dat hij wel honderd verschillende soorten kan verkrijgen; uit rozenbladeren en wat citroen bereidt hij een heerlijk drankje.
Met vele zintuigen ervaar je de oase vanaf de rug van een dromedaris: een onvermijdelijk bestanddeel van het bezoek aan Tozeur. Lederen zadels zijn hier te duur en er zijn geen stijgbeugels; enkele dekens zorgen voor een aanvaardbare zit, een houten gespan vooraan geeft steun en zelfvertrouwen. Traag en flegmatiek-zeker loopt het dier zijn eentonige tredmolen. De deinende nek is als een radarpost die de weg verkent, een spaarzame beweging om de vliegen te verjagen. Op de rug van dit placiede dier werd, vanuit Mekka, de Islam uitgedragen en zijn beschavingen, vreedzaam of gewelddadig, met elkaar in contact getreden. Van dit dier leert de mens het enige middel dat leven mogelijk maakt in de woestijn: spaarzaamheid - economie van beweging, economie vooral van waterverbruik.
Je hoeft geen economist te zijn om al heel gauw in te zien op welke pijlers de ontwikkelingspolitiek van de Tunesische regering steunt: het opvoeren van de produktiviteit in de landbouw, het uitbouwen van een toeristische infrastructuur, het verschaffen van arbeid aan ondertewerkgestelde arbeiders en het herwaarderen van de dorpen. In de landbouw is de inspanning aanzienlijk en zichtbaar. In Tunesië woedt een echte aanplantingskoorts. Ieder jaar, op het ‘feest van de bomen’, wordt van elke Tunesiër verwacht dat hij één boomscheut plant. Het sterftecijfer van die jonge planten ligt nogal hoog, maar de resultaten zijn toch al opvallend; eucalyptusbomen, drie-vier jaar geleden geplant, omheinen vele wegen, onvruchtbare olijfbomen zijn door andere vervangen; na een proefperiode in geëigende streken wordt er nu ook tabak, katoen en suikerriet geteeld. Het land werd praktisch volledig gekadastreerd en een modern juridisch systeem van landeigendom werd ingevoerd. Langs de wegen zie je overal buizen klaar liggen voor het aanleggen van irrigatieleidingen; aarden dijkjes worden gebouwd om erosie en waterver lies te bestrijden. Overal op het platteland zie je rijen arbeiders aan het werk. Voor een gering dagloon (30 BF) en anderhalve kilo griesmeel worden werklozen tewerkgesteld voor beplantingen en rurale uitrustingswerken. In produktietermen zijn de resultaten van deze aanpak in de agrarische sector nog niet spectaculair. Vele plattelandsbewoners verzetten zich overigens tegen de pogingen van de regering om van hen meer op produktiviteit ingestelde boeren te maken. Maar een verhoging en een verdere diversificatie van de landbouwproduktie ligt beslist in het vooruitzicht.
Over kantoren, werkplaatsen, hotellounges waakt overal een foto van President Babib Bourguiba, de stichter van het onafhankelijke Tunesië, de ‘Combattant Suprême’, de vaderfiguur, het symbool van de natie, de vernieuwer. De ‘nation- | |
| |
building’ van een land dat zich in de fase van de dekolonisatie bevindt, schijnt zulk een charismatische leider zoal niet nodig te hebben, dan toch heel goed te kunnen gebruiken. Vaak hangt naast de foto van de President die van zijn vrouw, Wassila Bourguiba. In een Islamitisch land is dat niet zonder betekenis. Bourguiba's grootste vernieuwing is wellicht zijn streven naar de emancipatie van de vrouw. In 1956 werd een modern juridisoh statuut voor de menselijke persoon ingevoerd: de vrouw werd de gelijke van de man, de polygamie - tot vier vrouwen, volgens de voorschriften van de Islam - werd praktisch opgeheven, kinderhuwelijken werden verboden.
De ervaring leert echter, dat vooral in ontwikkelingslanden wetteksten alleen niet in staat zijn de traditionele, met religieuze of morele voorschriften vervlochten gedragspatronen en zeden als bij toverslag te veranderen. Nu, tien jaar na Bourguiba's emancipatiewet, kan de toerist zich een opinie vormen over de geboekte vooruitgang als hij merkt hoe weinig de sluier, het meest opvallende symbool van de onderworpenheid van de vrouw en van de horizonvernauwing die haar werd opgelegd, nog gedragen wordt. De echte sluier, die alleen de ogen bloot liet, zie je bijna niet meer, zelfs niet bij de oudere generatie, in het Zuiden of op het platteland. Vele vrouwen houden nog een tip van de hoofddoek over mondhoek en lippen: misschien een overgangsformule tussen vrouwelijke schroom en traditie enerzijds, modernisering anderzijds, een compromis waartoe de bevallige safsari zich overigens bijzonder goed leent.
Een belangrijke uitzondering op het ontsluieringsproces viel ons op in Kairoean, de sfeervolle heilige stad van de Islam, na Mekka, Medina en Jeruzalem de vierde in rang. Daar wordt de sluier nog vrijwel algemeen gedragen. In de heilige steden is de traditie nog sterk en de invloed van de conservatieve religieuze leiders hardnekkig. Maar als je dan twee gesluierde vrouwen zich heel nieuwsgierig om ziet draaien om een toeriste in mini-rok te bekijken, vraag je je af: wat schuilt er achter die gesluierde belangstelling voor het andere vrouwentype? Ergernis? Afgunst? Of beide samen?
Meer nog wellicht dan andere godsdiensten sleept de Islam gedragsregelen en voorschriften met zich mee die een modernisering van samenleving en economie in de weg staan. Meer dan bijvoorbeeld in het katholicisme is de trouw aan het geloof der vaderen steviger gebaseerd op de observantie van de voorgeschreven praktijken dan op de zuiverheid van het dogma. Heteropraxis, meer dan heterodoxie, is er maatstaf en oorzaak van geloofsafval. Bourguiba heeft steeds ontkend dat hij, hoe dan ook, het geloof zelf zou willen ondermijnen, maar wel heeft hij de strijd aangebonden tegen een aantal religieuze voorschriften en taboes. Openlijk heeft hij het onderhouden van de Ramadan afgekeurd als strijdig met de vereisten van een moderne economie. In tegenstelling met een Kemal Ataturk voert hij zijn aanval echter niet frontaal uit. Hij probeert verandering te bewerken door overreding, door omkadering, door het creëren van nieuwe motiveringen. Waar het mogelijk en nuttig is, worden godsdienstige kaders gebruikt voor het uitdragen van het Bourguibisme. Opvallend is bijvoorbeeld dat er in vele dorpen nieuwe moskeeën gebouwd zijn: het beste middel,
| |
| |
wordt beweerd, om kanalen van efficiënte communicatie met de bevolking tot stand te brengen. Vanaf de toren roept de muezzin op tot gebed, onder de toren zetten regeringsambtenaren aan tot volhardende arbeid, tot het vormen van coöperatieven, tot meer hygiëne.
Er wordt trouwens in Tunis heel veel gebouwd: hotels voor het toeristenbedrijf, volkswoningen waarin men de nomaden probeert te huisvesten, en scholen. Onderwijs is het grote middel om een nieuwe mentaliteit te creëren. Het krijgt 25% van de staatsbegroting. Ook vele analfabete volwassenen tracht men bij te scholen, al is hun receptiviteit nogal aan de lauwe kant.
In zijn lange geschiedenis heeft Tunesië er altijd naar gestreefd, de draden van vreemde invloeden in het eigen weefsel te verwerken. In het besef dat de eigen bevolking gering in aantal was en de bodem schraal, heeft het nooit het ‘fata morgana’ van machts- of invloedsdromen nagejaagd. Ook in het nationalisme van Bourguiba, zijn wil om het land te ontwikkelen tot een natie, een goed gestructureerde samenleving, een welvarende volkshuishouding, staan de belangen van Tunesië zelf centraal. Groot-Arabische ambities à la Nasser of Boumedienne veroordeelt hij. Hij laat zich leiden door twee beginselen. Ten eerste, in de huidige, snel evoluerende wereld is geen modernisering en geen economische groei mogelijk zonder een diepingrijpende omvorming van de mentaliteit, zonder dat oude gewaden en sluiers worden afgelegd. Vandaar zijn grootscheepse kruistocht voor volksopvoeding, waarvoor niet alleen de kaders van de Neo-Destour (de eenheidspartij), maar zelfs die van het leger worden gemobiliseerd. Het tweede principe is dat van een principieel pragmatisme. Herhaaldelijk heeft Bourguiba reeds zijn voorkeur, zijn als 't ware viscerale verkleefdheid aan vrijheidsregimes beleden. Voorlopig, omdat er nog niet genoeg Tunesisch ondernemingstalent voorhanden is, wordt voor het oprichten van nieuwe industrieën, o.m. in de hotelsector, de Staat ingeschakeld. In deze kritische overgangsperiode, die de grondslag moet leggen voor een zelfstandige, van het buitenland onafhankelijke ontwikkeling, is buitenlandse hulp nog onontbeerlijk. In afwachting dat de netelige punten uit het Frans-Tunesisch ‘contentieux’ helemaal worden afgewikkeld, wordt een groot gedeelte van de hulp geleverd door de Verenigde Staten en de Wereldbank. Maar van de andere kant, als je als toerist even geneeskundige hulp nodig hebt, loop je kans dat je bij een technische-hulp arts van achter het IJzeren Gordijn terecht komt.
In het besef dat vele ogenschijnlijk onbelangrijke factoren op den duur hun nut wel afwerpen (wordt niet de alfa, een droge heester uit de arme grond van Kasserine nu verzameld en aangewend voor de produktie van pulp?) raapt Tunesië al zijn energieën samen en valoriseert het zijn schrale middelen (regentekort heeft de laatste jaren vier opeenvolgende ongustige oogsten veroorzaakt). Bruggehoofd van Afrika, naar Zuid-Europa gericht, werkt het aan zijn toekomst.
|
|