| |
| |
| |
De Tellem-expedities
G.M.N. Verschuuren S.J.
Hoe ontstaat zo'n expeditie? Misschien wel op de eerste plaats omdat je je afvraagt wat er gebeurd is met mensen en volken die opgekomen en weer verdwenen zijn in onze geschiedenis. Je gelooft in die vraag omdat mensen niet enkel komen en weer verdwijnen, maar zich uitputten om van zichzelf te bewijzen dat ze er geweest zijn; om hun doden zo neer te leggen dat het als een protest verstaan kan worden tegen het niet-meer-zijn. Wat ze met hun handen gemaakt hebben en in verhalen hebben vastgelegd, dat is dan vaak het enige van hun bestaan wat de eeuwen overleeft.
Voor ons, westerlingen, is het echter niet hetzelfde of je verhalen over uitgestorven mensengroepen hóórt, of dat je de resten van wat ze gemaakt hebben en van wat ze zelf zijn geweest, in hánden hebt gehad. Maar waarschijnlijk zou Herman Haan nooit op zoek zijn gegaan naar tastbare overblijfselen van het oude Tellem-volk, als hij niet geluisterd had naar de verhalen hierover van de tegenwoordige bewoners van die streek. Dogon heten zij; zij wonen aan de voet van steile, hoge rotswanden, de ‘falaise van Bandiagara’ genaamd, in de huidige republiek van Mali (fig. 1). Zij waren het die Herman Haan op zijn vele tochten door tropisch Afrika vertelden over een uitgestorven volk dat zijn doden had neergelegd in de natuurlijke grotten van de hoge rotswand die zich boven hun dorpen verhief. Met die oude bewoners, waarover zij spreken als over ‘de Tellem’, beweren zij nooit verwantschapsrelaties te hebben gehad. Volgens sommige verhalen zouden de Tellem door de Dogon verdreven zijn, volgens andere moeten ze enige tijd naast elkaar hebben gewoond.
Hoe het ook zij, Herman Haan zág de grotten hoog in de rotswand. En dan is voor een prehistoricus de beslissing gevallen. Hij vermoedt een bladzijde uit de geschiedenis van het opeenvolgingsproces van generaties en mensengroepen, waarin de mensheid zichzelf gestalte gegeven heeft. Hij is dan geen avonturier meer, maar moet alle wetenschappen te hulp roepen om een relaas - een wetenschappelijk verantwoord relaas - over deze uitgestorven groep mogelijk te maken. Dat vraagt de hulp van een cultuur-antropoloog die kennis heeft van de omringende, huidige Afrikaanse culturen en samenlevingen, van een archeoloog die de cultuurresten in breder verband kan duiden, van een fysicus die met behulp van C-14-dateringen de chronologie in het geheel van de mensengeschiedenis vastlegt, en tenslotte van een fysisch-antropoloog die vaak in staat
| |
| |
fig. 1
is aan de skeletdelen genetische verwantschap met omringende volkeren af te lezen, die raciale karaktertrekken kan vaststellen. Ieder zal op zijn manier een bijdrage leveren aan de oplossing van de vraag: waar kwamen deze mensen vandaan, wat was hun positie in Afrika, wat is er van hen geworden? Een groep Nederlandse specialisten nu heeft zich aan dit vraagstuk gewaagd.
De N.C.R.V.-televisie liet ons getuige zijn van de spectaculaire kanten van een dergelijke speurtocht in het verleden, maar de eigenlijke bewerking van het ontdekte materiaal - en dus een moeizame poging tot reconstructie van de gebeurtenissen - speelt zich af in laboratoria en instituten. Op de documentaires en radiocauserieën zijn de volgende alinea's een aanvulling. Zij willen vertellen over de ideeën die de fysisch-antropoloog zich gevormd heeft over de Tellem.
| |
Rondom het onderzoek
Iets van hun geheim hebben de Tellem mét hun skeletresten prijsgegeven. Dat skeletmateriaal namelijk maakt het de antropoloog mogelijk vergelijkingen te trekken met de lichaamsvormen van naburige volken. Overeenkomsten of verschillen in maten zeggen iets over genetische samenhang of verwantschap. Daarom heeft het antropobiologisch onderzoek zich niet alleen met het oude skeletmateriaal beziggehouden, maar ook met bestudering van de thans levende, omringende bevolking. Zo vertelden de Dogon ‘dat de Tellem weggetrokken zijn naar het noord-oosten; daarna trokken zij de vlakte in, in zuidelijke richting’. Momenteel wonen in die vlakte de Koeroemba. Het zou interessant
| |
| |
zijn na te gaan of zij inderdaad die relatie met de Tellem hebben die hun toegeschreven wordt. En wat hebben de Dogon zelf dan met de Tellem te maken? Eigenlijk heeft het Tellemprobleem dus betrekking op zeker drie groepen: Tellem, Dogon en Koeroemba.
Naast skeletresten hebben we dus belangrijke gegevens over twee bestaande Afrikaanse bevolkingsgroepen: metingen aan hoofd, armen en benen, afdrukken van handpalmen vingers, huidskleurmetingen, foto's ‘en profil’ en ‘en face’. Zouden deze gegevens ons bovendien niet iets kunnen zeggen over de aanpassing van de mens aan Afrika? Engelse antropologen onderzoeken dit voor groepen op de hoogvlakte van Ethiopië; Nederlandse antropologen zijn nu dus met iets soortgelijks bezig voor volkeren in de omgeving van de Niger. Met enig optimisme mogen we in de toekomst misschien nauwkeuriger antwoorden verwachten op vragen als: waarom zijn de mensen er ‘zwart’, wat maakt hen anders, wat is de biologische, raciale toekomst van Afrika? Kortom het probleem: hoe hebben bijvoorbeeld de Dogon gereageerd op de specifieke eisen die het klimaat aan hun constitutie gesteld heeft? Dat betekent iets voor aanpassing in het algemeen, voor de mogelijke richting van de mensheid als geheel. Dergelijke perspectieven hebben zich geopend bij het Tellem-onderzoek. Uitweiding daarover zou een aparte behandeling vereisen van wat ras is, wat aanpassing is. In dit verslag willen we ons beperken tot een schets van de Tellem-geschiedenis, omdat men daarin het verst gevorderd is dankzij onderzoekingen in het Instituut voor Antropobiologie te Utrecht o.l.v. prof. dr. J. Huizinga.
| |
Tellem - Dogon
Schedelmetingen hebben altijd een belangrijk onderdeel gevormd van het fysisch-antropologisch onderzoek naar de groepsgewijze, raciale verschillen tussen en de genetische samenhang van menselijke bevolkingsgroepen. Hiervoor beschikte men, wat de Tellem betreft, over ongeveer 200 schedels, die deel uitmaakten van het omvangrijke materiaal dat tijdens een viertal Tellem-expedities was meegebracht. Bij de Dogon waren overeenkomstige schedelmetingen verricht. Uit vergelijking van deze maten is gebleken dat de Tellem een aanzienlijk breder hoofd gehad moeten hebben dan de huidige Dogon. Nu is het natuurlijk altijd mogelijk dat de Tellem zich in de loop der eeuwen geëvolueerd hebben tot de lang-hoofdigheid die we nu bij de Dogon aantreffen. Daar staat echter tegenover dat er tot nu toe in de vakliteratuur niets bekend is over een dergelijke ‘dolichocephalisatie’. Bovendien blijken de Tellem een bredere, zelfs extreem brede neus gehad te hebben, zodat het antropologisch verantwoord lijkt te spreken van twee afzonderlijke populaties die in een genetisch isolement ten opzichte van elkaar hebben geleefd.
De verhalen van de Dogon, die elke genetische verwantschap ontkenden, blijken dus juist te zijn! Misschien hebben zij de laatste levensdagen van de Tellem meegemaakt en heeft er culturele uitwisseling tussen beide volken plaatsgehad - wat overigens nog geen genetische contacten impliceert. Op grond van de ouderdom van enkele skeletresten mogen we inderdaad aannemen
| |
| |
dat het einde van de Tellem-vestiging ná de komst van de nieuwe Dogon valt; de C-14-dateringen uit vijf verschillende grotten lopen namelijk van 1000 tot 1750 n. Chr., waarvan de laatste twee eeuwen kunnen zijn samengevallen met de invasie van de Dogon.
Het lijkt juist om te concluderen dat de Tellem een vreemde bevolkingsgroep waren in deze streken. Daarom hebben de onderzoekers zich ook beziggehouden met de vraag naar de herkomst van de Tellem. Allereerst heeft men daartoe de schedelmaten vergeleken met die waarover vergelijkbare gegevens voorhanden waren. In de onmiddellijke omgeving vond men weinig aanknopingspunten. Eerder lijken er verwantschapsrelaties te bestaan met centraal-Afrikaanse woud-bewoners uit Kongo en Kameroen. Een ander onderzoek - dat zich nu eens niet met kwantitatieve (meetbare) kenmerken, maar met bepaalde (kwalitatieve) beenderformaties van de schedel bezighoudt - is weliswaar nog niet geheel afgesloten, maar wijst voorlopig eveneens op een andere genetische samenstelling dan bij naburige West-Afrikaanse populaties. Zo bezien moeten we de herkomst van de Tellem eerder in zuid-oostelijke richting zoeken.
| |
Tellem en Koeroemba
Is tot nu toe onze aandacht vooral gericht geweest op de herkomst en de positie van de Tellem, de Dogon-verhalen vertelden ook iets over wat er uiteindelijk van de Tellem geworden zou zijn. Theorieën van Franse cultuur-antropologen, die vanaf 1931 het materiaal van verschillende expedities naar de Dogon hebben bestudeerd, baseren zich op deze verhalen en veronderstellen daarom een migratie van de Tellem uit het westen (wat dus volgens onze nieuwe gegevens onwaarschijnlijk geacht moet worden) via de ‘falaise van Bandiagara’ (waar ons Tellem-materiaal vandaan komt) naar een gebied in het huidige Opper-Volta, waar zij nu gevestigd zouden zijn onder de naam van Koeroemba.
De Tellem-expedities hebben zich dan ook vanaf 1964 beziggehouden met de Koeroemba om te onderzoeken of zij inderdaad als nazaten beschouwd kunnen worden van de Tellem. Bij deze bevolking heeft men wederom de hoofdindex onderzocht (= schedelbreedte uitgedrukt als percentages van de -lengte), en deze vervolgens omgerekend om vergelijkingen met de schedelindex van de Tellemskeletten mogelijk te maken. Resultaten:
Tellem |
Dogon |
Koeroemba |
78,1 |
74,6 |
73,0 |
Zoals bij de Dogon reeds geconstateerd werd is ook hier duidelijk sprake van dolichocephalie (langhoofdigheid), hetgeen resulteert in een lagere indexwaarde, die echter enkel te wijten is aan het smáller zijn van de schedel. Dit is moeilijk als een genetische ontwikkeling te verklaren en op grond daarvan moeten we genetische relaties tussen deze drie groepen gering achten.
Dit wordt nog bevestigd door metingen aan de neus, waarbij de ‘index nasalis’ respectievelijk bedroeg: 58,4-53,7-57,7. Het verschil is voornamelijk waar te
| |
| |
nemen in de neus-hoogte; en uit tweelingen-onderzoek is gebleken dat de hoogte genetisch belangrijker is dan de breedte. Doorslaggevend is echter het verschil in beenlengte (crista-hoogte) tussen Koeroemba en Dogon: de Koeroemba hebben aanzienlijk langere benen, hetgeen nauwelijks aan voedingsinvloeden toegeschreven kan worden, omdat de armlengte vrijwel gelijk is. Vanuit morfologisch oogpunt (beenlengte, index cephalicus en index nasalis) lijkt de conclusie verantwoord dat de Koeroemba, evenmin als de Dogon, in verband gebracht kunnen worden met de oude Tellembevolking.
Hoewel het verhaal voor velen misschien tot een anti-climax is uitgegroeid, geeft het wél in de technische details een indruk van de ‘nasleep’ van expedities naar oude volken en culturen. Kijken en opgraven alléén helpen ons weinig verder, gegevens moeten veroverd worden op wat er uitgegraven is. En dan pas kan men tot een vrij nauwkeurige reconstructie komen, namelijk dat de Tellem niet uit het westen gekomen zijn, dat ze zich niet naderhand in Opper-Volta gevestigd hebben, dat ze geen duidelijk stempel gedrukt hebben op de huidige Dogon-bevolking. Waar ze dan wel vandaan gekomen zijn, hoe hun verdere leven verlopen is - we weten het niet.
Literatuur over dit onderwerp:
|
Bert Schierbeek e.a. (1965): Tellem, de Haan, Hilversum. |
Huizinga, J. (1966): Antropologie in het kader van de Tellem-expedities, in Afrika-maandbl. 20, pp. 206-211. |
Huizinga, J. (1967): De Koeroemba, het verdwenen Tellem-volk?, in Afrika-maandbl. 21, pp. 249-253. |
Huizinga, J., N. Birnie-Tellier and E. Glanville, (1967): Description and Carbon-14 Dating of Tellem Cave Skulls, in Proc. Kon. Ned. Akad. v. Wetensch. C 70/3, pp. 338-367. |
Huizinga, J. (1967): New Physical Anthropological Evidence bearing on the Relationships between Dogon, Kurumba and the extinct W. African Tellem Populations, in Man (in druk). |
|
|