Streven. Jaargang 21
(1967-1968)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
Interkerkelijke vredesweek 1967
| |
[pagina 40]
| |
matiek juist het vraagstuk van de verspreiding van kernwapens is gekozen. Slaagt men er niet binnen afzienbare tijd in die spreiding van kernwapens te voorkomen, dan zou dat een ontwikkeling kunnen inleiden die uitloopt op een nucleaire anarchie, en dit zou ongetwijfeld een aanzienlijke achteruitgang teweeg kunnen brengen in het internationale politieke klimaat. Het is eenvoudig een directe noodzaak dat de Nederlandse regering niet alleen zich voorstander verklaart van een verdrag, maar zich ook actief inzet voor de realisering ervan. Men kan rustig zeggen, dat een mislukken van het non-proliferatie-beleid en met name het niet tot stand komen van een non-proliferatie-verdrag de nekslag zal kunnen betekenen voor talloze andere maatregelen op het gebied van wapenbeheersing en wapenbeperking, die immers in een multi-nucleaire wereld nog moeilijker zullen zijn te verwerkelijken. N.a.v. het thema van de vredesweek is nogal eens de opmerking gevallen, dat de kwestie van de niet-verspreiding van kernwapens in de algemene opinie niet zo'n probleem meer is. Zo werd door het PSP-blad ‘Radikaal’ van 27 juli opgemerkt: ‘Er is in de nederlandse politiek bijna geen spreker te vinden die verspreiding van kernwapens wil verdedigen.... Daarnaast is het voor de nederlandse buitenlandse politiek niet eenvoudig op dit punt met veel eigen initiatieven te komen in de eerstkomende maanden. Dit betekent, vrezen wij, dat bezinning op de verspreiding van kernwapens op dit moment een tamelijk academische aangelegenheid zal worden’. Het is echter helaas nog niet zover, dat er bijna niemand te vinden is die oppositie voert tegen de pogingen in Genève om aan de kernwapenspreiding een halt toe te roepen. Belangrijke persoonlijkheden uit politieke, parlementaire, industriële en andere kringen in West-Europa blijven zich verzetten tegen een wezenlijk onderdeel van een internationaal niet-verspreidingsverdrag: een algemeen aanvaarde internationale controle. ‘In vele gevallen zullen landen, bedacht op hun eigen veiligheid, het besluit nemen om kernwapens aan te schaffen, omdat ze in onzekerheid verkeren of hun lokale tegenstander daar ook niet mee bezig is. (Bv. Pakistan - India; Egypte - Israël). Deze onzekerheid kan alleen worden weggenomen als alle nucleaire materialen en installaties voor vreedzame doeleinden aan een internationaal controle-systeem zijn onderworpen, dat waakt tegen hun aanwending voor militaire doeleinden. Het spreekt immers vanzelf, dat alleen een controle-systeem waarin beide tegenstanders in een conflict vertrouwen hebben, hen gerust kan stellen. Voor de Oost-Europese landen is het onvoldoende, dat er binnen de Europese gemeenschap voor kernenergie (Euratom) een onderlinge controle wordt uitgeoefend, evenmin als het voor Israël voldoende zal zijn dat de Arabische staten elkaar op vreedzaam gebruik controleren in een eventueel “Arabtom”’ (B. ter Veer). We zullen geen stap verder komen, zolang onze eigen westerse kernclub voor industriële doeleinden de controle op het vreedzaam gebruik van kernenergie uitsluitend in eigen hand houdt. Dat schept op geen enkele wijze vertrouwen, en geen basis voor verdere ontwapening en wapenbeheersing. Misschien heeft de PSP gelijk, wanneer zij de NATO-kwestie actueler vindt. Misschien zou dat de discussie in een vredesweek heviger, en misschien nog boeiender ook, maken. | |
[pagina 41]
| |
Maar is de kwestie van de non-proliferatie niet nóg belangrijker? Raakt dit niet nog meer de structuur? Want wat hiér achter ligt, heeft te maken met een langzame opbouw van een werkelijke wereldorde, die internationale veiligheid en vertrouwen waar maakt. Nederland hoeft niet persé eigen initiatieven te nemen. Dat lijkt me ook niet zo belangrijk. Belangrijker is, dat de algemene opinie volledig gaat staan achter alle pogingen om een verouderd West-Europees nationalisme te doorbreken. En daaraan kunnen de kerken veel doen. Juist omdat de kerken, sociologisch gezien, nog steeds een belangrijke plaats innemen in de opinievorming: zij staan midden tussen de gevestigde traditionele meningen èn de periferie, waar de nieuwe ideeën worden geboren. Er moet heel nadrukkelijk en onophoudelijk tegen iedere vorm van westers, Europees en ander nationalisme geageerd worden. Het moet de parochie en de gemeente in allerlei vormen, door catechese, gespreksgroepen, prediking, vormingswerk enz., duidelijk gemaakt worden, dat er wegen zijn om tot vrede te komen in een wereld, die zoveel mogelijkheden en kansen biedt. Zo kan een interkerkelijke vredesweek op haar wijze een startschot betekenen, een nieuw begin om de politieke wil te mobiliseren. ‘Het ontbreekt de wereld niet aan ideeën, instrumenten en deskundigheid, doch slechts aan de politieke wil om deze tot het welzijn van de wereld aan te wenden’ (Oe Thant). Hetzelfde kan men zeggen t.a.v. de pendant van het thema van de vredesweek: wèl spreiding van welvaart. Tussen spreiding van kernwapens en spreiding van welvaart bestaat een pikant verband. Al tezeer immers wordt uit het oog verloren, op welke wijze het streven naar verhoging van ontwikkelingshulp en verhoging van het welvaartspeil in de ontwikkelingslanden wordt bedreigd door de mogelijkheid, die nog steeds reëel is, dat landen als India, Pakistan, de VAR, Brazilië, Argentinië, binnen een of twee decennia zouden besluiten tot de produktie van kernwapens over te gaan. Met geringe verbeelding kan men zich voorstellen welke frustratie-gevoelens zich zullen kunnen openbaren in de geld- en hulp-verlenende landen, indien ontwikkelingslanden miljoenen guldens per jaar gaan investeren in de kernwapenproduktie. Daarom zou men - voorzichtig - wel eens kunnen opmerken, dat zij die zich professioneel of anderszins voor de ontwikkelingshulp inzetten, er in het belang van hun werk goed aan zouden doen zich meer in te zetten voor een internationaal non-proliferatie-verdrag. Een belangrijke doelstelling van de gehele ontwikkelingshulp zou in dit verband ook omschreven kunnen worden als: alles doen om de behoefte bij de ontwikkelingslanden weg te nemen een eigen kernmacht op te bouwen. Als we het een schande noemen, dat ontwikkelingslanden als China kernproeven doen, omdat ze het geld maar beter hadden kunnen besteden aan de eigen ontwikkeling, is dit dan geen hypocrisie van de rijke landen die aan kernproeven doen? Het is de hoogste tijd, dat wij, ook als kerken gaan beseffen, dat ontwikkelingshulp geen liefdadigheid meer betekent. Nu zal aan de structuren zelf getimmerd moeten worden. Het is daarom van belang dat de vredesweek inhaakt op de voorbereiding van de tweede Wereldhandelsconferentie te New Delhi, voorjaar 1968. De eerste conferentie te Génève in 1964 was een teleurstelling voor | |
[pagina 42]
| |
de ontwikkelingslanden. Zij zagen hun vraag naar verlaging van invoerrechten op hun produkten in de rijke landen op geen stukken na beloond. Het gaat om rechten, niet om giften. Nederland zal er alle druk op moeten zetten, dat de jonge landen hun agrarische produkten, hun industriële expansie en daarmee de verhoging van hun nationale inkomen eindelijk eens kunnen realiseren mede dank zij de besluiten van de rijkere landen. Dit is - indirect - ook dienst aan de vrede. En dit moet de gemeente weten. Daar moeten alle kerken achter staan. Het is eigenlijk een zaak van gezond verstand, maar waarom zouden de kerken deze zaak niet krachtdadig ondersteunen? Het zou al een goede stap zijn, wanneer ook door middel van de vredesweek een discussie in ons land op gang komt, die belangrijk kan bijdragen tot een terzake deskundige, eigen inbreng van Nederland op de komende conferentie. Laten wij hopen, dat een behandeling van deze problematiek een belangrijke plaats zal innemen op de agenda van ons Parlement, vóórdat de Nederlandse delegatie vertrekt! De vredesweek is bedoeld als een start voor de discussie, als een goede informatie en een beïnvloeding van de publieke opinie. Er worden gesprekken georganiseerd in allerlei verbanden, in gespreksgroepen, jeugdkringen, op middelbare scholen, catechesaties, vormingscursussen enz. De werkgroep ‘vredesweek’ heeft daarom gezorgd voor de uitgave en verspreiding van een ‘vredeskrant’ en een ‘vredesmap’Ga naar voetnoot1. De ‘vredeskrant’ zal kunnen dienen als uitgangspunt en illustratie bij de informatie en discussie, terwijl voor de leiding van gespreksgroepen, leraren, priesters, predikanten enz., een documentatie-map ter beschikking wordt gesteld om op verantwoorde wijze informatie te kunnen geven over de achtergronden van de problemen rond proliferatie en wereldhandelsconferentie, die in de krant aan de orde worden gesteld. Het documentatie-materiaal is samengesteld door een aantal deskundigen, en men kan er zeker van zijn, dat deze map een rijkdom aan gegevens biedt, waarmee ook de mogelijkheid is gegeven om na de vredesweek op dit thema verder door te gaan. Belangrijk is, dat de map een instructie bevat, die met enkele voorbeelden aangeeft hoe men kan werken met de gegevens die geboden worden over het probleem van de verspreiding van kernwapens, de ontwikkelingshulp, de betekenis van de wereldhandelsconferentie enz. Voor de gespreksgroepen is het nuttig zich te beperken tot enkele belangrijke vragen. Zo kan men zich bv. bezig houden met het probleem van de alternatieve dienstplicht in de vorm van sociale dienst t.b.v. ontwikkelingslanden, met het belang van de oprichting van een nationaal instituut voor vredesvraagstukken, met de aanpassing van het onderwijs in geschiedenis, aardrijkskunde, maatschappijleer, literatuur, godsdienst, aan de opvoeding tot vrede. Het is te hopen, dat een groot aantal priesters, predikanten, leraren, enz., de vindingrijkheid en de moed zullen bezitten het thema van de vredesweek ter sprake te brengen. Het gaat niet om de vredesweek, het gaat ook niet om de kerken, het gaat vóór alles om de poging het evangelie ook juist in deze zaken volkomen serieus te nemen. En die poging hoeft niet tevergeefs te zijn. |
|