Streven. Jaargang 21
(1967-1968)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
Bisschoppensynode en medezeggenschap in de Kerk
| |
[pagina 16]
| |
onder of boven het college van kardinalen? In hoeverre is de paus gebonden door adviezen van de synode? Is de synode inderdaad representatief voor de Kerk? Over al deze vragen bestaan zoveel meningsverschillen, dat één ding alvast duidelijk is: in het organigram van het kerkelijk beleidsapparaat is de synode een zo vaag omschreven lichaam, dat veel zal afhangen van de vraag wat de leden van de synode en de kerkelijke publieke opinie ervan willen maken. Jammer genoeg schijnt een aantal kerkleiders de synode en wat hier kan gebeuren, te herleiden tot een kwestie van ‘kerkelijke administratie’. Hetzelfde doen vele gelovigen. Beiden echter uit tegenovergestelde overwegingen. Sommige kerkleiders hopen dat de synode de huidige beleidsstructuren zo weinig mogelijk en in ieder geval niet fundamenteel zal wijzigen, zij vrezen dat het reeds deerlijk aangetaste gezag anders nog meer ondermijnd wordt. Vele gelovigen daarentegen, al diegenen die in de categorie van ‘le troisième homme’Ga naar voetnoot3 thuishoren, vinden het totaal overbodig zich nog druk te maken over structuurveranderingen in de Kerk. Voor hen wordt de afstand tussen roomskatholieke kerkstructuur en evangelisch beleefd geloof alsmaar groter. Velen onder hen (verhoudingsgewijs vooral priesters en religieuzen?Ga naar voetnoot4) hebben inwendig allang besloten, van de kerkstructuren slechts datgene over te houden wat het leven dient en de rest, zonder commentaar, links te laten liggen: het leven is al lang genoeg aan de structuren geofferd, het wordt nu tijd de verhoudingen om te keren. Tussen deze twee belangrijke, doch numeriek betrekkelijk kleine groepen staat de massa van de min of meer onverschilligen en van de gedesoriënteerde herders en gelovigen. Deze laatsten weten wel dat er iets moet veranderen, maar achten de evolutie van het binnenkerkelijk mutatieproces te snel en de gehele problematiek te ingewikkeld om zich constructief voor een nieuw kerkbeeld in te zetten of het oude te verdedigen. De verwarring wordt nog gecompliceerd door de generatieverschillen, vaak verscherpt door een nog recente democratisering van het onderwijs, waardoor de mentale afstand tussen ouders en kinderen, tussen oude en jonge priesters en religieuzen groter werd dan ooit tevoren. Bestaat er een groter verschil dan tussen een statisch en een evolutief wereldbeeld, tussen een sacraal en een geseculariseerd denken, tussen een overwegend door de traditie en een vooral door de toekomst bepaald normensysteem? De actualiteit van de synode moet gezien worden tegen deze achtergrond. Dan kan de vraag naar haar bevoegdheidsomschrijving van vitale betekenis zijn voor het kerkbeeld van morgen. Het kernprobleem van de synode is geen ander dan dat van de zin zelf van de kerkstructuren. Voor de moderne christen en vanuit het evangelie hebben deze structuren slechts zin in zoverre zij het kerkelijk leven dienen, in de mate dat zij de ‘vrijheid van de kinderen Gods’ bevorderen en bijdragen tot het voltooien van de verloste schepping. Dit kerkelijk leven, deze vrijheid en deze schepping zijn veelzijdig van aard, nooit tot één | |
[pagina 17]
| |
enkele vorm of tot één cultuurpatroon of één cultuurfase te herleiden. Noch de inhoud en de aard van dit leven, noch het ritme van zijn evolutie kunnen a priori door het beleid gedecreteerd worden. In een tijd van ongeëvenaarde historische versnelling zoals de onze impliceert kerkelijk beleid een grote soepelheid om te luisteren naar de verscheidenheid en om zich dadelijk en zo doelmatig mogelijk door de verscheidenheid te laten beïnvloedenGa naar voetnoot5. Indien beleid dienst is aan de Kerk, die zelf dienst is aan de wereld, en indien deze diakonie niet alleen in teksten en principiële verklaringen wil bestaan, maar in de werkelijke wereld werkzaam wil zijn, dan kan de eerste opdracht van de synode niet zijn de hervorming van het kerkelijk recht, de verdediging van de orthodoxie, noch een van de andere punten die nu op de agenda staan. Zij moet er in de eerste plaats voor zorgen dat zij een levend orgaan wordt van de levende Kerk, een orgaan in dienst van de dialoog tussen de ‘werkelijke’ en de ‘wettelijke’ kerk. Van de levenskracht, resp. het herstel van de levenskracht van deze dialoog hangt het bestaan af van de Kerk als zichtbaar teken van heil, vooral onder de intellectuelen en jongeren, dus in de wereld van morgen.
Keren wij daarom terug naar de theologie van de synode. Sommigen maken een onderscheid tussen synode en concilie vanuit het begrip van de collegialiteit: de collegialiteit wordt aan het concilie toegeschreven, niet aan de synode. Zij zeggen dat een synode onvoldoende representatief is voor het universele episcopaat en dus niet onfeilbaar kan spreken of wetten uitvaardigen die de hele Kerk binden. Een interessant dossier van het Londense maandblad The Month wijst deze zienswijze van de hand: ‘Om te beginnen is het verschil tussen synode en concilie verre van duidelijk. En ten tweede zijn collegiale daden niet beperkt tot die welke in oecumenische concilies gesteld worden’Ga naar voetnoot6. Het dossier besluit dat de daden van een synode werkelijk collegiaal kunnen zijn op voorwaarde dat de aanwezige bisschoppen het hele bisschoppencollege vertegenwoordigen (getallen zijn hier evenmin als in het verleden van de kerkgeschiedenis relevant) en dat de paus hun besluiten aanvaardt. De meeste auteurs evenwel zeggen dat in feite de huidige synode geen collegiaal bestuursorgaan is omdat de paus de synode bij de samenroeping ervan niet als zodanig heeft bedoeld. Professor Alberigo van Florence en de kardinalen Marella en Colombo beschouwen ze als louter consultatief. In een uitvoerig artikel verdedigt J. Neumann hetzelfde standpuntGa naar voetnoot7. Op grond van een terminologische analyse stelt hij dat de bisschoppensynode niet bedoeld is als een orgaan van het bisschoppencollege, noch als een werkelijk permanente vergadering; ze is niet opgevat om het college van kardinalen te vervangen, noch als een ‘hoogste instantie’ tegenover de Curie. Haar juridische positie is daarom zeer zwakGa naar voetnoot8. In | |
[pagina 18]
| |
de voordrachten-cyclus welke te Rome georganiseerd werd door IDO-C in februari 1967 was Prof. E. Schillebeeckx meer genuanceerd; hij ziet in de beslissingen van de synode niet-conciliaire, doch wel collegiale daden. Hoe dan ook, Mgr. L. Rubin, secretaris-generaal van de synode, verklaarde op 19 april 11. dat de synode slechts consultatief is, hetgeen een beperking betekent van de mogelijkheden welke voorzien zijn in het motu proprio. Is de aldus in haar bevoegdheid nogal beperkte synode sociologisch representatief voor de Kerk? Aangezien volgens art. 6 § 3 van het synodaal reglement de namen van hen die door de bisschoppenconferenties gekozen worden, niet mogen bekend gemaakt worden voordat ze door de paus zijn goedgekeurd, kunnen wij hier voor het ogenblik slechts iets zeggen over de theoretische samenstelling van de synode. In totaal telt de synode 193 leden; daarvan zijn er 132 gekozen door de bisschoppenconferenties van Latijnse ritus (34 voor Europa, 20 voor Azië, 31 voor Afrika, 43 voor Amerika, 4 voor Oceanië), 13 patriarchen, aartsbisschoppen en bisschoppen van Oosterse ritus, 10 curiekardinalen, 3 kardinalen van de post-conciliaire secretariaten, 10 religieuze oversten gekozen door de romeinse unie der hogere oversten en 25 bisschoppen of clerici te benoemen door de paus. De grote meerderheid is dus gekozen en slechts 15% wordt rechtstreeks door de paus benoemd. In tegenstelling met het concilie zijn er geen niet-katholieke waarnemers, ook geen leken en geen vrouwen, en aangezien de bisschoppenconferenties vermoedelijk oudere leden zullen zenden, schijnt het ‘jongere’ element eveneens te zullen ontbreken. In vergelijking echter met het college van kardinalen is er een duidelijke verbetering in het representatieve karakter van de synodale groep. Veel blijft echter nog onduidelijk. De rol van de curie-kardinalen is niet scherp omschreven. Zijn zij aanwezig als bisschoppen of als vertegenwoordigers van de paus? Vervolgens, wat is de bevoegdheid van de vertegenwoordigers van een groep bisschoppen? In hoeverre zijn zij gemandateerd door hun collega's om in hun naam te spreken? De agenda, door The Month beoordeeld als ‘not exciting’, is opgesteld zonder medezeggenschap van de bisschoppen; zij lag trouwens vast vóór de vertegenwoordigers aangeduid waren. Het eerste punt, de gevaren voor het geloof in de hedendaagse wereld, is heel erg negatief uitgedrukt en gaat terug op het bekende rondschrijven van kardinaal Ottaviani: de wereld is eerst en vooral een gevaar voor het geloof en niet het geloof een kracht voor de wereld. Wat met de hervorming van het kerkelijk recht bedoeld wordt, is voor niet-ingewijden niet duidelijk. Dit is om twee redenen jammer: juist in de hervorming van het recht zou de sensus Ecclesiae geraadpleegd kunnen worden en, ten tweede, het heeft niet veel zin te gaan denken aan de hervorming van een recht dat gewoonterecht is, vóórdat er gelegenheid geboden werd tot de ontwikkeling van enig post-conciliair gewoonterecht. De drie andere punten van de dagorde zijn: de seminaries, de gemengde huwelijken en de liturgische hervorming. Over | |
[pagina 19]
| |
vragen als de vrede, de ontwikkelingshulp, de missionering, de geboorteregeling, wordt niet gesproken. Het is een feit dat men sinds het concilie bijna geen stap verder is gekomen inzake missionering in het algemeen en de hervorming van de congregatie van de Propaganda in het bijzonder. Velen hopen dat de benoeming van Mgr. Pignedoli hierin snel verandering zal brengen. De mogelijkheid die door kardinaal Suenens eens geopperd werd, dat namelijk de synode het kardinaalscollege zou kunnen vervangen en o.m. de paus zou kunnen kiezen, schijnt voorlopig nog niet gerealiseerd te worden, nu de paus in het consistorie van 26 juni zijn bedoeling heeft kenbaar gemaakt het heilig college in zijn traditionele functies te bevestigen en zelfs te versterkenGa naar voetnoot9.
Met deze vragen keren wij terug naar de kern van het probleem. De Kerk als structuur is geen monarchie, geen oligarchie en ook geen democratie. Zij is een realiteit sui generis. Zij heeft echter slechts zin wanneer zij reëel aanwezig is in de wereld en voor de wereld. Daartoe heeft zij in het verleden beleids- en informatie-organen opgebouwd, grotendeels ontleend aan de gangbare cultuurpatronen. Men kan hetzelfde niet meer zeggen van de Kerk van nu. Zij is gedeeltelijk een ‘vreemd’ lichaam in een veranderende wereld. Het concilie heeft dit voor velen in de Kerk duidelijk gemaakt en heeft de hoop gewekt dat daarin spoedig verandering zou komen. De vreemdheid van de Kerk is vaak meer te wijten aan het verouderd sociaal systeem waarin zij zich kleedt dan in de bevreemdende en onthutsende nieuwheid van Gods aanspraak. De onzichtbare ‘protestantisering’ van grote groepen van denkende gelovigen, het uitermate snelle dalen van de mannelijke en vrouwelijke roepingen voor de zichtbare kerkelijke structurenGa naar voetnoot10, de vertrouwenscrisis bij vele clerici die zich door het beleid min of meer verraden voelen, zijn harde feiten. Men kan nu eenmaal niet ongestraft de tekenen van de tijd miskennen juist wanneer die tijd snel verandertGa naar voetnoot11. Is er dan geen oplossing en moet de kerkleiding machteloos toezien dat vitale groepen haar verlaten (niet opstandig, doch uit gemis aan belangstelling voor iets wat niet meer inspireert)? Hoezeer de weg naar morgen ook in het duister | |
[pagina 20]
| |
ligt, toch zijn er enkele lijnen aan te duiden waarlangs een vruchtbare ontwikkeling mogelijk wordt. Een der voornaamste lijkt wel de voorziening in een diepgaande medezeggenschap in de Kerk, zodat het volk in zijn verscheidenheid werkelijk en niet alleen fictief betrokken wordt bij alle beleidsbeslissingen en bij het concreet verwoorden van het huidige geloofsverstaan. Zo zou bijvoorbeeld in ieder land een adviescommissie van theologen, zielzorgers en leken het episcopaat terzijde kunnen staan bij het luisteren en zoeken naar een eigentijds geloofsleven, met de vormen van verkondiging en praktijk die daaraan beantwoorden. Op die manier zullen dank zij een betere doorstroming van volk naar kerkleiding en omgekeerd de kritische bezinning en de noodzakelijke evolutie vlotter en meer genuanceerd plaats kunnen vinden. De agenda van de komende synoden zou dan bijvoorbeeld ook door de bisschoppenconferenties kunnen worden opgesteld na een geordende, doch open raadpleging van de gelovigen. Natuurlijk zullen dan nieuwe problemen ontstaan, doch dat is nu eenmaal een teken van leven. Onder meer zou kunnen blijken dat in de meest geëvolueerde delen van de Kerk de gelovigen tot op zekere hoogte medezeggenschap vragen in het aanduiden van hun kerkelijke leiders zelf en dat zij verlangen dat de meeste, zoniet alle kerkelijke functies slechts tijdelijk zouden zijn (6, 8 of 10 jaar)Ga naar voetnoot12. Het zou kunnen blijken dat alleen als er meer medezeggenschap komt, de nu wel heel dunne draad die kerkelijk kader en belangrijke delen van het volk nog verbindt, op organische wijze versterkt kan worden. In dit perspectief mag de uitslag van de nu bijeengeroepen synode, zelfs al valt hij minder positief uit, niet a priori te pessimistisch gewaardeerd worden. Pas wanneer in de onderscheiden kerkprovincies door de druk van het leven de huidige structuren gewijzigd zijn, kan de synode hiervan de weerspiegeling worden. Daarvoor is het nu nog te vroeg. Twee vragen komen hierbij echter naar voren. In de eerste plaats, er valt geen tijd te verliezen. Op niet weinige plaatsen vraagt men zich immers af of het niet reeds te laat is om bij de gelovigen, vooral de jongeren, nog voldoende belangstelling te vinden voor moeizame en - zo menen zij - nutteloos tijdrovende structuurveranderingenGa naar voetnoot13. | |
[pagina 21]
| |
Vervolgens zal de voorziening in echte medezeggenschap het pluralismeGa naar voetnoot14 in de Kerk beter tot uitdrukking kunnen brengen, o.m. door werkelijk toe te laten dat ook in de Latijnse Kerk, het patriarchaat van het WestenGa naar voetnoot15, diverse historische fasen en dus diverse beleidssystemen kunnen coëxisterenGa naar voetnoot16. Waarom bijvoorbeeld zou men in Afrika, waar de democratie vooralsnog niet tot het cultuurpatroon behoort, niet een ander benoemingssysteem van kerkelijke ambtsdragers kunnen aanvaarden dan in de U.S.A., waar de democratische benoeming een wezenstrek is van de ‘american way of life’? Dat deze coëxistentie van systemen spanningen zal oproepen in het centraal beleid is normaal - doch dan zullen het spanningen zijn die de echte werkelijkheid van de wereld weerspiegelen en niet voor een goed deel resulteren uit artificiële intern-curiale machtsverhoudingen. Dit zal daarenboven bijdragen tot de decentralisering van de beslissingscentra. Of dit alles echter zal gebeuren, zal in hoge mate afhangen van de manier waarop de bisschoppen hun taak als leiders van de particuliere kerken in de éne wereldkerk opvatten en van de graad van relatieve autonomie die zij zichzelf in de praktijk willen toekennen. Het zal ook afhangen van een intelligente romeinse benoemingspolitiek wat de nuntiaturen betreft, zodat dezen het vertrouwen terug kunnen winnen van de plaatselijke kerken. De synode kan het begin zijn van een heilzame ontmythologisering van grotendeels verstarde kerkstructuren. Zij kan een nieuwe vorm geven aan het binnenkerkelijk gesprek, waarbij de norm niet meer gezocht wordt in gebruiken en tradities die vaak alleen maar sacraal zijn geworden omdat ze zo lang in een statische maatschappij in gebruik zijn geweest, maar in de aandacht voor de manier waarop God vandaag in zijn volk en in de wereld werkzaam isGa naar voetnoot17. |
|