| |
| |
| |
Politiek overzicht
Internationaal
Frankrijk
De buitenlandse reizen van president de Gaulle zijn steeds belangwekkend, dienen om de Franse positie aan de wereld duidelijk te maken en verlopen niet steeds volgens de verwachtingen. Zijn bezoek aan de Duitse Bondsrepubliek in september 1962 bedoelde niet zozeer te zijn een teken van verzoening tussen beide staten, maar vooral om de reeds verbeterde verstandhouding ook weerklank te doen vinden onder beide volken. Toen hij in 1964 als de eerste Franse president een bezoek aan Mexico bracht, was het - omdat de actieradius niet groot genoeg was - eventjes moeilijk om hem in een Franse Caravelle in Mexico City te laten landen, maar eenmaal gearriveerd trok de Gaulle alle registers van zijn Franse charme open en speelde hij met de gedachte aan samenwerking tussen de Latijnse landen aan beide zijden van de Atlantische Oceaan, een gedachte, die vanzelfsprekend in de V.S. niet werd gewaardeerd. In geen van beide gevallen is het succes van de Gaulle groot geweest; de Latijnse samenwerking is niet van de grond gekomen en het Frans-Duitse vriendschapsverdrag heeft niet gebracht, wat hij en Europa ervan had gehoopt. Dit jaar bezocht de Franse president Canada en Polen. De eerste reis had plaats in de tweede helft van juli en werd ingeleid met een bezoek aan de Franse eilandengroep St. Pierre en Miquelon, waarvan de bezetting in december 1941 door troepen van de Vrije Fransen op bevel van de Gaulle aanleiding gaf tot een scherp conflict tussen hem en president Roosevelt. Voor zijn trip naar Canada was hij uitgenodigd door de premier van de Canadese deelstaat Quebec en door de federale Canadese regering. Eerstgenoemde - zou het de Gaulle niets gezegd hebben, dat deze premier Johnson heette? - beschouwde het als een tegenvisite voor zijn officiële bezoek aan Parijs, waar hij als staatshoofd was ontvangen; voor de tweede was de wereldtentoonstelling in Montreal ter gelegenheid van het eeuwfeest van het dominion een gerede aanleiding het Franse staatshoofd uit te
nodigen. Vreemd was al dat deze zijn bezoek begon in Quebec en niet in de federale hoofdstad Ottawa, maar nadat de protocollaire moeilijkheden in verband hiermee waren opgelost, maakte hij een tocht door Franstalig Canada. Bij verschillende gelegenheden hield hij toespraken, waarin hij sterk de nadruk legde op de onverwoestbare eenheid van de Fransen in Canada en waarschuwde tegen vreemde invloeden; hij sprak over een volk, dat ‘over zichzelf wil beschikken en zijn lot in handen nemen’ en eindigde enkele malen met de kreet ‘Leve het vrije Quebec’. Dit werd terecht beschouwd als inmenging in de binnenlandse Canadese aangelegenheden en vooral bovenaan- | |
| |
gehaalde separatistische leuze was voorwerp van in beleefde woorden gevatte ernstige kritiek van de zijde van Ottawa. Voor de Gaulle was dit aanleiding zijn reis voortijdig te beëindigen en niet naar de federale hoofdstad te gaan; wel vond hij nog de gelegenheid Canada te waarschuwen voor de kolossale buurstaat, die zijn wezen bedreigde. De Gaulle overschreed hierbij alle normen, die gewoonlijk voor een gast gelden en zijn optreden werd ook in Frankrijk afgekeurd. Hij heeft hiermee zijn internationaal prestige geschaad en helaas Frankrijk geen goede dienst bewezen. Hij zelf geeft er aanleiding toe, wanneer er geopperd wordt of hij wel altijd au sérieux moet worden genomen.
In september reisde de Franse president naar Polen. In enkele kringen verwachtte men dat hij een krachtig beroep op Warschau zou doen om zich te spiegelen aan het Franse voorbeeld en zich zoals Parijs t.o.v. Washington zelfstandiger tegenover Moskou op te stellen. Wel wees hij in zijn verschillende redevoeringen voor de Sejm, studenten en bij andere gelegenheden op de oude Frans-Poolse vriendschapsbanden en op de moeilijkheden, die beide landen ondervonden om hun nationale persoonlijkheid te behouden tegen het gewicht van de kolossen van het heelal, terwijl hij elders waarschuwde dat samenwerking met het buitenland niet moest worden opslorping door een of ander buitenlands apparaat, maar een duidelijke oproep bleef achterwege en zelfs deze bedekte toespelingen bereikten de Poolse pers niet.
Wel reageerde de Poolse partij-secretaris, Gomoelka, er op, toen hij de oude Frans-Poolse vriendschap erkende, maar erg beleefd er op wees, dat deze Polen noch Frankrijk had kunnen beschermen tegen de Duitse overval. Juist deze ervaring had Polen geleerd, dat het fundament van zijn buitenlandse politiek de hechte vriendschap met de S.U. moest zijn. Had de Gaulle deze verwijzing naar de Franse houding in 1939 kunnen verwachten, het is de vraag of het tweede deel van dit antwoord wel juist is; eeuwenlange Poolse historie wijst tot in de jongste tijd op een voortdurende nationale strijd tegen Rusland en mogelijk is dit de persoonlijke opvatting van Gomoelka, maar het is niet waarschijnlijk, dat deze representatief is voor het hele Poolse volk.
Ook met een pleidooi voor de Duitse hereniging had de Gaulle geen succes. Polen wenst pas normale betrekkingen met Bonn aan te knopen als de BRD de Oder-Neisse grens erkent - hetgeen de Gaulle vroeger en nu ook reeds had bepleit - en overgaat tot volledige erkenning van de DDR. Ook dan nog denkt Polen niet aan hereniging van beide Duitslanden, die trouwens zelf daarover zouden moeten beslissen, hetgeen volgens de Poolse president, Ochab, een langdurig historisch proces zou zijn.
Veel succes was dus ook hier niet voor de Gaulle weggelegd; er kwamen moeilijkheden rond een verwachte ontmoeting tussen hem en kardinaal Wyszinski, waartegen de regering bezwaar maakte, reden waarom de Gaulle er van afzag. In Bonn was men wel zo vriendelijk om te zeggen, dat de Franse president de belangen van de BRD goed had bepleit, maar dit was slechts de inleiding tot kritiek op de herhaalde verklaring van de Gaulle de Oder-Neisse grens te erkennen en op zijn redevoering in het vroegere Duitse Hindenburg, waarin hij deze stad de meest Poolse van Polen noemde. Het is mogelijk, dat dit laatste
| |
| |
nu waar is, maar dan is dit het gevolg van zo veel ellende voor de verdrevenen, dat het ontactisch was om het te zeggen. Als de Gaulle Bonn wil winnen voor de Oder-Neisse grens - hetgeen verstandig is - moet hij het niet moeilijker maken deze pil te slikken.
| |
Engeland
De Engelse prime-minister, Wilson, en zijn regering maken moeilijke tijden door. Een van de weinige lichtpunten aan de politieke horizon was de uitslag van het op 10 september in Gibraltar gehouden referendum, waar de overgrote meerderheid zich voorstander verklaarde van handhaving van de bestaande banden met Engeland. Vanzelfsprekend is de kwestie hiermee niet van de baan. Spanje maakt reeds lang aanspraak op de rots en heeft al enkele malen een Brits voorstel om het conflict aan het Internationaal Hof van Justitie voor te leggen afgewezen, omdat het moet gerangschikt worden onder het hoofd ‘dekolonisatie’ en dus moet worden behandeld in de Algemene vergadering van de Verenigde Naties. Dit is trouwens in overeenstemming met een beslissing van de beheerschapsraad, overgenomen door genoemde Algemene vergadering van 20 december 1966, waarin er op werd aangedrongen ‘de dekolonisatie van Gibraltar’ te bevorderen. Overigens had Madrid van te voren reeds aangekondigd de uitslag van het referendum niet te erkennen, daar hier niet door Spanjaarden beslist werd maar door een door Engeland binnengehaald mengelmoes van allerlei nationaliteiten.
Ronduit een échec is het Britse optreden tegen Rhodesië gebleken. Toen Wilson na de Unilaterale Onafhankelijkheidsverklaring door premier Ian Smith economische sancties afkondigde, die later ook door de Verenigde Naties werden toegepast, verwachtte hij, dat het verzet van Rhodesië eerder binnen weken dan maanden zou zijn gebroken. Het duurt nu bijna twee jaren en men heeft de indruk, dat tenslotte Engeland er meer onder geleden heeft dan Rhodesië. Dit is des te ernstiger omdat alle offers ook nog geen resultaat opleverden en integendeel de druk op Ian Smith om over te gaan tot de laatste stap, nl. alle banden met Londen te verbreken en de republiek uit te roepen, steeds groter wordt.
In Engeland zelf staat Wilson bloot aan hevige kritiek. Dit bleek ook uit de twee nederlagen voor Labour bij tussentijdse verkiezingen voor het Lagerhuis, die wel voornamelijk te wijten waren aan het thuisblijven van vele Labourkiezers, maar ook dit is een teken van ontevredenheid.
Op het onlangs in Brighton gehouden Trade Union Congress bleef van de economische politiek van Wilson weinig of niets over; wel keurde het congres - zij het erg voorzichtig - de Engelse aanvraag om toetreding tot de EEG goed en werd tenslotte ook het regeringsbeleid van de Labour in het algemeen goedgekeurd. Maar het is natuurlijk een beetje moeilijk wanneer dit regeringsbeleid in hoge mate bepaald wordt door o.a. Wilson, die men juist met kritiek had overladen. Noch hijzelf noch een van de leden van zijn kabinet echter woonde het congres bij en zelfs de vraag naar de oplossing van dit probleem kon achterwege blijven.
| |
| |
Begin oktober is echter in Scarborough het 66e partijcongres van Labour begonnen en hier konden Wilson c.s. niet afwezig blijven; er werden dan ook speciale politiemaatregelen genomen ter bescherming van de prime-minister. Er is uiterst felle kritiek uitgeoefend maar er was een verschil tussen het debat en de uiteindelijke stemming over het beleid. Blijkbaar heeft Labour op dit ogenblik geen figuur die Wilson kan vervangen en keurde men daarom het algemene regeringsbeleid tenslotte toch maar goed. De kritiek, die men eigenlijk op de regering had als totaal, scheen zich een ogenblik te concentreren rond het hoofd van de minister van buitenlandse zaken, George Brown, die ondanks een knappe verdediging van zijn beleid twee moties van afkeuring inzake zijn houding tegen de militaire regering van Griekenland en ten aanzien van de kwestie Vietnam met een kleine meerderheid zag aangenomen. Zijn recente moeilijkheden met de pers schijnen hieraan niet vreemd te zijn. Geruchten als zou dit leiden tot ontslag van Brown werden door Wilson tegengesproken met de mededeling dat Brown de beste minister van buitenlandse zaken was.
Tenslotte ondervindt de politiek van Labour om aansluiting te verkrijgen bij de EEG nogal wat verzet in de linkervleugel van de partij en dit verzet wordt versterkt door de uiterst langzame voortgang van de besprekingen van de Zes over het begin van de onderhandelingen. Jean Rey, voorzitter van de nieuwe Europese Commissie, heeft nu uitdrukkelijk verklaard, dat de studie van zijn commissie over de details van de toetreding tot een positieve conclusie heeft geleid en dat de onderhandelingen zo spoedig mogelijk zouden moeten beginnen. Hij heeft zich hiermee lijnrecht tegenover generaal de Gaulle opgesteld, die op zijn minst wenst te traineren, misschien hopend op een groeiend verzet in Engeland zelf. Toch schijnt men nu geen Frans veto te verwachten; volgens lord Chalfont, de aangewezen leider van de Britse delegatie voor de onderhandelingen, bestrijden de Fransen slechts, dat Engeland nu al lid moet worden; in 1963 zei de Gaulle dit echter ook. Als de Franse president inderdaad hoopt op hulp van de Engelse oppositie tegen toetreding, zal hij de enige overwinning van minister Brown op het Labourcongres wel betreuren, waar de politiek ten aanzien van de EEG nu juist na een aantal zure opmerkingen toch een ruime meerderheid verkreeg. Wel moest daarvoor een minder gunstig Europees rapport over de economische toestand van Engeland onder tafel worden gehouden.
| |
Nederland
Prinsjesdag 1967
Prinsjesdag bracht weer de troonrede en de miljoenennota. De eerste werd een verzameling van gemeenplaatsen genoemd, waaraan er zelfs nog een zou moeten worden toegevoegd over de on-democratische ontwikkeling in Griekenland. Misschien is het belangrijk, dat de regering belooft haar beleid te gaan baseren op meerjarenplannen. Dit zou eigenlijk heel belangrijk moeten zijn, maar men twijfelt of zij hiervoor wel de kans zal krijgen. Gezien de interne
| |
| |
zeker; het is nl. niet belangrijk, dat volgens een opinie-onderzoek vele leden van moeilijkheden van de verschillende regeringspartijen is dit helemaal nog niet de PvdA en D '66 de regering de Jong wel willen handhaven, maar veel belangrijker is de vraag of bv. de KVP volledig achter het kabinet blijft staan. Zouden de komende besprekingen in deze partij leiden tot een splitsing dan blijft het kabinet niet lang overeind. En ook wanneer het niet zo ver komt, zou toch een radicale groep binnen de partij de afwerking van het regeringsprogram wel eens onmogelijk kunnen maken.
8-10-'67
J. Oomes
| |
België
P.V.V.-congres: een Belgisch fascisme
De Partij voor Vrijheid en Vooruitgang hield van 29 september tot 1 oktober een congres te Knokke. Sfeer en conclusies waren karakteriestiek voor de oriëntering van deze partij. Het volgende thema luidde: ‘het nieuwe België’. Blijkens de teksten en resoluties die in de commissies en ten slotte in de plenaire vergadering goedgekeurd werden, zou België in de toekomst een unitarische staat zijn met een versterkt uitvoerend gezag, met een verminderde invloed van het parlement, met een ‘rechtstreeks’ contact, door middel van referenda, tussen uitvoerende macht en bevolking. Van de taalwetgeving zou weing of niets overblijven. Zelfs de term ‘taalgemeenschappen’ werd te Knokke geweerd. Het congres weigerde een onderscheid te zien tussen Vlamingen en Walen en ging uit van het standpunt dat er een volledig-homogene Belgische bevolking bestaat, in de geest van 1830. Inzake onderwijs zou de zogenaamde ‘vrijheid van het gezinshoofd’ (‘la liberté du père de famille’) hersteld worden. De pressiegroepen zouden uitgeschakeld worden, en het was duidelijk dat hiermee o.m. de vakbeweging bedoeld werd. De P.V.V. wenst het ontstaan van een twee-partijenstelsel, met dien verstande dat zij zelf dan de kern zou vormen van een burgerlijkrechtse vleugel, naast een tweede partij met travaillistisch-linkse inspiratie.
Wat de onmiddellijke politieke tactiek betreft, verleende het congres volmachten aan voorzitter Omer Vanaudenhove. Deze moet van de regering o.m. zien te verkrijgen dat de besluiten van de commissie Meyers (belast met de studie van de verbetering van de betrekkingen tussen de twee taalgemeenschappen) zonder raadpleging van het parlement bij regeringsdecreet kracht van wet krijgen. Gaat de regering daar niet op in of geraakt de commissie Meyers niet tot eensgezinde coclusies, dan zal de P.V.V. haar verkiezingspropaganda voeren op basis van het ‘compromis van Luik’, een compromis waardoor de Vlaamse gemeenschap als eigen entiteit uit de Belgische taalwetgeving en uit het Belgisch openbaar leven verdwijnt.
Wie oog heeft voor de grondoriëntatie van dit P.V.V.-congres, wordt onvermijdelijk geconfronteerd met de conclusie dat er in België nog altijd een burgerlijk-fascistische tendens bestaat, die traditioneel haar wortels vindt in de Brusselse en Waalse bourgeoisie en in de Franssprekende minderheid in Vlaan- | |
| |
deren. In de jaren dertig hebben deze milieus de eerste voedingsbodem van het rexisme gevormd; zij hebben Léon Degrelle zijn eerste troepen geleverd; pas toen bleek dat Degrelle de Rex-beweging andere doelstellingen wilde geven, die buiten de traditionele bourgeois-horinzont lagen, hebben zij zich van hem afgekeerd. Opvallend en verbazend is het, dat ook thans de P.V.V.-voorstellen een tamelijk gunstig onthaal hebben in de persorganen die doorgaan voor de spreekbuis van de katholieke Franssprekende burgerij.
Het nieuwe P.V.V.-prograrnma heeft echter ook verzet opgeroepen, in de eerste plaats bij de Vlaamse liberalen. Leden en vrienden van het Liberaal Vlaams Verbond hebben zich bij de besluiten van het congres slechts neergelegd omdat ze tegen de druk van de Brusselse en Waalse liberalen niet opgewassen zijn. Bij monde van de professoren van Werveke en Verhulst, en in zekere zin ook via de Antwerpse P.V.V.-mandataris Boey, hebben de Vlaamse liberalen voorbehoud gemaakt tegen de principiële vernietiging van de Vlaamse gemeenschap waartoe het programma van Knokke moet leiden.
De regeringspartner van de P.V.V., de Christelijke Volkspartij, kan de door Vanaudenhove voorgehouden richting niet volgen zonder haar eigen bestaan op te geven. In P.V.V.-kringen wordt met een opvallende voorbarigheid reeds gesproken over de aanstaande ontbiding van de C.V.P., zoals het in Frankrijk met de M.R.P. is gebeurd, een vergelijking die niet opgaat vanwege de aanzienlijke verschillen tussen de politieke ontwikkeling in België en in Frankrijk, maar waarin andermaal de Gaullistische reminiscenties terug te vinden zijn die al blijken uit de P.V.V.-aanval op de politieke partijen, op de werking van de parlementaire democratie en op de vakbeweging.
| |
Decentralisatie
Misschien was het in het vooruitzicht van het P.V.V.-congres dat de voorzitter van de C.V.P., dhr. Houben, de publieke opinie een plan voorlegde voor decentralisatie en deconcentratie van de staatsmacht. Aan de provincieraden en de bestendige deputaties zou een grotere bestuursmacht gegeven worden. Het overwicht van de centrale besturen te Brussel zou aldus minder drukkend worden in de administratieve sfeer. Tot op zekere hoogte zouden de provinciale bestuursinstanties ook een eigen beslissingsmacht krijgen. Samenwerking tussen de provinciebesturen onderling wordt daarentegen in het voorstel van dhr. Houben niet voorzien. Hij heeft niet de bedoeling zoiets als een institutioneel, door de grondwet bevestigd eigen bestaan te geven aan de Vlaamse en de Waalse gemeenschappen. In die zin is zijn voorstel totaal anti-federalistisch.
Het voorstel werd door de Vlaamse opinie begroet als een eerste stap om zich uit de huidige unitaristische verstarring los te werken, maar in Vlaamse C.V.P.-kringen waren velen van mening dat men inzake de consequenties verder diende te gaan. In ieder was het verschil in accent tussen de projecten van de P.V.V. en die van de C.V.P. heel groot. De P.V.V. schijnt zich meer dan ooit te identificeren met een bourgeois-milieu van Brusselse en franskiljonse inspiratie, terwijl de C.V.P., die haar basis grotendeels in Vlaanderen heeft, gedwongen is de ontwikkeling van de levende Vlaamse gemeenschap aandachtiger te be- | |
| |
luisteren en op te vangen in politieke plannen die ruimte laten voor een gelegaliseerd bestaan van twee onderscheiden volksgemeenschappen.
| |
Begroting: 240 miljard
In de eerste dagen van oktober werd de voorlopige rijksmiddelenbegroting als ‘blauwdruk’ uitgedeeld aan de leden van het parlement. Volgens de huidige cijfers zal de gewone begroting voor het jaar 1967 in evenwicht zijn met ontvangsten en uitgaven ten bedrage van 240,7 miljard fr. Vergeleken met de aangepaste begroting van 1966 (225 miljard fr.), stemt dat overeen met een aangroei van 7%. M.a.w. het accres is nogmaals groter dan de aangroei van het nationaal inkomen, waar in deze periode van structurele vertraging of verstarring de 4% (of 5%) niet bereikt kan worden. Men heeft hier te maken met een budgettaire problematiek waar alle West-Europese welvaartstaten mee af te rekenen hebben. In dit verband is het niet verrassend dat de begroting van onderwijs andermaal de zwaarste post is (44,7 miljard fr., 5% meer dan het vorige jaar). Bedenkelijker is echter dat de rijksschuld (rentedienst en aflossing van de rijksschuld) op de tweede plaats komt met een totaal van 42,8 miljard fr. t.w. een accres van 10%. Alleen dank zij een zogenaamde sluipende inflatie en geleidelijke muntontwaarding zijn dergelijke financiële lasten nog te dragen. Zelfs zo lijkt het onwaarschijnlijk dat de regering niet vroeg of laat over zal moeten gaan tot een reconversie van de rijksschuld, tegen een gelijkgeschakelde, minder drukkende rentevoet. De structuur van de rijksschuld is daarenboven zo onoverzichtelijk geworden en de talrijke vervaldagen belasten de kalender van de minister van financiën zo zwaar, zo veelvuldig en zo grillig, dat zelfs zuiver methodologisch een reconversie van de rijksschuld logisch is geworden.
| |
Plan De Paepe
Wanneer later de inventaris van de C.V.P.-P.V.V.-regering Van den Boeynants opgemaakt worden, zal er een ruimte plaats ingeruimd moeten worden voor de voorstellen van dhr. De Paepe, minister van sociale voorzorg, inzake het pensioen van de beambten en de integratie van de reserves van de desbetreffende pensioenkas in het geheel van het pensioenstelsel voor werknemers. Een paar maal had men de indruk dat het bestaan van de regering erdoor bedreigd werd. Er hadden betogingen van ontevreden beambten plaats, waaraan de (Vlaamse) Landelijke Bedienden-Centrale geen deel nam. Op 6 oktober leek de latente crisis bedwongen. De kabinetsraad keurde een nieuwe versie goed, die op korte termijn geen verzwaring van de afhoudingen voor beambtenpensioenen voorziet, maar wel een optrekken van het ‘plafond’, in 1968 van 10.075 tot 13.200 fr., en in 1969 van 13.200 tot 15.000 fr. De Nationale Kas voor Bediendenpensioenen zou het beheer van haar eigen reserves behouden. Ondanks dit compromis blijft het bedenkelijk dat het zogenaamde ‘indirecte loon’ nogmaals tot een verzwaring van de sociale lasten zal leiden en dat alle beloften over een radicale beperking van het indirecte loon en van de prestaties die eruit voortvloeien, andermaal ijdel zijn gebleken. Willens nillens groeit ook in België een samenleving die in sommige sectoren socialiserende en nivellerende
| |
| |
kenmerken vertoont, dit alles in een financieel zeer onoverzichtelijke structuur, en met fiscale en para-fiscale lasten die niemand nog kan hanteren, beheersen of beperken.
| |
Actief buitenlands beleid
Minister van buitenlandse zaken Harmel zet zijn pogingen voort om door een actief buitenlands beleid de toenadering tussen het NATO- en het Sovjetblok te bevorderen. Uitingen hiervan waren o.m. een tegenbezoek van maarschalk Spychalski, minister van landsverdediging van Polen, (15-20 september) en Harmels bezoek aan maarschalk Tito van Joegoslavië (9 september). Tot nog toe heeft men niet de indruk dat de opdracht die Harmel in NATO-verband gegeven is, tot praktische resultaten zal leiden. Achter de Belgische bemiddelingspolitiek steekt te weinig kracht en er staan te geringe belangen achter om de bestaande politieke ‘blokken’ te doorbreken. Hetzelfde geldt voor de vage pogingen die Belgische politici ondernomen hebben (Harmel in de U.N.O., Struye in E.E.G.-verband te Straatsburg) om min of meer te bemiddelen tussen de Arabische landen en Israël. Om die bemiddelende rol te kunnen vervullen zou de Europese bemiddelaar tegenover de twee tegenstanders een gelijke afstand moeten handhaven, wat bij de sterk overheersende sympathieën voor Israël in West-Europa puur denkbeeldig is.
De enige praktische conclusie die uit de huidige stand van de internationale poltiek getrokken kan worden voor België, is een bevestiging van de onmacht van kleine Staten wanneer ze op zichzelf zijn aangewezen, en van de moeilijkheden welke ze ondervinden om zich in internationale groeperingen echt efficiënt te doen gelden. Alleen Benelux zou een echt verbond kunnen worden, naar de maatstaf van de kleine Staten dier eraan deelnemen. Zowel in Brussel als in Den Haag zijn er momenteel pogingen in voorbereiding om Benelux te activeren, maar zowel geestelijk als structureel is Benelux heel zwak. Van minister Van Elslande wordt verwacht dat hij een gelegenheid zal zoeken om er meer substantie en meer armslag aan te geven, al zal dat voorlopig beperkt moeten blijven tot een adviserende bevoegdheid. Het is echter niet de eerste keer dat deze wens geuit werd en zonder gevolg bleef.
9-10 '67
Hektor de Bruyne
|
|