Streven. Jaargang 21
(1967-1968)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 363]
| |
De eik van Dodona
| |
[pagina 364]
| |
ten aanzien van Socrates met de redevoering. ‘Het is wel duidelijk’, zegt Socrates, ‘dat ge mij op deze wijze door heel Attica zult meekrijgen of waarheen ge ook wilt’. Eenmaal een eindje buiten de stad gekomen, zetten beiden zich neer onder een boom, een plataan, met aan de voet daarvan een bron. De plaats werkt duidelijk inspirerend. Wanneer Socrates aan het vertellen geraakt is en verhaalt van een Egyptische god die aan een koning van Thebe allerlei gaven en geschenken aanbiedt in de vorm van menselijke vaardigheden, zoals het spel en het schrift, merkt Phaidros verrast op: ‘Gij weet de verhalen zo maar uit uw mouw te schudden, Egyptische evengoed als uit welk land dan ook’. En dan zegt Socrates iets heel merkwaardigs: ‘De priesters uit de tempel van Zeus te Dodona vertelden dat de eerste orakel-spreuken uit een eik gekomen zijn. Zo namen de mensen van toen, die immers nog geen knappe koppen waren zoals gij modernen, er in hun eenvoud vrede mee naar een eik of een rots te luisteren, wanneer deze waarheid sprak’Ga naar voetnoot3. Dodona was een plaatsje gelegen in de bergen van Epirus. Waarschijnlijk was daar een van de oudste heiligdommen van Zeus gevestigd. Er wordt reeds over gesproken bij Homeros. In dit heiligdom stond een eik, misschien wel meerdere. De priesters die aan de tempel verbonden waren, luisterden naar het geruis van de bladeren en in dit geruis vernamen zij stemmen komende uit een andere wereld. De goden openbaarden zich en de mensen werden toegesproken. De eik had de mens iets te zeggen. Hij liet iets zichtbaar worden en hij bracht klaarheid en licht. Sprekende bomen zijn geen vreemd en zeldzaam verschijnsel. Altijd zijn er mensen geweest die in het geritsel van de populieren stemmen vernamen, en zijn er dichters geweest die hun inspiratie vonden in het eindeloos gefluister van de bomen. Ook Socrates en Phaidros werden door de plataan op weg geholpen. Hun gesprek kwam pas werkelijk op gang toen zij eenmaal gezeten waren onder de boom. Niet alleen in het geruis van de bladeren spreekt de boom echter, maar allereerst door zijn aanwezigheid. De eenvoudige presentie en het gewone daar staan van de boom kan de mens iets te zeggen hebben, iets laten zien. Volgens Hesiodus woonde Zeus dan ook niet zozeer in het gebladerte, maar eerder in de wortelGa naar voetnoot4. De aanwezigheid van een boom in een heiligdom is geen zeldzaamheid. De verering van bomen is een even oud als universeel verschijnsel in de verschillende religiesGa naar voetnoot5. De profeten van Israël, die zich verzetten tegen iedere vorm van heidense cultus en die vanuit hun ethisch monotheïsme de kosmisch vitale religies probeerden te doorbreken en te overstijgen, wisten ervan. In een boom blijkt iets verborgen te zijn dat vol geheim is. De boom richt klaarblijkelijk iets uit in het bestaan van de mens. Hij spreekt, en in dit spreken wordt er iets opengebroken. Er wordt iets openbaar. Dit openbreken en openbaar worden heeft iets sacraals. Het is nauw verweven met wat de mens oorspronkelijk en uiteindelijk is. Op de Akropolis te Athene bloeide een cultus van de heilige Olijfboom. Deze | |
[pagina 365]
| |
boom, een geschenk van de godin Athene, werd vereerd als de drager van het onvergankelijke leven van het volk. Toen de Akropolis door Xerxes werd verwoest en de boom verbrand, groeide hij dezelfde dag weer op, zoals Pausanias weet te vertellen. Het moest ook wel, want het voortbestaan van de stad was er mee gemoeid. De boom fungeert als ‘levensboom’, en volgens de heilige boeken van de Joden was de mens, die sinds de zondeval ten dode was opgeschreven, de toegang tot deze boom ontzegd omdat de weg erheen werd versperd door de Kerubim met een vlammend zwaard in de hand dat zich heen en weer bewoog om de weg te bewaken die naar de boom van het leven leidtGa naar voetnoot6. In vele oude scheppingsverhalen wordt de eerste mens geboren uit een boom. Het splijten en omhakken ervan betekent vaak geboorte of dood en zijn aanwezigheid verleent de mens zijn bestaan als mens. De boom beschermt de mens op zijn weg door het leven. Bij de geboorte van een prins is het niet ongewoon dat er een jonge boom geplant wordt. Hij begeleidt en behoedt het leven van dit uitverkoren mensenkind. Zo zijn er nog vele ouders die bij de geboorte van hun kind een boompje planten en vele gehuwden die een boomachtige plant zorgvuldig koesteren als de bescherming van hun geluk. De boom biedt beschutting en veiligheid aan het kleine en angstige kind dat elk mens in diepste wezen is. Vaak is de boom ook een wensboom. In zijn aanwezigheid mag de mens een wens doen, waarvan de vervulling hem rijk en gelukkig kan maken. Men vertelt van Hegel dat hij samen met Schelling, ondanks de strenge discipline die er heerste op het protestantse seminarie waar hij in zijn jeugd verbleef, een vrijheidsboom is gaan planten in de omgeving van Tübingen. Het was iets dat bijzonder in trek was in de tijd van de Verlichting en men nam daarmee een zeer oud thema op. Ook thans bestaat nog een dergelijk gebruik. Ter herinnering aan de bevrijding van een bezettende macht staat er in vele plaatsen een boom. Het is niet alleen ter herinnering of om te herdenken. Natuurlijk moet de bevrijding bewaard worden in de gedachtenis. Het mag niet vergeten worden, want wanneer men niet langer aandacht schenkt aan deze gebeurtenis, wordt de vrijheid zelf bedreigdGa naar voetnoot7. Er is echter meer. De boom lijkt de vrijheid te behoeden en te bewaren. Hij verbergt in zich een heilige macht die de vrijheid mogelijk maakt. Het wordt dan ook door velen ervaren als een gevaarlijke heiligschennis wanneer vandalen de boom vernielen. Het kwetst de mens in zijn diepste gevoelens. De boom structureert de ruimte. Hij kan fungeren als middelpunt waarop alles betrokken is en vanwaaruit men vertrekt en waarheen men terug kan keren. De boom is een centrum, waardoor de ruimte geordend is, waardoor er een hier en een daar is, verte en nabijheid, een thuis en het vreemde. Misschien moet ook de totempaal in deze lijn begrepen worden. De boom symboliseert een wereldorde, een kosmos; en tegelijkertijd komt deze wereldorde door deze symbolisatie tot stand. De boom ordent en structureert, doet onderscheid en | |
[pagina 366]
| |
samenhang ontstaan. Hij maakt de wereld tot wereld. Romano Guardini ziet in een commentaar op een gedicht van Eduard Mörike, Die schöne Buche, een tweevoudige beweging. De ene gaat uit van de beuk en werkt door in de omgeving die hierdoor eerst tot omgeving wordt en de andere komt vanuit de omgeving op de boom toe en omgeeft en behoedt het geheim van de boomGa naar voetnoot8. Heilige bomen brengen heil. Zij maken mens en wereld heel. Zij verenigen een veelheid tot een zeker geheel en brengen onderscheidingen aan in een oorspronkelijke eenheid. Er bestaat hierover een mooie en oude christelijke legende die dit ‘heel’ maken ter sprake brengt. Toen Adam negenhonderdtweeëndertig jaar geleefd had in de vallei van Hebron werd hij dodelijk ziek. Hij vroeg aan zijn zoon Seth terug te gaan naar het Paradijs en daar te proberen een tak van de levensboom te bemachtigen. Het gelukte Seth de tak bij zijn vader te brengen en bij het zien ervan verscheen er voor het eerst sinds de ballingschap uit de Hof van Eden weer een glimlach op het gekwelde gelaat van Adam. De vader van alle mensen stierf daarop in vrede en toen Seth hem begroef in de aarde plaatste hij een takje van de levensboom in de mond van de dode. Hieruit groeide een boom. Het was de boom waaruit heel veel later het hout van het kruis van Christus gesneden werd. Het bloed van de nieuwe mens druppelde neer langs de balk en vloeide over de schedel van de eerste mens. De oerschuld werd daarmee schoongewassen. Het kruis, dat in de iconografie vaak wordt voorgesteld als een boom, omvat hier heel de heilsgeschiedenis van de mensGa naar voetnoot9. Het is dan ook niet te verwonderen dat de vrome moeder van keizer Konstantijn het kruishout ging zoeken. Zij zou het gevonden hebben en sindsdien wordt het met grote eerbied in vele kerken tot heil en zegen van de gelovigen bewaard. Bij de oude kerkvaders is de kruisboom, die alles verzamelt en uiteen doet gaan en die werkelijk en eeuwig leven geeft, een geliefd themaGa naar voetnoot10. De boom komt klaarblijkelijk iets uitrichten in het bestaan van de mens. De boom onthult en verbergt. Hij brengt leven en heil, vrede en vrijheid, structuur en ordening. De mens ontvangt aan de boom zijn bestaan als mens. In de eenvoudige presentie van de boom geschiedt iets dat vol geheim is, iets heiligs en sacraals. De boom is heilig en de sacraliteit ervan kan men weerspiegeld zien in de glinsterende ogen van een kind, dat eerbiedig en gefascineerd voor een kerstboom staat, welke door volwassenen versierd met lichtjes op een centrale plaats in het huis is neergezet. De boom spreekt. De religieuze en eenvoudige mens heeft dit ervaren en tot uitdrukking gebracht in zijn mythen en symbolen. Ook Socrates en Phaidros kenden deze ervaring en het is op grond daarvan dat Socrates Phaidros herinnert aan de eik van Dodona. Wat geschiedt er eigenlijk in het spreken van de boom? Wat heeft de boom te zeggen en wat doet hem in de openbaarheid treden? Volgens Hesiodus sprak de heilige eik een orakel uit en dit orakel was het lot en de wet waaraan de mens gebonden was. De boom spreekt van het de mens toegemeten deel, van de tijd | |
[pagina 367]
| |
van leven die de mens door het lot is toebedeeld. De olijfboom op de Akropolis werd dan ook niet gewoon olijfboom genoemd maar Moira en dat betekent het de mens toegemeten deel. De boom brengt de mens een boodschap van ordening en tijd, van leven en sterven. Er wordt in het spreken van de boom openbaar wie en wat de mens in diepste wezen is. De boom is een boom van kennis. Het gaat hier dan niet om een theoretische of wetenschappelijke kennis. Het gaat niet om een kennen dat uiteindelijk bijkomstig is voor de mens, maar om een echt kennen van zichzelf dat wezenlijk deel uitmaakt van wat de mens is. De mens is immers niet zoals een steen of een poes, die niet weten dat zij steen of poes zijn, maar de mens heeft ‘weet’ van zichzelf. Hij weet min of meer wie en wat hij is. Dit weten of deze oorspronkelijke tegenwoordigheid aan zichzelf is een wezenlijke voorwaarde voor de menselijke vrijheid. Kennis van zichzelf is vrijheid en wel vrijheid van het volkomen bepaald worden door prikkels en determinerende processen en vrijheid voor een zinvol en eerlijk ontmoeten en aanvaarden van de ander zoals hij is en voor een verstandig omgaan met de dingen uit zijn omgeving. De oorspronkelijke tegenwoordigheid aan zichzelf is een noodzakelijke voorwaarde om een ik te kunnen zijn, om een echte toekomst en een echte omgeving te hebben, om te kunnen onderscheiden tussen dit en dat, tussen hier en daar, tussen verleden en toekomst en tussen goed en kwaad. Leven als mens is tegenwoordig zijn aan zichzelf en deze tegenwoordigheid ontvangt de mens door een woord dat tot hem gesproken wordt. Binnen dit woord is er ordening en structuur, aanwezigheid en afwezigheid, goed en kwaad, onderscheid en samenhang. Het geheim van dit woord ligt volgens de religieuze en eenvoudige mens besloten in de aanwezigheid van de boom. De eik van Dodona doet ongetwijfeld denken aan de eik in een klein maar tegelijk ook zeer edel boekje van Martin Heidegger: Der FeldwegGa naar voetnoot11. Heidegger is, in tegenstelling met Socrates, geen man van de stad maar van het land. Geboren en opgegroeid in een klein en landelijk stadje, Messkirch genaamd en gelegen ten zuiden van Tübingen, niet ver van het meer van Konstanz, heeft de Duitse wijsgeer zich altijd aangetrokken gevoeld tot het land. Het Zwarte Woud is hem dierbaar en speelt een grote rol in zijn denken. In Der Feldweg gaat het om een weggetje in de omgeving van Messkirch. Het loopt door glooiend weideland naar een bos. Aan de rand van het bos staat een hoge eik met daaronder een ruwe houten bank. Het weggetje is rijk aan herinneringen voor de denker. Toen hij nog een kind was, haalde zijn vader in het bos hout voor zijn werk. De vader kwam er vaak met zijn zoon en eens maakte hij een bootje voor de jongen om mee te varen, om op weg te gaan naar het onbekende. Later heeft Heidegger herhaaldelijk op de houten bank onder de eik zitten lezen. Hij heeft zich daar verdiept in de grote wijsgeren die hem de weg gewezen hebben in het denken. Nu hij, ouder geworden en met een zeer grote belezenheid, daar terugkeert, na eenzaam zijn eigen weg in het denken gebaand te hebben, beseft hij dat de eik zich vroeger tot hem gericht heeft. De eik spreekt ook nu nog. Hij heeft iets te zeggen wat geen enkel wijsgerig werk hem | |
[pagina 368]
| |
gegeven heeft of ook maar zou kunnen geven. De eik heeft Heidegger iets geleerd dat bepalend geworden is voor zijn filosofie. De eik spreekt. Heidegger weet natuurlijk dat de eik niet spreekt zonder het woord van de mens. Zonder de taal - en de taal is altijd de taal van de mens - verhezen alle dingen hun betekenis. Ze hebben de mens niets meer te zeggen. Zonder het woord zinkt de wereld weg in een ondoordringbaar duister waarin niets meer te onderscheiden is en waarin zich niets meer voordoet waardoor de mens aangesproken zou kunnen worden. Maar in elk echt spreken is er altijd een moment van stilte en van luisteren. Echt spreken is gehoor geven aan iets dat zelf nooit ter sprake gebracht kan worden maar dat altijd meespreekt in elk gesprek. Het spreken van de eik, dat, zoals Socrates zegt, een waarheid spreken kan zijn, d.w.z. een spreken dat iets in de onverborgenheid kan laten aankomen en in de openbaarheid doet treden, is voor Heidegger een beeld van datgene waaraan de mens moet be-antwoorden om werkelijk te kunnen spreken. Wat heeft de eik Heidegger te zeggen? Het woord van de boom openbaart dat wat werkelijk groot en verheven, goed en degelijk is, groeit met de traagheid van de eik; dat er slechts van echte wasdom sprake kan zijn wanneer de mens bereid is te luisteren naar een hemel die geopend wordt door de takken die als vragende armen naar de hemel reiken, en wanneer hij diep geworteld is in de aarde die alles draagt en waaruit alles voortkomt en weer in terugkeert. Het openbaart wat eigenlijk wasdom en groeien of tot stand komen is. De mens moet om tot echte resultaten te komen en om tot een ware vol-wassen-heid te geraken gehoor geven aan een stille stem en een geheimvol woord dat tot hem komt ‘uit een andere wereld’ en hem te denken geeft, dat hem uitnodigt om op weg te gaan en dwingt voort te gaan. Hij moet bereid zijn de zegen van de aarde te ontvangen en zich geborgen weten in een ge-heim dat hem behoedt voor ontheemding of ontworteling. Het spreken van de eik openbaart de absurditeit van het alleen maar werken om de arbeid zelf, van het eindeloze plannen en rekenen, passen en meten, van het jachtende voortrennen zonder inkeer en stilte om bij zichzelf te zijn en bij de dingen te verwijlen. De arbeid, uitsluitend verricht om de arbeid zelf, neemt een hoge vlucht in onze dagen. Maar zoals Ikaros, die eigenhandig de hemel probeerde te openen door zich vleugels aan te meten, noodlottig neerstortte, zo loopt de hedendaagse mens, die zichzelf ontvlucht en verliest, het gevaar zich te pletter te lopen in een wedloop die op niets uitloopt. Dergelijke arbeid ontneemt de mens zijn vrijheid en zijn tijd. Deze vrijheid is geen luxe, maar het wezen van de mens; en de tijd is geen geld, maar het de mens toegemeten deel, het mens-zijn zelf. Luisteren naar het spreken van de eik brengt daarentegen vrijheid en vreugde. De eik is als het ware de ontkenning van de zelfgenoegzame zelfzekerheid van de mens en daarmee schept hij ruimte en orde. Het spreken van de eik geeft de mens een thuis, een plaats waar hij kan inkeren in zichzelf en waarnaar hij kan terugkeren op de dwaalweg die hij aflegt. De eik verleent de mens een wereld en een ruimte waarin hij kan zijn wie hij is. Hij openbaart de mens aan zichzelf, maar dan niet in de zin als zou de mens eerst tenvolle zichzelf zijn en vervolgens ook | |
[pagina 369]
| |
nog openbaar zijn aan zichzelf. Het openbaar worden van de mens voor zichzelf is echter het zich voltrekken van zijn wezen. Het woord van de eik is de verklaring van de mens; zijn wezen wordt in de aanwezigheid van de eik tot klaarheid gebracht. Dit wezen is een gaan door de tijd die de zijne is, en een staan of standhouden in een beweging tussen geboorte en dood. De eik die daar stil staat en toch vol leven is, die in de herfst zijn bladeren verliest en ze weer opnieeuw ontvangt in een komende lente, is een beeld van de zwerftocht van de mens op aarde vanaf het geboren worden tot aan het sterven. Er is nog meer. Waarschijnlijk hangt het Nederlandse woord ‘boom’ etymologisch samen met het Griekse ‘phyma’ (wasdom) en ‘physis’ (natuur). Het woord ‘physis’ is een van de grondwoorden van de Westerse filosofie. De betekenis ervan valt vaak samen met die van het woord ‘zijn’. Dit is zeker het geval in de filosofie van Heidegger. De boom is een gewas en hij laat iets zichtbaar worden van wat eigenlijk deze ‘physis’ is. De ‘physis’ is het groeien, maar dan niet in de zin van groter worden of in afmetingen toenemen, maar in de zin van te voorschijn komen, uit de verborgenheid of het duister in het licht treden, verschijnen of tot stand komen. Het gaat hier dan over een groeien zoals een plantje uit het kleine zaad dat in de donkere aarde verborgen is te voorschijn komt en zich ontplooit tot een reusachtige boom. Aanvankelijk is er slechts het zaadje waarin alles besloten ligt en nog verborgen is. Het zaad ontkiemt en een rijk geschakeerd geheel van kleuren en geledingen wordt zichtbaar. Wat daar gebeurt noemden de Grieken ‘physis’. Dit ‘groeien’ is een gebeuren of een gang van zaken en wel het gebeuren van het verschijnen, het zichtbaar worden, het zich ontplooien of zich ontvouwen in allerlei geledingen en schakeringen. Natuurlijk mag dit gebeuren niet beperkt worden tot het groeien van een plant. Ook het opgaan van de zon en het geboren worden van een dier, de geboorte van een kind en zijn gang naar volwassenheid, het zich structureren van het menselijke bestaan en van de wereld is iets dergelijks. Het uitbreken van een oorlog, het optreden van verschijnselen, het zich organiseren van een samenleving, het tot stand komen van een geheel van betrekkingen en tegenstellingen, kortom het zich ordenen van een chaos tot een kosmos (ordening) als gebeuren wordt met het woord ‘physis’ bedoeld. Samenvattend zou men kunnen zeggen dat ‘physis’ is: een gebeuren krachtens hetwelk de mensen en de dingen zijn wat zij zijn en krachtens hetwelk alles wat is een zekere samenhang vertoont en onderling onderscheiden is en daardoor ook te onderscheiden (dit is: waar te nemen). De levende aanwezigheid van de boom is voor vele wijsgeren een veelzeggend en welsprekend beeld. Een beeld in de oorspronkelijke zin van het woord, d.w.z. een werkelijkheid waarin iets zichtbaar en inzichtelijk gemaakt wordt. Men moet dit dan niet opvatten als zou men eerst een klaar en duidelijk inzicht hebben dat dan in een beeld tot uitdrukking gebracht wordt, maar het duidelijke en klare inzicht komt pas tot stand door het beeld, en hier in feite door de boom. Hegel, die probeert duidelijk te maken hoe de geschiedenis van de geest zich voltrekt, maakt gebruik van dit beeld. De geschiedenis van de mensheid is voor hem het te voorschijn treden en het zich ontplooien van een | |
[pagina 370]
| |
wereld die zich steeds verder structureert en waarin steeds meer te onderscheiden is. Hegel heeft dit inzicht mede ontleend aan de natuur. In de zogenaamde ‘boom van Porphyrios’ probeert de neo-platoonse filosofie duidelijk te maken en tot inzicht te komen hoe de werkelijkheid is opgebouwd. Heidegger ontdekt aan de sprekende boom wat eigenlijk ‘zijn’ is. De boom is de concretisatie van een oorspronkelijk gebeuren. Dit gebeuren had voor de oude Grieken een sacraal karakter. De boom is heilig en het gebeuren dat door zijn aanwezigheid plaats heeft, wordt zelfs ‘theos’ (god) genoemd. Het woord ‘theos’ heeft voor de Grieken een heel bijzondere betekenis. Voor de christenen is ‘God’ allereerst de naam van een gij, van iemand die men aanroept in de nood en tot wie men zich richt in het geluk om hem dank te betuigen voor de vele goede gaven. Voor de Grieken was dit anders. Het woord ‘theos’ wordt gezegd van een gebeurtenis en wel van een gebeurtenis waarin werkelijk iets geschiedtGa naar voetnoot12. Wanneer er een vrede gesloten wordt waarin nieuwe verhoudingen ontstaan, wanneer een mens tot inzicht komt omtrent zichzelf en omtrent de dingen rondom hem heen, wanneer door twee mensen de liefde voor elkaar wordt ontdekt of wanneer er, in de meest brede zin van het woord, licht komt in de wereld en in het hart van de mens, dan spreekt de Griek van ‘god’. God is de naam van een gebeuren. Wanneer er werkelijk iets geschiedt, roept de Griek iets dergelijks uit als ‘grote goden’. Nergens is dit gebeuren zo machtig als in het ochtendgloren, de ‘Heoos’, welke door Homeros en Sappho veelvuldig wordt bezongen. De ‘Heoos’, een van de oudste godennamen, is ‘de sterfelijken licht brengend’, zoals een geliefd epitheton van Homeros luidt. In het ochtendgloren treedt alles wat in de duistere nacht verborgen was weer aan het licht. Het wordt weer zichtbaar. Bij het opkomen van de zon wordt de aarde-donkere nacht verdreven en lichten mensen en dingen weer op. Alles krijgt zijn contouren en er is voor de mens weer iets te onderscheiden. In plaats van de nacht, waarin niets te onderscheiden valt, verschijnt er een wereld waarin de mens zich kan bewegen en waarin hij de weg die hij aflegt kan voortzetten. De mens ontwaakt. Zeus, de vader van alle goden, is de naam van een alomvattend geschieden van licht worden. Het is mogelijk dat het Latijnse ‘deus’, het Griekse ‘Zeus’, de naam van de god der Indiërs ‘Dyaus’ en die van de Germanen ‘Ziu’ etymologisch samenhangen. Zij hebben alle iets gemeen met het Latijnse ‘dies’, dat daglicht betekent. In het aanbreken van een nieuwe dag verschijnt alles opnieuw. Er komt opnieuw klaarheid en orde. Zeus is de naam van een oorspronkelijk gebeuren van licht worden dat veel meer omvat dan alleen het aanbreken van een nieuwe dag. Het gaat hier om een ‘ver-klaring’ of ‘ordening’ waarin een onderscheid van dag en nacht pas mogelijk wordt. Een gebeuren waarin alles wat is, pas kan zijn wat het is. Wie geen oog heeft voor dit gebeuren, weet volgens Herakleitos niet eens wat dag en nacht, leven en sterven, hemel en aarde, goden en mensen eigenlijk zijn. Alleen binnen deze oorspronkelijke ‘verklaring’ en ‘ordening’ kan er sprake zijn van recht en onrecht, schuld en onschuld, heer en knecht, man en vrouw, afstand en nabijheid, toekomst en verleden, kortom van een menselijk bestaan en van een | |
[pagina 371]
| |
menselijke wereld. Het is een gebeuren dat plaats heeft in en door de mens, maar de mens heeft dit gebeuren niet in zijn macht. Hij kan er niet over beschikken. Juist daarom spraken de Grieken van ‘god’, want het goddelijke is precies datgene waarover de mens geen macht heeft. Het hangt nauw samen met de oorsprong van de mens en de mens is nooit de bezitter van zijn eigen oorsprong. De mens is nooit ten volle heer en meester van zichzelf. Dit gebeuren, dat een ruimte doet ontstaan waarin de mens kan zijn wie hij is, is Het grote gebeuren of Het wonder waarover Corn. Verhoeven schrijftGa naar voetnoot13. De Grieken noemde dit Zeus, en het is deze godheid die woont en spreekt in de heilige eik van Dodona. Hier openbaart zich de vader van alle goden. Het oorspronkelijke en wonderlijke gebeuren voltrekt zich echter zeker niet alleen daar. Voor wie ogen heeft om te zien en oren om te horen, doet het zich voor overal rondom zich heen. Aristoteles vertelt van Herakleitos een merkwaardig verhaal dat hiervoor verhelderend isGa naar voetnoot14. Enige vreemdelingen verlangden eens door te dringen tot de duistere denker uit Ephese die over het algemeen moeilijk te benaderen was. Hij was wat hooghartig en had zeker geen hoge achting voor het gewone volk dat volgens hem de ziel van een barbaar bezat. De vreemdelingen waren er echter in geslaagd te achterhalen waar hij zich ophield. Zij vonden hem bij een oven waar hij zich aan het vuur stond te warmen. De nieuwsgierige bezoekers waren enigermate teleurgesteld. Zij hadden gehoopt de denker diep in gedachten verzonken aan te treffen, maar hij was op een heel gewone en alledaagse plaats bezig zich wat te verwarmen. De bezoekers maakten reeds aanstalten om weer te vertrekken. Hier was voor min of meer op sensatie beluste lieden niets te beleven. Herakleitos leest op hun gezichten de teleurgestelde nieuwsgierigheid en dan spreekt hij hen moed in om toch maar naderbij te komen, want, zo zegt hij, ‘ook hier zijn goden!’ Wat bedoelde Herakleitos met deze woorden? Ongetwijfeld iets dergelijks als: ook hier geschiedt god; ook hier voltrekt zich iets dat vol geheim is. Niet alleen in de grote en sensationele momenten van het bestaan en niet alleen in de drukbezochte heiligdommen, maar juist in het kleine en eenvoudige, in het nabije en schijnbaar voor de hand liggende geschiedt een wonder. ‘Alles is vol goden’ zou Thales van Milete bijna honderd jaar eerder gezegd hebben. Alles is vol wonderen. Niet alleen in het spreken van de eik, maar ook in de aanwezigheid van de rots of van het vuur heeft het grote gebeuren plaats. Alles wat de mens omgeeft kan fungeren als openbaring. Misschien zou men moeten zeggen dat dit oorspronkelijke gebeuren zich allereerst voltrekt in en door de ontmoeting met een medemens. In het verschijnen van het naakte gelaat van de ander breekt de wereld open en komt het concrete ik tot stand (Levinas). Dit laatste treedt echter bij de oude Grieken noch bij Heidegger ooit op de voorgrond. De medemens speelt hier uiteindelijk geen grote rol. Misschien wel bij Socrates. Hij was immers geen man van het land maar van de stad. Bomen en landerijen hadden hem, volgens zijn eigen woorden, weinig of niets te zeggen. Alleen de | |
[pagina 372]
| |
mensen hadden voor hem belang. Toch is er precies met de boom, die zovele denkers en dichters sterk heeft aangesproken, iets geheimzinnigs. De boom zou wel eens een symbool kunnen zijn van een mens en wel allereerst van de belangrijkste mens in het leven van elk mensenkind: de vader. Sigmund Freud, die in de boom een phallische symboliek ziet en voor wie het woord, dat de vader richt tot zijn kind, een wezenlijk moment is in de volwassenwording van dit kind, maakt ons hierop attent. Niet iedereen neemt er vrede mee te luisteren naar het spreken van de eik, maar alleen, volgens de woorden van Socrates, de mensen van vroeger, die nog eenvoudig waren en nog geen geleerden of knappe koppen zoals de modernen. Er is eenvoud voor nodig om de eik te horen spreken en de geleerdheid brengt de eik tot zwijgen. Het is eigen aan de wetenschap, volgens een uitdrukking van Hegel, ‘den Hain als Hölzer zu erkennen’Ga naar voetnoot15, om het heilige bos als gewoon hout te ontmaskeren. De moderne en geleerde mens zal de eenvoudige beschuldigen van bijgeloof en gebrek aan kritische zin. Misschien heeft hij gelijk. Maar blijft de geleerde niet doof voor het woord van de eik en zou het niet voor de eenvoudigen weggelegd zijn de geheimen van het bestaan te kennen? Het verhaal dat Socrates, gezeten onder de plataan, vertelt, is wat dit betreft bijzonder zinvol. Een god geeft aan een koning allerlei geschenken en gaven. Een van deze gaven is de kunst om te schrijven. De godheid zegt van dit geschenk dat het de mensen veel verstandiger zal maken. Het geschreven woord zal een steun zijn voor het geheugen. Het zal niet meer nodig zijn alles te onthouden, want men kan voortaan vertrouwen op de boeken. Alle wetenschap en cultuur, alle vooruitgang en geleerdheid is voor een groot deel gebaseerd op het schrift. Het is waar. Maar het is ook waar dat de koning daarop antwoordt: ‘Ik vermoed dat ge in uw vaderlijke goedheid uw zonen een kracht toeschrijft die ze in feite niet bezitten, want het schrift zal niet hun geheugen verbeteren, maar er zal veeleer vergetelheid ontstaan. De mensen zullen zich immers niet langer in het echte her-inneren oefenen, want ze hebben een middel buiten zichzelf om iets te onthouden. In plaats van in zichzelf te keren en werkelijk bij de dingen te verwijlen zullen zij zich wenden naar vreemde en dode lettertekens. Het zal hen maken tot veel-belezenen en erudieten, tot geleerden die in werkelijkheid ontwetenden zijn en daarbij nog lastig in de omgang ook. In plaats van echte wijzen worden zij waanwijzen’. Alle wetenschap en vooruitgang is een geschenk van de goden die zich tot de mens richten in het woord van de boom en die de mens dwingend uitnodigen om zich op weg te begeven en voort te gaan. Wetenschap is een verrijking en verdieping. Het is zelfs een noodzakelijke voorwaarde voor een hedendaags menswaardig bestaan. Het is echter ook een verarming en vervlakking. Het avontuur dat de mens begonnen is op uitnodiging van een woord dat tot hem gesproken wordt, is niet zonder gevaar. De weg die de mens genoodzaakt is af te leggen, is ook altijd een dwaal-weg. |
|