Streven. Jaargang 21
(1967-1968)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |||||||
Vietnam
| |||||||
[pagina 4]
| |||||||
glibberig pad, als je het vizier richt op het heden in relatie tot de toekomst, in plaats van op het heden in het perspectief van het verleden. Je kunt prognoses maken of aanwijzingen geven die er volmaakt naast zijn, en daarmee zou je alle gezag dat de sociale wetenschap langzamerhand heeft verworven, weer te grabbel kunnen gooien. In de derde plaats tenslotte bestaat er nog het oude probleem van de ‘waardevrijheid’ van wetenschap en wetenschapsbeoefenaar. Mag de wetenschapsbeoefenaar de waarde-oordelen waarvanuit het handelen bepaald wordt zonder meer accepteren, of moet hij die ook in zijn onderzoek betrekken? Mag hij zoeken naar, en wijzen op, inconsistenties in waardepatronen (‘de staatsgreep in Griekenland ter verzekering van de democratie’) en de onzin ervan in het licht stellen? Het is naar mijn mening niet de eerste opdracht voor de socioloog om nieuwe waardepatronen te ontwerpen, ze als dwingend voor te schrijven en zich met have en goed te committeren. Het is éérst zijn taak na te gaan in hoeverre waardepatronen consistent zijn, of mensen geen dingen najagen die onverenigbaar zijn; en te onderzoeken welke waarden onverenigbaar zijn.
Nu kan er getwist worden over de vraag in hoeverre de beoefenaren van sociale wetenschappen hun licht niet teveel onder de korenmaat steken en of ze niet tot meer in staat zijn dan ze op het ogenblik zelfs maar proberen. Van Dam c.s. hebben het gezag van de sociologie een grote dienst bewezen met hun bliksem-verkiezingsonderzoekjes. In wetenschappelijk opzicht weinig nieuws, behalve waar het de snelheid betrof; maar voor de niet-sociologen moet het zoiets als een openbaring zijn geweest. Wég waren plotseling de koffiedik-kijkers, die voor grote borden vol verwarrende cijfers glasheldere verklaringen ten beste gaven waarvan niemand de waarheid kon nagaan; wég waren de partijcommentatoren die allemaal altijd winst voor hun partij uit de uitslagen wisten te lezen. We wisten nu direct, hoe Nederland had gestemd; we wisten welke verschuivingen hadden plaatsgevonden, in welke richting; welke leeftijdsgroepen hun opinie het meest gewijzigd hadden, enz.. Maar zoiets blijft een uitzondering - al geef ik graag toe, dat op verkiezingsgebied nu vrijwel alles verder overhoop is gehaald door sociologen en politicologen van verschillende universiteitenGa naar voetnoot4. Het gebied is afgebakend, de methodes zijn bekend en worden steeds meer verfijnd. Waar het om gaat is dat er belangrijke andere gebieden niet braak mogen blijven liggen. | |||||||
De oorlog in Zuid-Oost-AziëDe oorlog in Zuid-Oost-Azië lijkt, zoals zoveel recente, maatschappelijk-relevante problemen, uit de politieke discussie gehevenGa naar voetnoot5. Het wordt langzamerhand een speelterrein voor de Vietnamdeskundigen: een klein, select gezelschap van | |||||||
[pagina 5]
| |||||||
lieden die samen alles weten over Vietnam en diepgaand van mening verschillen over de evaluatie van die kennis. Men vindt er militairen naast studenten van het seminarium voor Zuid-Oost-Azië van de Universiteit van Amsterdam; men treft er hoogleraren in de filosofie (Delfgaauw) aan contra infanterie-generaals b.d. (Koning); een enkele verdwaald lijkende polemoloog (Everts), een hoogleraar in de ethiek (de Graaf), de directeur van het Defensiestudiecentrum (Broekmeijer), naast journalisten (Huizinga) en politieke commentatoren (de Jong, ten Cate). Ik noem maar wat, de lijst is niet uitputtend. Opvallend is het ontbreken van de sociologen, sociaal-psychologen of politicologen, om van een psychiater nog maar te zwijgen (daarover later). Ik ken er géén die iets in het openbaar over Vietnam te berde heeft gebracht (mijn collega Everts, die als polemoloog te boek staat is evenals zijn leermeester Röling jurist van professie). Het doet denken aan de samenstelling van de commissie Enschedé ter bestudering van de gebeurtenissen in Amsterdam: achtenswaardige lieden, allemaal. Hoogleraren in het recht, oud-vakbondsbestuurders - géén socioloog. Het roept herinneringen op aan de samenstelling van de commissie Warren, die rond 88 delen vulde over achtergronden van de moord op Kennedy: in die commissie evenmin een ‘maatschappijdeskundige’ qua opleidingGa naar voetnoot6.
Het kan ook anders. Het ‘Foreign Relations Committee’ van de Amerikaanse Senaat (voorzitter: William Fullbright) heeft ‘hearings’ gehouden over de Vietnampolitiek van de regering, alsook over de Amerikaanse Chinapolitiek. Deze commissie legde het oor te luisteren bij sinologen, en schroomde zelfs niet een (wereldberoemd) psycholoog en psychiater uit te nodigen vanuit zijn professionele kennis van menselijk gedrag de consequenties van de Amerikaanse Chinapolitiek te beoordelen. ‘De Groene Amsterdammer’ heeft Jerome Frank's verklaring later in haar geheel gepubliceerd. Hieruit enkele uitvoerige citaten: ‘Wanneer nu volken een conflict met elkaar hebben, nemen hun voorstellingen van elkaar steeds dezelfde trekken aan. Elke partij ziet zichzelf als vreedzaam, en de ander als agressief. Deze laatste zienswijze zal dikwijls aanleiding geven tot een “profetie die zichzelf vervult”. Daarmee is het verschijnsel bedoeld, dat iemands verwachtingen hem er soms toe brengen, dingen te doen die zijn verwachtingen in vervulling doen gaan. (....) Het klassieke voorbeeld van de zichzelf vervullende profetie in de internationale betrekkingen is de bewapeningswedloop. (....). | |||||||
[pagina 6]
| |||||||
die mogelijk gemaakt werden door onze superieure techniek. Naar onze mening gaan wij tot deze maatregelen slechts met tegenzin en noodgedwongen over. Zo kunnen wij onszelf blijven zien als een menselijk volk, niet gespeend van meegevoel. Helaas plegen handelingen naar hun effect, en niet naar hun motieven beoordeeld te worden, zodat de rest van de wereld minder clement oordeelt. (....) Hun kritische reacties roepen in ons een gevoel wakker van beledigde onschuld en dat versterkt weer ons besef, dat dit optreden een noodzakelijk middel is voor een rechtvaardig doel. (....) (Geciteerd naar de vertaling gepubliceerd in ‘De Groene Amsterdammer’ van 3 december 1966, p. 5)Ga naar voetnoot7. | |||||||
[pagina 7]
| |||||||
Hoe zal de oorlog in Zuid-Oost-Azië aflopen? Frank geeft een duidelijk antwoord (‘Zulke oorlogen dreigen zolang gerekt te worden tot ze de hele beschaving vernietigen’). U Thant heeft al maanden geleden beweerd dat Vietnam het eerste stadium is van een derde wereldoorlog. Zelfs van president Johnson deed het bizarre verhaal de ronde, dat hij het niet onwaarschijnlijk acht als ‘de man die de derde wereldoorlog ontketende’ de geschiedenis in te gaan. Is er dan geen ‘self-defeating prophecy’, een profetie die zichzelf onwaar maakt? Is juist het inzicht in de waarschijnlijkheid van een derde wereldoorlog niet toereikend om maatregelen tot voorkoming ervan te nemen?
Frank heeft duidelijk gewezen op de krachten die werken tégen beëindiging van het conflict. Dat zijn geen bewuste, beredeneerde argumenten. Het heeft meer te maken met houdingen, meningen, opvattingen (‘attitudes’), dan met feiten. Herman Kahn meent echter dat bij elke escalatie ook de tegendruk groter wordt: wie hoger de ladder opgaat, neemt ook steeds hogere risico's, en op de duur zal het escalatieproces tot stilstand moeten komen omdat de risico's niet meer opwegen tegen de ‘winst’ van beslechten van het conflict, ten gunste van de meestbiedende partij. Een psycholoog (Osgood) heeft juist hierop kritiek geleverd. Kahns redenering dat elke vergroting van het conflict ook een vergroting van de tegendruk oproept, is een psychologische hypothese - aldus Osgood - en de psychologie geeft Kahn dan weinig grond om op te staan. Want Kahns redenering houdt in, dat mensen óók in stress-situaties, óók in crisisperioden, rationeel blijven handelen. Er is géén bewijs voor die veronderstelling. Je kunt er nog aan toevoegen dat het zelfs allerminst zeker is dat mensen in normále situaties rationeel handelenGa naar voetnoot8. In alle discussies tussen deskundigen wordt, zeker in Nederland, te weinig aandacht besteed aan de factoren die niet direct met rationeel en bewust handelen hebben te maken, maar die in hoge mate gedragsbepalend kunnen zijn. Steeds wordt gesuggereerd, dat ‘de feiten voor zichzelf spreken’, en dat hoogstens van mening verschild wordt omdat bepaalde feiten betwist of verschillend geëvalueerd worden. Feiten spreken niet. Het zijn mensen die feiten laten spreken. Buiksprekers laten hun pop zeggen wat zij willen dat hij zegt. Het verschil tussen de buiksprekers is beslissendGa naar voetnoot9. | |||||||
Een prognose over de ontwikkeling in VietnamEr is weinig ruimte nodig voor speculaties inzake de verdere ontwikkeling in Vietnam. Er zijn globaal genomen drie mogelijkheden (drempels), als het proces niet kwalitatief verandert: | |||||||
[pagina 8]
| |||||||
Daartussen liggen nog diverse treden, zoals: het bezetten van de gedemilitariseerde zone in Noord-Vietnam; het wegbombarderen van de voornaamste steden in Noord-Vietnam; het beproeven van een kernwapen ondergronds in een ontvolkt gebied in Zuid-Vietnam; het officieel, en niet bij toeval, aanvallen van doelen in China. Ook kan de oorlog nog officieel worden uitgebreid tot Thailand, LaosGa naar voetnoot10 en Cambodja, door de acties die daar nu regelmatig worden ondernomen meer bekendheid te geven en ze duidelijk te relateren aan wat er in Vietnam gebeurt. De escalatie van Amerikaanse zijde kan worden beantwoord op elk niveau. Dat is een gegeven dat niet uit het oog mag worden verloren. Of het zal gebeuren is een punt voor discussie; Rusk heeft verklaard dat iedereen die hem twee jaar geleden had voorspeld dat de Amerikanen met Vietnam zouden kunnen doen wat ze inderdaad in die twee jaar hebben gedaan, zonder dat de Chinezen of de Russen ingrepen, destijds voor gek verklaard zou zijn. Je weet m.a.w. niet precies waar de tegenpartij de rode streep heeft getrokken. De totale Amerikaanse oorlogsinspanning heeft tot nu toe niet tot enige verbetering in de situatie geleid. Dat wil zeggen, dat de komst van 460.000 man, naast vloot en luchtmacht, niets heeft uitgehaald of iets van de doelstellingen die oorspronkelijk werden opgegeven, heeft gerealiseerd. Westmorelands recente verzoek om méér troepen, de sombere berichten omtrent de oorlogvoering in Vietnam zelf, de cijfers omtrent recrutering van Vietcongleden en desertie uit het regeringsleger, de gegevens die uit officiële Amerikaanse bron bekend worden over mislukte pacificatiepogingen en vooral over de omvang van land en bevolking dat effectief onder controle is gebracht, wijzen dat uit. De tegenpartij ís in staat gebleken met elke escalatie mee te gaan. De Vietcong heeft volgens Amerikaanse bronnen enorme verliezen geleden, maar dezelfde Amerikaanse bronnen geven aan dat de Vietcong sterker is dan ooit. De Amerikaanse bombardementen op Noordvietnam, bedoeld om infiltratie te stoppen, hebben niet kunnen voorkomen dat Amerikaanse bronnen een vermenigvuldiging van toevoer uit Noord- naar Zuidvietnam constateren, én, direct na het begin van de bombardementenGa naar voetnoot11, een regelmatig binnentrekken van geregelde Noordvietnamese legereenheden. Daarbij moet nog worden vermeld, dat nog steeds géén Chinese troepen en dat al evenmin Russische eenheden aan het front zijn gesignaleerd. | |||||||
[pagina 9]
| |||||||
Verdere speculatieve beschouwingen zijn overbodig. Men leze Kahns escalatieladder. Tot nu toe is het escalatieproces geleidelijk verlopen: het strekt zich uit over ongeveer tien jaar. De mogelijkheid van een plotselinge explosie moet echter onder ogen worden gezien. De laatste treden zouden in een ‘rush’ kunnen worden afgelegd. (Het escalatieproces naar de Tweede Wereldoorlog begon in 1934. Het duurde zes jaar voor de eerste oorlogshandeling plaatsvond. Daarna verliep de escalatie tot wereldoorlog steeds sneller). | |||||||
De discussie over VietnamEr zijn verschillende prioriteiten waarover de discussie gaat. Belangrijk voor deze beschouwing zijn er tenminste drie: (1) de militair-strategische benadering, (2) de internationaal-politieke en (3) de ethisch-ideologische.
(1) Voor de militair zijn van primair belang de onmiddellijke militaire problemen waarmee hij te maken heeft. Hij zal zich niet in eerste instantie opwinden over ethische implicaties of politieke consequenties van een bepaalde militaire actie. Die zijn voor hem van ondergeschikte betekenis. Je kunt het een beroepsdeformatie noemen.
(2) De politicus zal steeds rekening dienen te houden met binnenlandse en buitenlandse complicaties van alles wat er in Vietnam gebeurt. Hij zal proberen die gevolgen te voorzien, en het is zijn beroep die gevolgen tegen elkaar af te wegen. Fullbright en Robert Kennedy bv. beoordelen de interne en externe gevolgen kennelijk anders dan Johnson.
(3) Een ethisch-ideologische benadering staat in feite op de achtergrond bij militaire en politieke overwegingen. Het militaire apparaat is opgebouwd vanuit ethisch-ideologische overwegingen, vanuit waarde-oordelen, vanuit een bepaalde wereldbeschouwing, een wereldbeschouwing die ook ten grondslag ligt aan de richting van de buitenlandse politiek (maar niet altijd consistent blijkt met de binnenlandse, zoals nu bv. ten aanzien van Amerika blijkt). Moeilijkheden treden op wanneer de oorspronkelijke opvattingen - hier gemakshalve ethisch-ideologisch genoemd - gewijzigd worden, of op zijn minst tot verschillende interpretaties aanleiding geven. Begrippen als ‘democratie’, ‘pacifisme’ zijn eigenlijk zinledig geworden omdat ze in teveel betekenissen worden gehanteerd: hun meerzinnigheid leidt tot zinloosheid. Eén opvatting van democratie rechtvaardigt het ingrijpen in Vietnam; een andere opvatting verklaart zo'n ingrijpen er falikant mee in strijd. Het behoud van de vrede eist afstraffing van agressie, zo luidt één redenering; de vrede wordt het meest bedreigd door unilateraal optreden zoals in Vietnam, is de pendant daarvan. Beide overtuigingen noemen zich pacifistisch. De discussie wordt daarmee tegelijk onoverzichtelijk, verward en onzindelijk. Een redelijk vergelijk lijkt alleen daarom al niet mogelijk omdat de discussianten eikaars prioriteitenvolgorde niet accepteren. Voor wie de Amerikaanse stel- | |||||||
[pagina 10]
| |||||||
ling ‘Agression from the North’ als axiomatisch gegeven aanvaardt, heeft discussie bovendien geen enkele zin - en de meeste discussies worden nu juist aangebonden op punten die voor een of meer van de partijen tot politieke dogmata zijn verhard. Daarom is de woordenstrijd soms onaangenaam fel. De discussie gaat niet om een onbevooroordeelde interpretatie van feitelijke gegevens, of over het beoordelen van de betrouwbaarheid van de gegevens. Bij de meeste discussianten lijkt de interpretatie al vast te staan voordat de gegevens beschikbaar zijn. Onwelgevallige gegevens worden vervolgens terzijde gelegd, als onbetrouwbaar gebrandmerkt, als zijnde van weinig gewicht niet in de beschouwing betrokken, of beantwoord met argumenten op andere punten (‘denk eens aan München!’). Zo dreigen Vietnamdeskundigen al vrij snel tot apologeten te worden van een onfeilbaar geloof, die met scholastieke vaardigheid dogmata hanteren en uit zijn op het winnen van proselieten. In plaats van een open discussie treedt de inquisitoire ondervraging, in stede van tot elkaar richt men zich tot het grote publiek (‘kijk eens wat voor onzin hij nou uitslaat’). Het ‘argumentum ad hominem’ wordt driftig gehanteerd en het eindpunt is geen communis opinio, of zelfs maar begrip voor elkaars fundamentele overtuigingen, maar, gelijk in de middeleeuwen, verkettering of bekering. | |||||||
De tegenstelling in ‘houdingen’Mensen blijken ontoegankelijk voor redelijke argumenten, wensen bepaalde feiten niet te accepteren, of verwringen feiten tot ze met hun opvattingen overeen stemmen. Dat alles zal met name in het oog lopen in landen die een of andere vorm van democratie hebben bereikt: in ieder geval zo'n vorm, dat er een open discussie mogelijk is.
Het lijkt duidelijk, dat mensen met feiten, argumenten en bewijzen iets doen, dat niet direct te maken heeft met rationaliteit. Ze verwringen de werkelijkheid tot die is aangepast aan het geheel van opvattingen, houdingen en meningen dat het unieke produkt is van een unieke levenservaring. Dat is geen rationeel proces; het gebeurt meestal ook niet bewust. Er zijn verschillende factoren die het functioneren van een dergelijk proces verklaren. Mensen verdedigen zich tegen psychische bedreigingen van hun persoonlijkheid. Zij verzetten zich niet alleen tegen fysieke dwang, maar misschien nog meer tegen veranderingen van mening. Fysieke dwang kan worden gerationaliseerd; je kunt je bewust neerleggen bij een situatie die je boven het hoofd is gegroeid. Maar verandering van meningen kan vaak zo ingrijpend zijn dat iemands wereldbeeld letterlijk ‘ineenstort’. Wie bv. zijn opvattingen over communisme ingrijpend wijzigt, zal dan ook zijn houding moeten wijzigen tegenover kerk en samenleving, tegenover economisch bestel en zijn eigen werkgever, tegenover China, Rusland en Vietnam. Dat is niet leuk. Bovendien zitten er directe maatschappelijke consequenties aan vast. Mensen maken deel uit van groepen; hun leven voltrekt zich in groepsverband. | |||||||
[pagina 11]
| |||||||
Ze leven sociaal; kluizenaars bestaan om die regel te bewijzen. Wijziging van opvattingen en meningen heeft directe consequenties voor de participatie in groepen. Je hoort er plotseling niet meer bij; je zult moeten overlopen naar andere groepen. Als de verandering groot is, kom je terecht bij juist die groepen die tot het moment van de bekering - want dat is het - niet erg hooggeacht werden. Een goed voorbeeld is misschien de verhouding van een beroepsmilitair tot een politieke partij als de CPN of de PSP, of zelfs de PvdA. Het openlijk accepteren van zelfs maar een deel van de beweringen en opvattingen uit die groepen zou een directe verwijdering betekenen van wat in een van de belangrijkste referentiegroepen voor de beroepsmilitair, nl. het leger, als normaal wordt beschouwd. Totale acceptatie van standpunten die met die van de krijgsmacht in het algemeen in strijd worden geacht, moet leiden tot ontslagname. Die consequentie heeft een aantal beroepsofficieren destijds getrokken toen hun kerk (een andere, voor hen belangrijker referentiegroep) in een rapport over de kernwapens uitspraken voorlegde die in het leger niet werden geaccepteerd.
Er bestaan m.a.w. ‘egodefensieve mechanismen’ die weinig met een rationele verwerking van feiten te maken hebben maar veel met een bescherming van de persoonlijkheidsstructuur en de integratie van het individu in zijn directe omgeving. Dat ondergraaft alle getheoretiseer over de volmaaktheid van de democratie die we thans hebben bereikt. Democratie betekent niet: het langs elkaar heen schreeuwen van meningen, wat nu meestal schijnt te gebeuren. Het is een vóórwaarde voor democratie, dat partijen hun mond mogen opendoen; maar het is niet méér dan een voorwaarde. Een ander criterium voor democratische meningsvorming is, dat die mening ook inderdaad gevormd kan worden op basis van de overwegingen, feiten en gegevens die ter beschikking worden gesteld. Er zijn weinig gegevens voorhanden waaruit blijkt dat iets dergelijks gebeurt, bv. in een ‘democratische’ staat als Nederland. Dat geldt met name voor het parlement: hoe gestemd wordt ligt al vast voordat de debatten zijn begonnen, en er is geen partij, zelfs niet één lid van een fractie, die door de beschouwingen van andersdenkenden ooit tot een andere visie wordt gebracht. Nu is dat óók het resultaat van een historisch groeiproces, en er zijn nog andere invloeden aanwijsbaar dan die welke boven zijn genoemd. Maar een fraai voorbeeld biedt het schouwspel niet. De vorming van democraten zal er op lager niveau niet door worden bevorderd, vrees ik. De nieuwste vorm van democratische meningsvorming, de teach-in, biedt hetzelfde beeld: degenen die elkaar daar het leven zuur maken, komen allerminst met gewijzigde opvattingen thuis. Eerder verlaten ze fier de zaal, gesterkt in de overtuiging het bij het rechte eind te hebben. Wie dus op zoek is naar een verklaring voor het alsmaar verdergaan van de oorlogvoering in Vietnam, en wie zich afvraagt waarom Nederland zoveel lieden telt die elkaar op dat punt ook zo bitter bestrijden, kan in de sociaal-psychologische benadering misschien wat grond onder de voeten krijgen. | |||||||
[pagina 12]
| |||||||
Mensen laten blijkbaar hun gedrag maar voor een zeer beperkt deel bepalen door hun verstand. Er zijn andere, en waarschijnlijk veel zwaarder wegende factoren die meningsvorming en gedrag bepalen. | |||||||
Tot slot:
| |||||||
[pagina 13]
| |||||||
chauffeurs behalve een vaardigheidsproef ook een psychologische en een medische keuring zouden moeten ondergaan. Het is niet onmogelijk dat het aantal ongelukken (rebus sic stantibus) dan wat zou verminderen. Beoordelingsfouten - bv. bij inhaalmanoeuvres op onoverzichtelijke punten - zouden daarmee niet worden uitgesloten: ongelukken zouden blijven voorkomen. Bij de generale preventie dient het accent niét primair te liggen op de uitsluiting van een individuele brokkenmaker, maar op verbetering van het systeem.
3. De tweede reden om bij conflicten alle energie en aandacht in eerste instantie te richten op het afremmen van het conflict en niet op de schuldvraag is een empirische. Het is feitelijk onmogelijk op het moment van het uitbreken van een conflict de schuldvraag op te lossen. Die schuldvraag wordt desondanks beantwoord en dat antwoord wordt in aanzienlijke mate bepaald door de behoeften van de individuele persoonlijkheidsstructuur, door de referentiegroepen waarvan men deel uitmaakt, en door het bestaande ‘wereldbeeld’. Feitenkennis speelt nauwelijks een rol: communistenvreters van professie hadden dan ook al op de eerste dag een verklaring voor de oorlog in het Midden-Oosten paraat: de USSR poogde wederom zijn macht uit te breiden. Men leze bv. Elsevier, de militaire medewerker. Maar er zijn in feite te weinig stukken voor een bewijsvoering. Oordelen over recente politieke ontwikkeling en conflicten wordt pas mogelijk, als alle archieven voor iedereen toegankelijk zijn. Dat is te laat voor een positiebepaling ten tijde van het conflictGa naar voetnoot13. Studies over vrij recente conflicten, die nu zijn verschenen en die al enigszins gebaseerd zijn op de grotere toegang tot archieven die historici pas krijgen als het conflict politiek niet meer relevant is, wijzen vaak in richtingen die men ten tijde van het conflict niet waar wilde hebben. Zo bleek onlangs dat Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog overwegend pro-Duits is geweest. De schuldvraag is inzake het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog eigenlijk niet op te lossen (helemaal een systeemkwestie?); Duitsland alléén ervoor verantwoordelijk te stellen is onzin. Ook de tien jaar na dato verschenen studies over de Suezcrisis van 1956 wijzen allemaal in de richting van een samenzwering met voorbedachten rade op initiatief van Frankrijk tussen Israël, Engeland en Frankrijk - wat ook niemand destijds wilde geloven.
Daarbij nog twee kanttekeningen. Een oordeel over de schuldvraag hangt óók af van de maatstaven die men hanteert. Over die maatstaven bestaat geen overeenstemming. Het getuigt van een ideologisch of cultureel imperialisme, als een staat of een groep van staten (een cultuur) haar eigen maatstaven bepalend acht voor de rest van de wereld. De tweede: Elk oordeel heeft min of meer ethische trekken. Een oordeel is | |||||||
[pagina 14]
| |||||||
echter alleen ethisch, wanneer het die betiteling waar kan maken. Een oordeel dat consistent is met de heersende opvattingen van wat juist is, voldoet niet geheel aan die eis. Het oordeel moet ook gebaseerd zijn op de feiten: op álle feiten. De graad van ethiek in een oordeel hangt af van de mate waarin het gebaseerd is op de feiten. Waarschijnlijk schakelt dat het ethisch oordelen over het ontstaan van recente politieke conflicten uit. Maar van kerken en vertegenwoordigers van kerken wordt keer op keer verwacht dat ze als ethici zich uitspreken over actuele problemen. Ik kan het niet toejuichen. Het ‘geestelijk leidinggeven’ - een vak waartoe overigens steeds minder zich geroepen voelen - zou wat meer rekening moeten houden met de beperkingen die er door de harde werkelijkheid aan worden gesteld. De relativerende, zoekende middenpositie tussen het diplomatiek zwijgen (Pius XII over de Joden) en het dogmatisch proclameren (zoals het Synodale rapport over de kernwapens werd geïnterpreteerd, maar niet werd bedoeld) is geen historische verworvenheid van (b.v.) de R.K. Kerk. Men vraagt van oudsher niet om bezinning en voorbehoud, maar om aanvaarding, vertrouwen en berusting.
4. Alle bovenstaande opmerkingen zijn onverkort van toepassing op Vietnam. De discussie gaat in Nederland niet over het ‘afremmen van het conflict’ noch over het voorkomen van verdere escalatie. De discussie gaat primair over de schuldvraag, en over de rechtvaardiging. ‘Onvoorwaardelijke stopzetting van bombardementen’ wordt door de voor- en tegenstanders gezien als een concessie van de Amerikanen, en een inpliciete erkenning daarmee van hun ongelijk - en niet als een noodzakelijke stap op weg naar beëindiging van de geweldfase van het conflict. Alle staten hebben in alle conflicten altijd gelijk; zij hebben ‘hun’ recht aan hun zijde en zij betwijfelen niet dat ook van Boven goedkeurend op hun handelingen wordt neergezien. Wie zich blindstaart op de schuldvraag, handelt in de eerste plaats irrationeel en in de tweede plaats onverantwoordelijk. Het gaat erom het conflict te beëindigen en dat zal waarschijnlijk niet lukken als alle stappen, verklaringen en acties in eerste instantie worden gerelateerd aan de schuldvraag. Die vraag is belangrijk, maar zij kan pas worden beantwoord als de escalatie van het conflict tot staan is gebracht. Dat is in het belang van alle betrokkenen - en er is niemand die er niet meer bij betrokken is. |
|