Streven. Jaargang 21
(1967-1968)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 172]
| |
De priester in een geseculariseerde wereld
| |
[pagina 173]
| |
door de enen verklaard als een duidelijk symptoom van het failliet van het katholieke religieuze systeem, als het einde van de institutionele religie. Volgens anderen is zij een grote beproeving die de Kerk treft en waartegen het enige verweermiddel is: zich strategisch inkapselen in egelstellingen; het verdwijnen van sacrale denk- en leefvormen wordt immers automatisch gekoppeld aan radicaal geloofsverlies. Nog anderen zien in de crisis een heilsmogelijkheid om de Kerk te bevrijden uit pre-christelijke religieuze structuren tot een meer evangelisch geloof: de weg naar een gelovige oplossing ligt in de aanvaarding van het louteringsproces dat de secularisatie kan betekenen, met al de risico's van dien. | |
MontrealIn Montreal werd een aantal vragen aan de Kerk gesteld vanuit de sociologie, zonder dat er onmiddelijk oplossingen werden voorgehouden. In de referaten waren twee hoofdrichtingen merkbaar: de priester werd óf overwegend als een man van een ‘beroep’, als een professionele leider van een religieuze gemeenschap gezien, óf als een ‘profeet’. De secularisering van het publieke leven, de inkrimping van de vroeger polyvalente taak van de priester (als raadgever, opvoeder, sociaal voorman, enz.) tot zijn louter religieuze functie (met de moeilijkheid om deze dan nog juist te bepalen), het inzicht anderzijds dat een louter priesterlijke functie velen psychologisch te eenzijdig voorkomt, de toenemende verantwoordelijkheid van de leek, de zwakke economische positie van de priester, vooral in vele latijnse landen, de vermindering van de traditionele religieuze praktijken, waardoor de culturele functie van de priester gereduceerd wordt, en vele andere dingen meer hebben ertoe bijgedragen dat in de meest ontwikkelde landen en in de mate dat de ontwikkeling doordringt, de priester zijn beroep als ‘marginaal’ gaat ervarenGa naar voetnoot4, met het gevolg dat hij zich steeds onzekerder gaat voelen over zijn integratie als mens in de wereld van vandaag. Terloops zij hier opgemerkt dat voor niet weinigen deze crisis van de mens ten grondslag ligt aan de min of meer acute geloofscrisis. Velen wijzen ook op het duidelijk waarneembare generatieverschil: de jongeren ervaren zich meer als marginaal dan de ouderenGa naar voetnoot5. Daartegenover onderstrepen anderen de behoefte aan een profetisch leiderschap, aan personen die voor de groep van de gelovigen én voor de grotere gemeenschap van zoekende mensen de ‘tekenen van de tijd’ in zinvolle termen van hoop vertalen en op die manier heilsperspectief verlenen aan wat uitsluitend chaos of anomalie schijnt te zijn. Om deze tekenen te verstaan en in een levende taal tot uitdrukking te brengen, moet de ‘profeet’ echter midden onder de mensen leven en door hen aanvaard worden als de vertaler van de gelovige groepservaring. | |
[pagina 174]
| |
In de discussies werd erop gewezen dat het mogelijk moet worden, binnen één globaal religieus systeem een coëxistentie van verschillende priestertypes (en dus verschillende opleidingssystemen) te aanvaarden, anders bijvoorbeeld op het platteland in India dan in de steden van Zuid-Amerika of de Westeuropese industriezones en cultuurcentra. Vervolgens lijkt het heel moeilijk, ‘profeten’ te recruteren uit groepen kinderen en adolescenten. Tenslotte wordt het blijvend karakter van het profetisch charisma door niets gegarandeerd, evenmin als - mutatis mutandis - bij politici, dichters enz., wier rol, sociologisch gezien, ook een zeker profetisme impliceert. De constatering van al deze kortsluitingen bracht sommige deelnemers ertoe de fundamentele vraag als volgt te stellen: waarom houdt de Kerk, in tegenstelling met de meeste andere groeperingen zoals vakbonden, politieke partijen, cultuurverenigingen enz., nog langer vast aan het systeem van het recruteren van kinderen of heel jonge mensen, om hen na een lange periode van een intense ‘brain-washing’ (de term werd door verschillende deelnemers gebruikt) tot leiders aan te stellen van een gemeenschap die in hun benoeming noch een consultatieve, noch een deliberatieve stem heeft? Dit stelt meteen de vraag naar de duur van een dergelijke benoeming en naar het hele kerkelijk-administratieve systeem. Kan dit in plaats van op een monarchische ook op een democratische leest geschoeid zijn? Welke zijn de mogelijke voordelen daarvan voor een meer ‘profetisch’ beleid? Over de theologische aspecten van deze hypothesen verklaarden de sociologen zich vanzelfsprekend onbevoegd. De sociologische implicaties zijn in ieder geval duidelijk: in een dergelijk systeem zouden de meeste structurele leiders, diegenen namelijk die wij nu priesters noemen, dragers van het ambt, tijdelijk zijn, niet full-time, met een eigen seculier beroep en gehuwdGa naar voetnoot6. De opleiding zou ook tot avondcursussen en weekend-studiedagen herleid kunnen worden, terwijl de eigenlijk theologische en pastorale specialisering aan full-time deskundigen (priesters, religieuzen of leken) zou worden overgelatenGa naar voetnoot7. | |
Mgr. Illich Kort na het Congres van Montreal, 18 augustus 1967, verscheen een ‘Declaración’ van de Mexicaanse bisschoppen, die scherp reageerden tegen het boven geciteerde artikel van Mgr. Ivan Illich, The Vanishing ClergymanGa naar voetnoot8. Enkele maanden vroeger had I. Illich al moeilijkheden gehad met de Amerikaanse Kardinaal Cushing, naar aanleiding van een inmiddels ook al berucht geworden | |
[pagina 175]
| |
artikel, The Seamy Side of Charity, dat verscheen in het New-yorkse jezuïetenweekblad America en het Noord-Amerikaanse episcopaat beschuldigde van kerkelijk neo-kolonialisme in Latijns Amerika. Illich is de geniale leider van het CIDOC-centrum te Cuernavaca (Mexico), een soort denklaboratorium voor de Kerk in Latijns Amerika en wellicht het beste opleidingsinstituut voor creatieve kerkelijke arbeid in dat continent. In The Vanishing Clergyman gaf hij zijn persoonlijke kijk op het probleem van het veranderende priesterbeeld. Het bestaande kerkelijke systeem, schreef hij, moet doodgaan, een ander moet van onderuit groeien. Als de twee naast elkaar blijven bestaan, worden de echte oplossingen, althans voor Latijns Amerika, alleen maar moeilijker en worden ze in ieder geval op de lange baan geschoven. Het huidige bureaucratische systeem zal zijns inziens sterven, gewoon doordat steeds minder priesters gewijd zullen worden, o.m. indien de encycliek over het celibaat met de verscherpte eisen inzake maturiteit van de kandidaten eerlijk wordt toegepast. De oplossing die erin zou bestaan, de huidige priesters te laten trouwen of in het huidige systeem gehuwde full-time priesters op te nemen, heeft volgens Illich alleen maar nadelen. De breuk die nu tussen kerkvolk en structuren bestaat, kan op die manier niet hersteld worden. Wel moet nu reeds aan diakens en later ook aan (dan echt ‘seculiere’) priesters die gehuwd zijn en een beroep uitoefenen, meer en meer de leiding van vele kleine gemeenschappen toevertrouwd worden, en de mogelijkheid geschapen om voor dit soort kerkleiders nieuwe vormen van aanstelling, opleiding enz. te voorzien. Nieuwe, meer aangepaste liturgische vieringen kunnen hierdoor vergemakkelijkt worden. Meteen wijst hij echter ook op het gevaar dat het conciliaire decreet over het diaconaat nog in zich draagt: ‘The danger would be to develop a clerical church-supported diaconate, thereby delaying the necessary and inevitable secularization of the ministry’. In het nieuwe systeem kan het celibaat zijn volle waarde krijgen voor hen die ‘als evangelische Don Quixote's’ het dan vrij kunnen kiezen, niet meer om sociale, psychologische of ‘religieuze’ redenen, maar om zuivere geloofsredenen, ‘omwille van het Rijk’. Illich pleit daarom van de ene kant voor een lange proeftijd, waarop dan een publieke gelofte volgt, even onverbrekelijk als het huwelijk; van de andere kant moeten priesters die in het huidige systeem gevormd zijn en willen trouwen, resoluut uit het priesterlijke ambt ontzet worden. Voorlopig moet men nog geen gehuwde priesters invoeren: ‘The clerical mass exodus will only last as long as the present clerical system exists. During this time, ordination of married men would be a sad mistake. The resulting confusion would only delay needed radical reforms’. | |
LuzernDeze heel persoonlijke visie van Mgr. Illich werd op het Congres te Luzern gedeeltelijk overgenomen, gedeeltelijk afgewezen, zonder dat men evenwel kan spreken van een rechtstreekse confrontatie: de meeste deelnemers bleken het artikel niet eens te kennen. De vragen die in Montreal werden gesteld, werden in Luzern verduidelijkt en kregen er een begin van antwoord: dank zij een rustige, maar ongewoon open dialoog tussen exegese (J. Blank, Würzburg), | |
[pagina 176]
| |
dogma (P. Fransen en P. Schoonenberg), sociologie (O. Schreuder), psychologie (A. Vergote) en pastoraaltheologie (F. Klostermann en F. Haarsma) werd de hele problematiek een stap dichter naar een realistische aanpak gebracht. De onzekerheid die op het ogenblik overal heerst, werd als een feit aanvaard zonder dat dit in dramatische aanvals- of verdedigingsreflexen resulteerde. Verschillende deelnemers wezen op de positieve aspecten ervanGa naar voetnoot9. Het feit dat de meeste aanwezigen grootseminariedirecteuren of -professoren waren, die in dagelijks contact staan met priesters en priesterstudenten, heeft daartoe ongetwijfeld bijgedragen. Zij weten maar al te goed dat de vragen die door vele priesters en priesterkandidaten in West-Europa aan de leiding van de Kerk gesteld worden, ernstig zijn en noch in de conciliaire decreten over de priester, noch in de recente encycliek over het celibaat een antwoord krijgen. Deze onbevangenheid werd weerspiegeld in de slotresoluties. Ze kunnen gegroepeerd worden rond drie hoofdthema's. In de eerste plaats moet het ambt van het Nieuwe Verbond geheel gezien worden als een diakonia, een dienst van de Heer en van de gelovige gemeenschap, een dienst onder andere diensten, gericht op de opbouw van het Volk Gods in al zijn geledingen. Sterk werd onderstreept dat deze dienst, hoezeer ook om de hele mens bekommerd, toch niet opgelost kan worden in een louter binnenwereldlijke sociale hulpfunctieGa naar voetnoot10. Maar even beslist werd ontkend dat de priester een specifieke, pre-christelijke middelaarsfunctie te vervullen zou hebben: de ene middelaar is Christus. De term ‘priester’ werd door vele deelnemers als te sacraal aangevoeld. Christus, als profeet, heeft duidelijk tegen de oudtestamentische priesterkaste gereageerd en nog al te veel vóór-christelijke sacerdotale elementen bepalen mede het traditionele katholieke model van de kerkbedienaar. Herhaaldelijk werd verwezen naar evangelieteksten als Lc. 22, 26: ‘bij u echter zal het anders zijn’Ga naar voetnoot11. Zij opteerden met overtuiging voor de fundamentele gelijkheid van alle christenen. Wel werd hier duidelijk dat de gangbare leer over algemeen en bijzonder priesterschap (inclusief de leer over het sacramentele merktekenGa naar voetnoot12 en over de ‘plenitudo potestatis’ in paus en bisschoppen) grondig herzien moet worden en dat, wanneer men het hiërarchisch principe ‘jure divino’ aanvaardt, nog niets gezegd is over de manier waarop de ambtsdragers aangeduid moeten worden, noch over de duur van hun mandaat. | |
[pagina 177]
| |
Herhaaldelijk werd in de discussies ook gewezen op het anachronistisch karakter van de liturgie van de priesterwijding. Sommigen vroegen heel kordaat: wat is de priesterwijding méér dan een in dienst nemen op grond van de aanwezige doopgenade (‘auf Grund einer pneumatischen Vorgegebenheit aus der Taufe’)? Alle andere functies, vooral de liturgie en de verkondiging, moeten gezien worden in het licht van de dienende zorg voor de opbouw van de gelovige gemeente. Duidelijk werd de verkondiging primair gesteld, in de lijn van de accentverschuiving die ontegenzeggelijk is aangebracht door Vaticanum II. Dit aldus begrepen dienstambt kan een echt beroep zijn en de drager ervan kan er volledig door in beslag genomen worden. Doch de situatie van de Kerk in vele landen en milieus eist steeds meer dat sommige priesters en diakens hun ambtelijke dienst verbinden met een profaan beroep, zodat zij part-time priesters of diakens genoemd kunnen worden. Hiermee hangt de behoefte samen aan meer pluriformiteit en mobiliteit in het priesterlijke bestaan, inzake activiteitsvormen, vroomheid en levensstijl, ambtsduur, incardinatie enz. Alleen zo kan een grotere doelmatigheid gegarandeerd worden van de aan de gelovige gemeente geschonken charismata. Op te merken is in dit verband dat de vraag naar de vrouw in het ambt bewust uitgesloten werd, niet omdat ze niet relevant zou zijn, maar omdat er beter een afzonderlijk congres aan gewijd wordt. Ten derde heeft het congres de celibaatsproblematiek niet ontweken. Een letterlijke vertaling van de 9e en de 10e slotresolutie is hier op haar plaats: ‘Het wordt gewenst dat de Kerk, die reeds gehuwde diakens voorziet, ook twee levensstaten voor de priester mogelijk maakt. Wij menen dat deze pluriformiteit van de priesterlijke levensstaat voor de Kerk een verrijking zou betekenen, waardoor de geloofwaardigheid van het charisma van het ongehuwd-zijn omwille van het Rijk Gods aan doeltreffendheid zou winnen. Aan de bisschoppen wordt gevraagd dat zij, met erkenning van de voor het ogenblik in de westerse Kerk geldende discipline, de studie van het celibaatsprobleem verder zouden bevorderen, rekening houdend met de verscheidenheid van de lokale situaties. In het bijzonder is het moeilijk denkbaar dat de formule van de part-time priesters, die in sommige sectoren zo nodig zijn, verder uitgebreid kan worden als de celibaatswet niet opgeheven wordt’Ga naar voetnoot13. De 10e resolutie beantwoordt aan een toenemende noodsituatie: ‘De dispensatie van de celibaatswet zou zonder moeilijkheden en discriminatie verleend moeten worden aan priesters die daar om ernstige redenen om vragen. Indien zij dat wensen, zouden zij verder moeten kunnen worden ingezet in kerkelijke dienst’. Tenslotte werd erop gewezen dat de hele opleiding van nu af aan met deze gewijzigde situatie rekening dient te houden, dat bijzondere inspanningen nodig zijn om een harmonieus samenbestaan van verschillende priesterlijke levens- | |
[pagina 178]
| |
vormen in de overgangstijd mogelijk te maken, en dat een aangepaste catechese en informatie onontbeerlijk zijn om in het hele Kerkvolk begrip te winnen voor het nieuwe priesterbeeld in een geseculariseerde samenleving.
De hier besproken congressen hebben natuurlijk niet het laatste woord gezegd. Wel hebben zij nog duidelijker gemaakt hoe groot de malaise is, hoezeer de deskundigen in de hoofdlijnen van de analyse overeenstemmen, en hoeveel hoop aanwezig is om, vanuit een gelovig experiment, rustig maar onbevreesd nieuwe wegen te banen. Terecht vroeg het congres van Luzern aan de bisschoppen dat zij (liefst nationaal, maar in Europese dialoog) de verdere studie van de opgeworpen vragen aan experts in de theologie en de menswetenschappen, geestelijken én leken, zouden toevertrouwen. Wij hopen dat de daartoe in Nederland en Vlaanderen reeds ondernomen stappen verder uitgevoerd zullen worden en zodra mogelijk tot concrete oriëntaties en eerlijke beslissingen mogen voeren. |
|