| |
| |
| |
Politiek overzicht
Internationaal
Devaluatie van het Britse Pond
Op zaterdag 18 november maakte de Britse regering bekend, dat het pond werd gedevalueerd met 14,3%, terwijl tegelijkertijd het bankdisconto weer eens verhoogd werd, zodat dit nu op 8% is gekomen, de hoogste stand sedert 1914. Onverwacht kwam het besluit niet; er waren reeds lang geruchten in omloop, maar zowel prime-minister Wilson als zijn minister van financiën, James Callaghan, verzetten er zich tot het uiterste tegen. De laatste verklaarde nog in juli, dat devaluatie van het pond de Britse levensstandaard ernstig zou benadelen. Beide heren kregen het dan ook in het debat in het Lager Huis n.a.v. genoemde maatregel zwaar te verduren, maar als de conservatieven gehoopt hebben, dat zij bij hun aanval op de regering ook steun zouden krijgen van ontevredenen in de Labour-aanhang, zijn zij bedrogen uitgekomen. In deze voor Wilsons positie zeer kritieke dagen stonden alle Labour-afgevaardigden rond hun prime-minister, of zij daarmee nu gelukkig waren of niet.
Devaluatie is echter een paardemiddel en men mag er dus een krachtige uitwerking ten goede van verwachten. Wilson wist, dat het voor zijn ‘trotse natie’ een moeilijk te verwerken besluit was; hij wist ook, dat het Engelse prestige een zware schok zou krijgen en dat er geen absolute zekerheid was, dat het middel een gunstige uitwerking zou hebben, maar redding van het pond - lang geprobeerd - werd te kostbaar en bracht tot nu toe voor de Bank van Engeland met zich mee een enorm verlies van haar reserves. Daarom dus dit uiterste middel, waarvan de Engelse regering verwacht, dat het grotere exportmogelijkheden zal opleveren en dat het tevens de invoer zal doen dalen, zodat de betalingsbalans zal verbeteren. Men moet echter wel bedenken, dat deze verhoging en verlaging eerst samen 15% van het totaal moeten vormen, voordat Engeland er enig voordeel van begint te krijgen.
Men kan proberen de import te verminderen, maar 50% van het totaal aan voedingsmiddelen dat Engeland nodig heeft, moet worden ingevoerd en van de landen waaruit deze goederen betrokken worden hebben de Verenigde Staten en Australië niet gedevalueerd, zodat voor de Engelsman deze prijzen sterk zullen stijgen, en Denemarken en Nieuw-Zeeland wel, maar niet zo sterk, zodat ook deze prijzen omhoog zullen gaan. Wilsons aansporing tot de boeren om harder en efficiënter te werken om zo de prijzen te drukken is heel mooi, maar juist deze bevolkingsgroep verkeerde reeds lang in moeilijkheden, die
| |
| |
uitgerekend in de laatste maand nog vergroot zijn door de grootste mond- en klauwzeer-epidemie van deze eeuw.
De Britse industrie moet volgens de prime-minister de nu geboden kans met beide handen grijpen; luiheid, zelfgenoegzaamheid en wilde stakingen zijn levensgevaarlijk. Maar de Londense havenstaking duurde op dat ogenblik reeds zeven weken en 4500 stakers besloten nog op 19 november niet aan het werk te gaan; pas nu - veertien dagen later - schijnen zij van plan te zijn het werk weer te hervatten. Andere stakingsbewegingen konden net voorkomen worden of worden al aangekondigd.
Als de Britse economie weer gezond wil worden dan kan dit niet alleen gebeuren door devaluatie. Dit paardemiddel wordt een lapmiddel als men niet begint te repareren waar de oorzaak ligt. Engeland heeft zich eigenlijk nooit hersteld van de grote economische klap, die het in de eerste wereldoorlog moest incasseren en het heeft de afzetgebieden die het toen verloor, nooit weten terug te winnen. Het bleef te lang teren op de industriële voorsprong, die het in de 19e eeuw op de hele wereld had, maar heeft zich niet gerealiseerd, dat deze op het einde van die eeuw al ernstig door het toenmalige Duitsland werd bedreigd. Er werd te weinig geïnvesteerd in de industrie om deze tenminste op gelijke voet te houden met de elders in Europa en in de Verenigde Staten ontstane moderne industrieën. De vakbeweging had in de oorlog hoge eisen ingewilligd gekregen en wilde het eens verworvene niet prijsgeven toen de omstandigheden totaal gewijzigd waren. Onzinnige en uiterst kostbare stakingen waren er het gevolg van. De luiheid, waartegen Wilson nu waarschuwt, was ook in 1964, toen Engeland zijn invoerrechten met 15% verhoogde, reeds een algemeen bekend euvel.
Als men de zaken niet anders aanpakt, zal het voordeel dat de Britse regering van de devaluatie verwacht, slechts tijdelijk zijn. Nu de importprijzen stijgen en daardoor de kosten van het levensonderhoud, zal er een opwaartse druk worden uitgeoefend op de lonen, die gevoegd bij de stijgende prijzen voor ingevoerde grondstoffen een hogere prijs van het eindprodukt zullen betekenen, waardoor de momentele voorsprong weer verloren gaat tenzij een minstens evenredige produktieverhoging er tegenover staat. Men is ook bang, dat grotere exportmogelijkheden via grotere werkgelegenheid hogere lonen gaat betekenen met weer bovenvermeld resultaat. De vraag zal zijn of de Britse regering er in zal slagen om de prijsstijgingen binnen de perken te houden - genoemd wordt 3 à 4%. Lukt dit, dan kan deze devaluatie, echter samen met talrijke andere regeringsmaatregelen - o.a. bezuinigingen in talrijke sectoren van de overheidsuitgaven - en met een mentaliteitsverandering in het Engelse volk, een begin van verbetering zijn.
Voor Nederland zijn de gevolgen van de Britse devaluatie ernstig, maar de regering vond er geen aanleiding in om ook tot een dergelijke maatregel over te gaan. Toevallig publiceerde de Sociaal Economische Raad juist een optimistisch rapport over de economische situatie van ons land, waarin werd geconstateerd, dat de werkeloosheid niet verder stijgt en in het verloop van het volgende jaar zal dalen, terwijl de export zal stijgen en er meer zal worden
| |
| |
geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen. Er werden ook schaduwzijden genoemd als stijging van de prijzen van consumptiegoederen, maar nu is de situatie toch wel veel ongunstiger geworden. De scheepvaart zal veel schade ondervinden, terwijl de landbouwafzet in Engeland, vooral nu Denemarken wel devalueerde, zeer moeilijk zal worden. Als wij daarbij voegen, dat de Engelse import hier groter zal worden, m.a.w. minder afzetmogelijkheden voor de Nederlandse industrie binnen eigen grenzen, terwijl ook onze concurrentiepositie op andere markten verslechterd is, is het duidelijk, dat de werkgelegenheid in gevaar komt en dat de toekomst minder rooskleurig is dan de SER kon weten op het moment waarop het rapport werd opgesteld.
| |
EEG
Een van de hoopvolle verwachtingen die Wilson koesterde van zijn devaluatie, was dat Engelands toetreding tot de EEG nu makkelijker zou zijn. Van Franse zijde was nl. steeds de positie van het pond als een ernstig bezwaar tegen Engelands opname genoemd. Toen de ministers van buitenlandse zaken volgens een in oktober in Luxemburg gemaakte afspraak op 20 november in Brussel vergaderden, bleek al gauw, dat de Franse houding even star was als vroeger en kwam men dus niet verder dan een nieuw uitstel van de beslissing of er met onderhandelen tussen Engeland en de Zes zou worden begonnen, nu tot de vergadering van 18 en 19 december, weer in Brussel. Een week voor genoemde datum moet een rapport over het effect van de Britse devaluatie klaar zijn, opgesteld door een op voorstel van de Duitse minister Brandt ingestelde commissie, die hierover - ondanks verzet van Couve de Murville - overleg met de Britse regering zal plegen. Frankrijk bleek erg bang te zijn, dat dit overleg zou beschouwd worden als het begin van onderhandelingen.
Veel kans dat er tengevolge van dit rapport toch nog verandering in de Franse houding zal komen, is er niet. In zijn persconferentie van 28 november heeft de Gaulle zijn standpunt van 1963 niet gewijzigd: Frankrijk is niet bereid onderhandelingen over toetreding van Engeland en de drie andere kandidaatleden, t.w. Ierland, Denemarken en Noorwegen, te openen; opneming van Engeland zou de EEG vernietigen en dit kan niet de bedoeling zijn. Integendeel de gemeenschap moet versterkt worden tegen de onmetelijke macht van de Verenigde Staten, maar de Gaulle vergeet, dat de toetreding van Engeland de kracht van Europa vooral op technologisch gebied zou vergroten en dus ook de kans een tegenwicht tegenover de Verenigde Staten te plaatsen. Zo werkt de Gaulle de verwezenlijking van zijn eigen plannen tegen. Bovendien spreekt hij alsof hij het recht heeft om dit namens Europa te doen; men weet gelukkig, dat niemand hem daartoe opdracht heeft gegeven en zelfs zou men kunnen vragen in hoeverre hij in dezen nog namens Frankrijk kan spreken. Het is diep treurig, dat nog steeds één man in Europa de dienst kan uitmaken; een gezamenlijk krachtig optreden der Vijf is wel zeer gewenst.
| |
De Gaulle
In dezelfde persconferentie trapte de Franse president erg onhoffelijk op meer
| |
| |
tenen. Tegenover Israël was hij wel zo vriendelijk om te zeggen, dat de afsluiting van de Golf van Akaba door Nasser volkomen verkeerd was, maar daartegenover stond, dat hij de Israëli openlijk als veroveraars aanduidde. Deze laatste opmerking is even eenzijdig als die van de door dik en dun pleiters voor Israël, maar de Gaulle hecht op het ogenblik meer waarde aan de Arabische vriendschap i.v.m. de Irakse olie, omdat hij zo de Franse invloed in deze gebieden kan herstellen tegenover de Amerikaans-Britse.
Canada kreeg te horen, dat het zijn structuur moest wijzigen, zodat Quebec een souvereine staat zou worden en er een Franse gemeenschap tussen beide Franse staten aan de twee kanten van de Atlantische Oceaan zou kunnen ontstaan. Merkwaardig is, dat premier Johnson van Quebec onlangs verklaarde, dat hij zijn doel wilde bereiken binnen het raam van de Canadese federatie, maar de Gaulle weet beter wat de bewoners van Quebec wensen dan zij zelf.
Dat de dollar aan de goudprijs is gekoppeld en als eerste internationale reservevaluta fungeert is een teken - volgens de Gaulle - van te grote macht van de dollar. De Franse president zou graag de dollar zien devalueren, zodat men een geldsysteem zou krijgen, dat uitsluitend op het goud is gebaseerd, zoals de Gaulle reeds lang heeft bepleit. Of de enorme goudaankopen na de Britse devaluatie gestimuleerd worden door de Franse regering is niet bewezen, maar velen nemen aan van wel; men spreekt in niet-officiële kringen in de Verenigde Staten van een doelbewuste aanval op de dollar.
| |
Cyprus
Sedert de onafhankelijkheid van dit eiland in 1960 zijn er voortdurende spanningen geweest tussen de Griekse meerderheid en een belangrijke Turkse minderheid onder de bevolking. De eerste bleef over het algemeen gesproken voorstander van de ‘enosis’, de terugkeer tot Griekenland, en vond steun bij het klandestien van 950 tot bijna elf duizend man opgevoerde Griekse leger onder leiding van de Griekse generaal Grivas. Volgens Turkije werd de Cypriotische grondwet praktisch buiten werking gesteld, de Turkse minderheid geïsoleerd en onder zware druk gezet, en werden de overeenkomsten van 1960 geschonden. Alle pogingen van Ankara om hierin verbetering te brengen mislukten.
Toen in april van dit jaar de generaalsregering in Athene de macht in handen nam, rekende zij op sympathie ook op Cyprus, maar de regering in Nicosia onder leiding van Makarios voelde weinig voor dit regime. Een poging van Athene om buiten Makarios om een akkoord te sluiten met Turkije door zeer ver tegemoet te komen aan de Turkse wensen strandde natuurlijk op tegenwerking van de Cypriotische regering, waarin de Turkse minderheid praktisch geen invloed heeft. In een dergelijke situatie, waarin alle partijen elkaar terecht verwijten kunnen maken, is een soms onbetekenend incident voldoende om de twist hoog te doen oplaaien. Een schietpartij op 15 november was deze keer de aanleiding.
Onmiddellijk maakte Ankara van de gelegenheid gebruik; Turkije wist, dat de huidige Griekse regering allerminst een oorlog kan gebruiken; het wist ook, dat het rustig kon dreigen, niet om een oorlog te gaan voeren, maar wel om
| |
| |
een oorlogsgevaar te creëren en een uitspraak van de Veiligheidsraad uit te lokken, die in de huidige situatie zeker ten nadele van de Griekse regering zou uitvallen.
Athene deed de eerste stap op de weg naar verzoening en riep generaal Grivas terug. Tegelijkertijd zonden de V.N. een speciale vertegenwoordiger, Rolz Bennet, als bemiddelaar, terwijl de Verenigde Staten hetzelfde deden in de persoon van Cyrus Vance en bovendien de NATO, waarvan beide staten lid zijn, haar secretaris-generaal Brosio stuurde om een oorlog te voorkomen. Heen en weer reizend tussen Athene, Ankara en Nicosia wist Vance tenslotte een akkoord te bereiken, waarbij Griekenland zijn 10.000 man binnen 2 maanden zal terugtrekken en Turkije de invasiemacht zal ontbinden; Makarios heeft zich neergelegd bij de aanwezigheid van de in 1960 vastgestelde Griekse en Turkse troepen op het eiland, maar wenst een latere demilitarisatie van Cyprus met een garantie van de territoriale onschendbaarheid van het eiland door de Veiligheidsraad, terwijl hij zich blijft verzetten tegen grotere bevoegdheden voor de daar aanwezige V.N.-vredesmacht.
Oorlog tussen beide partijen leek weer voorkomen te zijn. Vance vertrok, maar kwam 2 december overhaast terug, omdat er nieuwe moeilijkheden waren gerezen. Als men er niet in slaagt de oorzaak van de moeilijkheden, nl. het totale ontbreken van samenwerking tussen beide bevolkingsgroepen op het eiland, weg te nemen - en dit is ook nu weer niet gebeurd - is het wachten op het volgende incident en zijn gevolgen.
3-12-'67
J. Oomes
| |
België
NAVO en Defensie
Op 16 oktober huldigde eerste-minister Vanden Boeynants te Brussel een gebouwencomplex in waarin de diensten van de NAVO voorlopig werden ondergebracht; later zal de NAVO definitieve lokalen op de Heizei betrekken. Het complex, dat in 29 weken werd gebouwd, beslaat een oppervlakte van 30.000 m2 en is opgericht op een terrein aan de autoweg Brussel-Zaventem. Het bestaat o.m. uit 1.320 kantoorlokalen voor ongeveer 2.000 personen, 17 vergaderzalen en een uiterst modern verbindingscentrum, waardoor het NAVO-hoofdkwartier bestendig is verbonden met de hoofdsteden van de aangesloten landen en de commandoposten. Met de bouw was tot dusver een bedrag van 420 miljoen B.F. gemoeid; de totale kosten van bouw en verhuizing worden geraamd op 700 miljoen B.F.
Aldus kwam er een speciale band tot stand tussen de NAVO en België, op een ogenblik dat de NAVO zelf een bestaanscrisis doormaakt, die zich zowel in de kleine als in de grote aangesloten landen laat voelen. De toenemende coëxistentie tussen Oost en West en het feit dat het zwaartepunt van de Amerikaanse politiek buiten Europa wordt verlegd, zodat de Oude Wereld een stille zone van de wereldpolitiek wordt, hebben het NAVO-bondgenootschap stuurloos gemaakt. Voor een land als België bevat het nog weinig duidelijke doelstellin- | |
| |
gen. Men moet opklimmen tot de 19e eeuwse periode van de Belgische neutraliteit - die een internationaal opgelegd en gewaarborgd statuut was, dat een zekere souvereiniteitsbeperking inhield - om een tijd terug te vinden waarin militaire overwegingen in het Belgische staatsbestel een zo geringe rol speelden als nu. Dit komt o.m. tot uiting in een lang aanslepende onzekerheid betreffende de oriëntering van het defensiebeleid. Op de Rijksbegroting 1968 werden voor defensie kredieten voorzien voor een totaal van iets minder dan 18 miljard F, circa een half miljard minder dan de aangepaste begroting van het vorige jaar. Op een totale rijksbegroting van 24 miljard is dat zowel in absolute als in relatieve waarde een minimum, waarin de verstarring van het militaire beleid duidelijk wordt weerspiegeld.
Er zijn plannen in omloop - o.m. bij de aan de regering deelnemende P.V.V. en tot veler verwondering bij een ‘socialistische werkgroep voor de hervorming van het leger’ - om de grondslag van de Belgische landsverdediging totaal te veranderen, door een beroepsleger op te richten, op basis van vrijwillige dienstneming en een hoge technische kwalificatie. De kans dat dit beroepsleger er komt, is voorlopig echter gering.
De voornaamste reden daarvoor is van politiek-psychologische aard. Minstens twee partijen - de Belgische Socialistische Partij en de Christelijke Volkspartij - zullen hun kiezers moeilijk kunnen doen aanvaarden dat de militairen een vaste sociale groep, met een eigen bestendig statuut en wellicht een eigen politieke oriëntering, zouden vormen. De vrees voor een soort ‘pretoriaanse wacht’ zit er in linkse kringen diep in, en in Vlaanderen is het leger nog lang niet sociaal geïntegreerd. Verder is het zeer de vraag, of in een full-employment-politiek en een welvaartstaat met een vrij hoog levenspeil gemakkelijk vrijwilligers gevonden kunnen worden voor een beroepsleger, dat bovendien financieel nog duurder zou uitvallen dan het huidige stelsel.
In het stelsel van de algemene dienstplicht zoals dat nu bestaat, tellen de Belgische strijdkrachten 105.000 man, van wie 20.000 in de luchtmacht en 5.000 in de zeemacht. De socialistische werkgroep (onder leiding van dhr. Cudell) stelt nu voor, het landleger terug te brengen van 80.000 tot 35.000 man. Met een begroting van 22 miljard F. 's jaars zou die hervorming mogelijk zijn.
Electoraal gezien zou de afschaffing van de dienstplicht een diepe weerslag kunnen hebben - in welke zin, is voor het ogenblik voor de partijbesturen zelf nog lang niet duidelijk. Het verrassende document van de socialistische werkgroep werd in ruime kring bekend in de tweede helft van oktober.
| |
Volmachtenwet: technocratisch
In het Staatsblad van 27 oktober en van 14 november verschenen een vijfde en zesde reeks besluitteksten ter uitvoering van de wet van 31 maart 1967 op de bijzondere machten. Telkens betrof het een lange reeks wetteksten waarvan sommige een ingrijpende technische invloed hebben, waarvan de draagwijdte door de politieke milieus slechts gedeeltelijk overzien wordt en die door de openbare opinie op verre na niet geassimileerd zijn. In vele gevallen staat het vast dat het parlement, indien het zijn wetgevende arbeid op de klassieke
| |
| |
manier had kunnen uitoefenen, wijzigingen zou hebben aangebracht, en dat in zulk snel tempo nooit zou gelegifereerd worden door een dubbele wetgevende vergadering.
De volmachtenwetten hebben een sterk technocratisch karakter. Bij de huidige stand van zaken heeft men de indruk dat de grootste staatsproblemen bezwaarlijk langs die weg en met die wetgevende techniek opgelost kunnen worden.
Opvallend is o.m. hoe snel en ingrijpend een aantal onderdelen van de financiële wetgeving door de volmachtenwet gewijzigd konden worden, zonder dat de openbare mening, zelfs zonder dat de betrokken beroepsgroepen er zich duidelijk rekenschap van gaven hoe sterk de wetgever zich met bepaalde levensgebieden ingelaten had. Dat was o.m. het geval met de koninklijke besluiten van 14 november ter bevordering van het gebruik van giraal geld, met betrekking tot de oprichting van een samengesmolten Kempense kolenvennootschap, en tot wijziging van het wetboek van koophandel, waar het de werking van de effectenbeurzen en het beroep van wisselagent regelt.
Bij alle nadelen van de klassieke werking van het parlement dient erkend dat de parlementaire democratie de gelegenheid biedt om alle betrokken beroepsmilieus tijdig te betrekken en desgevallend te alarmeren wanneer er wetgevend werk in verband met belangen van klassen of beroepen voorbereid wordt. Dit leidt weliswaar tot soms chaotisch aandoende operaties van belangen- en pressuregroepen allerhande: het wetgevende werk wordt erdoor vertraagd, geremd, dubbelzinnig en soms tegenstrijdig in zijn uit compromissen geboren eindteksten. Maar de huidige methode van de volmachten houdt het gevaar in van een feitelijk overwicht van de technocratie.
Wanneer later de katholiek-liberale regering Vanden Boeynants beoordeeld wordt, zal men er waarschijnlijk trekken in terugvinden van een rechts-georiënteerde politiek zonder een duidelijke ideologie, maar ingegeven door de invloed van kapitalistische management-opvattingen die op de persoon van de eersteminister zelf wel niet zonder invloed zijn.
| |
Vlaams-Waalse verhoudingen: aliënatie
Op andere gebieden van het landsbeleid zal deze regering wel heel weinig tot stand hebben gebracht en lijkt haar invloed gering. Dat geldt o.m. voor de Vlaams-Waalse verhoudingen en de in die sfeer ontstane bestrevingen tot wijziging van de grondwettelijke context.
Zonder de passiviteit tot een doctrine te verheffen, lijkt de huidige regering van mening dat de problemen die zich op dat gebied stellen, gerust enkele jaren uit het politieke beleid weggehouden kunnen worden en verwezen naar de vage discussies in de afgesloten ruimte van een of andere commissie (b.v. de commissie Meyers). Het resultaat lijkt te zijn dat (om deze oude categorieën hier nog eens te gebruiken) ‘le pays légal’ veel minder met deze problemen bezig is dan ‘le pays réel’ en dat hieruit een aliënatie tussen het volk en het staatsleven voort kan vloeien. Dat is een overweging die zich opdringt naar aanleiding van een te Antwerpen op 5 november gehouden Vlaamse betoging, met massale deelname.
| |
| |
Betoogd werd voor een zes punten omvattend urgentie-programma: 1. De overheveling van de Franse afdeling van de Leuvense Universiteit naar Wallonië en de totale autonomie van de Nederlandstalige afdeling; 2. De volledige verdubbeling van de Vrije Universiteit van Brussel; 3. Het beperken van het tweetalige hoofdstedelijke gebied tot de huidige 19 gemeenten van de Brusselse agglomeratie; 4. toepassing van de bestaande taalwetgeving; 5. De uitbouw van een volledig en goed gespreid net van Nederlandstalige scholen te Brussel; 6. De afkondiging van een nationaal statuut voor de hoofdstad, zodat de rechten van de Vlaamse minderheid er gewaarborgd worden.
Deze zes punten zijn een typische formulering van wat men, zonder vrees voor tegenspraak, een Vlaams minimum-programma mag noemen, waarvoor een diepere consensus bij de Vlamingen bestaat. Federalisme, of zelfbestuur, of autonomie van de twee gemeenschappen, werd door de organisatoren van de Antwerpse betoging niet op het actieprogramma gezet, ofschoon ook wat dat betreft de ideeën zich in de jongste tijd versneld doorzetten.
De betoging van 5 november was ingericht door een niet-partij-politiek comité waarvan de top gevormd was door het Davidsfonds, het Vermeylenfonds, het Willemsfonds en de Vlaamse Volksbeweging. In partijpolitieke kringen gaf het initiatief aanleiding tot tegenstrijdige reacties, die er tenslotte toe geleid hebben dat de Volks-Unie voltallig, de C.V.P.-ers door een dertigtal parlementsleden, de B.S.P. door een vijftal mandatarissen en de P.V.V. door geen enkel mandataris vertegenwoordigd waren.
| |
Internationaal: deining
Van 2 tot 6 november voerde de Poolse minister van buitenlandse zaken Rapacki te Brussel besprekingen met zijn Belgische collega Harmel. Luidens het slotcommuniqué werd vooral gehandeld over de veiligheid in Europa en de Duitse kwestie. Harmels bemoeiingen vloeien voort uit een internationale opdracht die hem gegeven werd in het perspectief van een mogelijk geachte ontspanning tussen de landen van het oostelijk en van het westelijk blok. De kleinere Staten zouden hierin een bemiddelende rol kunnen spelen. Dit leidde tot periodieke ontmoetingen tussen Belgische, Poolse en Roemeense politici. Een merkbaar resultaat werd in dat opzicht tot nog toe niet bereikt.
De Franse minister van landsverdediging Pierre Messmer heeft op 3 en 4 november in België besprekingen gevoerd met minister van buitenlandse zaken Harmel, minister van landsverdediging Poswick en minister van economische zaken Van Offelen. Thema van de besprekingen was de eventuele aankoop van Mirage-straaljagers door de Belgische luchtmacht.
Het nauwst was België betrokken bij de crisis in de Europese Economische Gemeeenschap, ontstaan naar aanleiding van het Britse verzoek tot toetreding en het Franse verzet daartegen. Psychologisch vond deze crisis haar dubbel hoogtepunt in de devaluatie van het pond sterling op 18 november en de persconferentie van generaal de Gaulle op 27 november. Als lid van het Internationaal Monetair Fonds, lid van de zogeheten Club der Tien en van de Londense goudpool, was België steeds nauw betrokken bij de politiek die aan- | |
| |
stuurde op het op peil houden van de pariteit van het pond sterling en de verdediging van de dollar. De verruiming van de E.E.G. door het lidmaatschap van Engeland en van andere landen van de EFTA-groep, is eveneens steeds een integrerend deel van de Belgische politiek geweest. De verstrakking van het Franse standpunt tegen de Britse toetreding en de toenemende onenigheid tussen Frankrijk en de V.S. inzake het monetair beleid op wereldschaal hebben tot nog toe geen afbreuk gedaan aan de Belgische standpunten terzake, ofschoon Parijs in Belgische milieus meer gehoor vindt voor zijn opvattingen en belangen dan bijvoorbeeld in Nederland, dat in zijn reflexen dichter bij de Angelsaksers staat.
Uit alles bleek dat de invloed van kleine landen als België en Nederland gering is en dat een van de weinige mogelijkheden tot versterking van hun impact op de gebeurtenissen de Benelux-verbondenheid zou kunnen zijn indien deze efficiënter beleefd werd. Weer had een ontmoeting plaats tussen de Benelux-ministers (30 november en 1 december). Weer raakte ze niet de kern van de gebeurtenissen en van de ontwikkeling, ondanks de inspanningen die hiervoor werden gedaan door minister Van Elslande. Zelfs in haar huidige te zwakke vorm is de Benelux-solidariteit niettemin een factor die een zekere invloed heeft op de ontwikkeling van de E.E.G.-crisis en op de pogingen om met Engeland, ondanks het Franse veto, tot een dialoog te komen.
5-12-'67.
Hektor de Bruyne
|
|