Streven. Jaargang 20
(1966)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1126]
| |
Heinrich Bölls ‘Ende einer Dienstfahrt’
| |
[pagina 1127]
| |
een aanval in een snedig pamflet (wat sommige Duitse critici betreurden) schreef Böll Ansichten eines Clowns. Voor het eerst koos hij hier een niet-katholieke hoofdfiguur, Hans Schnier, een moderne harlekijn, voor wie het schimpen op de schijnheilige samenleving waarin hij terecht komt door zijn huwelijk met de katholieke Marie Derkum, de enige manier is om contact te houden met de wereld die hem uitstoot. De roman werd door de enen verguisd, door de anderen al te kritiekloos geloofd. Met Entfernung von der Truppe (1964) sukkelde Böll in een literaire impasse. Ondanks de vertrouwde thematiek van de bewustgeworden rebel en de pogingen van enkele critici om van daaruit Bölls compositorisch onvermogen te verdoezelen of te rechtvaardigen, bleef deze deserteurskroniek door collage en fragmentarisme een zwak stuk proza, dat hoogstens als een cahier voor vingeroefeningen kan worden beschouwd. Böll behield de pathologe aanklager, wilde de weg naar de humor via de satire inslaan, maar vond niet de gepaste stijl. Zijn Frankfurter Vorlesungen van 1964 zijn in dit opzicht programmatisch: ‘Die Gesellschaft, ästhetisch und moralisch verwirrt, lässt sich (...) so leicht nicht von uns zum Narren halten, sondern zum Narren machen, es fehlt ihr an Grösse (...), und deshalb findet der Autor den grossen Gegenstand seines Humors nur bei dem von ihr für Abfall Erklärten oder abfällig Behandelten, bei dem (...), der nicht zu dieser grossen Gesellschaft gehört’Ga naar voetnoot2. Vroeger had Böll echter reeds enkele kleinere, niet onbelangrijke composities in die satirische toonaard geschreven en in zijn grotere werken was het verwijt steeds grimmiger geworden. Het citaat uit Frankfurter Vorlesungen laat echter Bölls besef doorschemeren dat een doordrijven van een geïsoleerde grensfiguur het bij de lezer niet meer zou doen. Onhoudbaar bleek ook het subjectieve ik-vertellersstandpunt. Böll was zich aan het doodschrijven in een richting zonder uitkomst. De van elke humor gespeende toon voerde de clown van Ansichten regelrecht naar de zelfvernietiging.
In het voor Böll belangrijke jaar 1964 heeft hij te Frankfurt beweerd dat hij nauwelijks aan een rijpworden van zijn generatie kon geloven. Des te verheugender is het in de humoristisch geconcipieerde novelle Ende einer DienstfahrtGa naar voetnoot3 een kennelijk rijper, bezadigder (of listiger?) epicus aan het woord te horen. Böll vertelt hier het verhaal van twee vrolijke Rijnlanders, die terechtstaan voor een nogal zonderlinge brandstichting. In onzeglijke apathie en wrevel slijt Georg Gruhl zijn legerdienst, waartegen hij de gewetensbezwaren niet heeft kunnen inbrengen die zijn dorpspastoor hem had gesuggereerd. Op een van zijn zinloze, kilometervretende dienstritten is hij op het idee gekomen de militaire jeep naar huis te rijden in Huskirchen, daar zijn vader-weduwnaar Johann op te laden, en te deserteren (later blijkt de legeroverheid tot de slotsom te zijn gekomen dat de jonge Gruhl op de dag van de ‘sabotage’ reeds | |
[pagina 1128]
| |
moest zijn af gezwaaid). De twee antimilitaristische en spitsvondige Gruhls parkeren de auto langs een landelijke weg, overgieten hem met benzine en steken hem in brand. Om hun privé happening volledig te maken, voeren zij rond de knetterende wagen een vreugdedans uit en leiden de Bundeswehr onder pijpengetrommel en het zingen van de litanie van alle heiligen ten grave. Het avontuur eindigt in de gevangenis van het stadje Birglar. Op het ogenblik dat het boek begint, heeft rechter Stollfuss het proces geopend waaraan op last van een anonieme volksvertegenwoordiger geen publiciteit mag worden gegeven. Even onverklaarbaar als de wandaad van de Gruhls is de uitspraak van het gerecht: tot hun eigen niet geringe verbazing en tot opluchting van Grellber (‘de man achter de schermen’, een niet nader geïdentificeerde invloedrijke politicus), gaan de beklaagden vrijuit. Compositorisch treffen we in Ende einer Dienstfahrt een geëvolueerde verteltechniek aan. In zijn eerste, formeel nooit meer overtroffen novelle, Der Zug war pünktlich, gebruikte Böll als vertel- en constructieprincipe de monoloog. Nog constructivistischer werd deze aangewend in Und sagte kein einziges Wort. Niet minder dan elf van de dertien hoofdstukken van Billard um halb zehn (1959) bestaan uit monologen. Hetzelfde zien we in Ansichten eines Clowns, gedeeltelijk ook in Entfernung von der Truppe, in verschillende kortverhalen en luisterspelen. In Ende einer Dienstfahrt nu verlaat Böll resoluut de monoloog, het wanhopig ik-bericht en de isolerende reflexie. Nog steeds vereenzelvigt hij zich met zijn hoofdfiguren, maar nu verbergt hij zich achter de meer objectieve vertelprocédés van de traditionele novelle. Deze veranderde verteltechniek is relevant voor het zin-zoekende standpunt van de verteller. Bij een op leven en dood strijdende monologiserende ik-verteller is humor uitgesloten; de schijnbaar objectieve verhaaltechniek (het belichten van éénzelfde feit, handeling of probleem vanuit verschillende hoeken) biedt vele mogelijkheden om de aanval op de gecodificeerde maatschappij niet minder verbeten en doeltreffend, maar aannemelijker te maken. Het inleidende deel typeert vooral het pittoreske Böllse milieu, waarin de lezer een tijdlang zal moeten verwijlen. De twee aanvangsparagrafen anticiperen het hele verhaal: ‘Voor het kantongerecht in Birglar vond in de vroege herfst van het vorige jaar een proces plaats, over welks verloop slechts weinig tot de openbaarheid doordrong’ (5). Daarop volgt de geforceerde uitspraak, de verdachte tegemoetkomendheid van de staatsmacht en het gekonkel om Brehsel - de gelegenheidsjournalist van een lokaal liberaal dagblad - uit de gerechtzaal te houden. Het verloop en de uitkomst van het verhaal zijn de lezer dus van meet af aan bekend. De auteur neemt aldus de last op zich, door de relatieve originaliteit van zijn gekozen formeel gezichtspunt de lezer deze reeds bekende wereld met ‘nieuwe’ ogen te doen bekijken. De novelle (de roman) is ‘une création qui se sert d'un récit pour exprimer autre chose’Ga naar voetnoot4. In hoever Böll in zijn opzet geslaagd is, moge blijken uit een nadere analyse. Lokaal en temporeel is Bölls novelle makkelijk te situeren. Eens te meer is het ‘theatrum mundi’ een stadje aan de Linkerrijn, waar iedereen iedereen kent. | |
[pagina 1129]
| |
De aanvankelijk vage tijdsaanduiding, ‘vroege herfst van het vorige jaar’, wordt gaandeweg geconcretiseerd (64, 166). Zo kan de lezer reconstrueren. Uit de mond van enkele ooggetuigen en twee snel weer verdwijnende psychiaters vangt hij flarden op van wat er op een warme junidag van het jaar 1965 moet zijn gebeurd. Het sfeerscheppende eerste hoofdstuk dient verder om de Gruhls in een sympathiek daglicht te stellen, een begin te maken met de kritiek op de ‘bundesrepublikanische’ toestanden, en niet in het minst om de openbare aanklager, dr. Kugl-Egger (voor wie de staat een model van rechtvaardigheid is) onopvallend te ridiculiseren. In de eerste regels van het tweede kapittel herinnert de verborgen verteller opnieuw aan de ‘erzählte Zeit’ en wordt de achtergrond van het proces verder uit de doeken gedaan. We verlaten de gerechtzaal. Uit een telefoongesprek van Bergnolte, de toekomstige opvolger van rechter Stollfuss, met de politicus Grellber vangen we op: ‘het gaat een beetje langzaam, maar goed, wat u goed vindt, bedoel ik. (...) Geen pers, het gebruikelijke pittoreske koloriet dat onze brave Stollfuss zowel plezier doet als last bezorgt. Om kort te gaan: geen gevaar! (...) Een kleine, beleefde terechtwijzing zou hem (de openbare aanklager) geen kwaad doen. Niet omdat hij ongelijk heeft, maar omdat hij teveel politieke, of liever staatsrechtelijke punten aanroert en dat moet vermeden worden’ (cursivering F.P., 62). We vernemen dat Gruhl jr. een intieme verhouding heeft met de dochter van het plaatselijke hotel-restaurant ‘Duhr-terras’; Gruhl sr. schijnt een liaison te hebben gehad met een barhoudster. Vooral echter wordt een begin gemaakt met een grondige sociaal-psychologische typering van de opgeroepen mensen in het getuigenzaaltje, waarna we terugkeren naar het slot van het eerste hoofdstuk: de zitting wordt geschorst. Alleen in de gesprekken van aanklager en verdediger wordt de draad van het proces doorgetrokken. Hun vrouwen gaan samen dineren; onderweg ontpopt de vrouw van de advocaat zich als een opdringerige avantgardistische katholieke vrouw, die boordevol initiatieven steekt en het over de pil, de vrijheid en de opvoeding heeft. Zij herinnert aan de debatzieke vrouwen uit Haus ohne Hüter en vooral aan Marie Derkum uit Ansichten eines Clowns. Een andere vrouw, Agnes Hall, beraamt, thuis gekomen, iets geniaals: ze klapt het klavier open, speelt een Beethoven-sonate en krijgt de zotste invallen, ‘zij zou (Gruhl) het geld geven om de auto te betalen waarmee hij het enige had gedaan wat je met militaire wagens kon doen: in brand steken’ (102). Zij maakt zich vrolijk over ‘alle domkoppen ter wereld, die de wetten gehoorzaamden’. Haar vermogen schenkt ze bij testament aan de oude Gruhl. Zo zullen de Gruhls hun happening ieder jaar kunnen hernieuwen. ‘Vreemd, vreemd’, zegt de verteller, ‘hoeveel boosheid, schoonheid en sierlijkheid - en hoeveel van dat gevoel dat liefde heette; elk jaar een brandende fakkel, een vuurmis voor de heilige Agnes, schutspatrones van de verloofden’ (104). Twee dingen vallen hier op. In de eerste plaats Bölls voorliefde voor associaties in de naamgeving. In de litanie waren de brandstichters juist aan de heilige Agnes geraakt en Agnes Hall gaat door als de eeuwige verloofde; elders in het boek lezen we dat de communisten hun samenkomsten op het feest van St.- | |
[pagina 1130]
| |
Thomas zullen houden, de liberalen op St.-Barbara. Bovendien duikt hier het louterende muziekmotief op. In Der Zug war pünktlich was er een scène waar de Duitse soldaat Andreas de Poolse partisane en muziekstudente Olina een stuk klaviermuziek voorspeelde (ook daar een sonate van Beethoven) én meteen het perspectief opende voor het verdere verloop van de novelle. Uit een onverklaarbare liefde voor de Duitser helpt Olina hem deserteren. In Agnes Halls villa keert dit alles terug. De gang van de novelle wordt echter vertraagd door een tussengeschoven pareltje van beschrijvingskunst: bij Stollfuss vernemen we de richtlijnen ‘van hogerhand’ om met het proces gauw gedaan te maken, de in het vooruitzicht gestelde onderscheiding ter gelegenheid van zijn pensioen, maar vooral worden we geconfronteerd met zijn kinderloos gebleven huwelijk (110-116). Dan richt Böll zijn camera opnieuw op het ‘Duhr-terras’. Iedereen staat op het punt naar de gerechtzaal terug te keren voor de namiddagzitting, en Böll gebruikt deze fase om twintig bladzijden lang de kleinsteedse wereld van Birglar, het stadje waar het proces plaats heeft, dik in de verf te zetten. Het gevaar dreigt dat het centrum uit het oog wordt verloren en dat het episodische het haalt op het structurele. Eén voorbeeld moge volstaan: het gesprek van pastoor Kolb met de ‘übersinnliche’ weduwe Wermelskirchen, die begrip zoekt voor een gefrustreerde liefde sinds haar man uit haar jong leven is weggerukt. ‘Soep en koffie werden koud (...). Mevrouw Frohn begreep onmiddellijk dat zich hier iets buitengewoons had afgespeeld. “Daar zat hij”, vertelde ze later, “en hield haar hand vast zoals verliefde paartjes in de bioscoop elkaars hand vasthouden, hij hield die verschrikkelijk mooie handen vast en geen van beiden hadden ze de soep of de koffie ook maar aangeraakt”’ (123). Het citaat komt uit de kaleidoskopische nevenbeschrijving, maar structureel is het in zoverre van belang, dat het weer eens het objectieve gezichtspunt van de verteller-kronikeur onderstreept. Niet minder dan twintig maal keert het zinnetje ‘vertelde hij (zij) later’ in de novelle terug: de indruk moet gewekt worden dat de verteller een gehoord en willekeurig geordend feitenmateriaal weergeeft. Rond half drie begint eindelijk de namiddagzitting en tevens het derde deel van de novelle. De sfeer is omgeslagen, zelfs bij de openbare aanklager, die nu een glimlach om de lippen heeft. De onverschilligheid bij vader Gruhl is geweken voor een frivole ‘Heiterkeit’ - hij heeft intussen vernomen dat zijn zoon straks in het huwelijk zal treden - en zo wordt het hele proces tot een nietszeggende bijzaak herleid. Na verschillende intermezzi kruipt het proces traag vooruit, en het hoogtepunt van de novelle komt wat laat. Hier inderdaad wordt alles opnieuw geconcentreerd rond de Gruhl-affaire en het verhoor van de bijzonderste getuigen. Pastoor Kolb - ‘hij (wist) dat er veel dingen op deze wereld waren die hem pijn deden, maar dat hij van de staat geen leniging van zijn pijn verwachtte’ (135) - en de economist en privaatdocent dr. Grähn - voor wie Gruhl sr. het slachtoffer ‘van een genade- en meedogenloos (...) proces’ is geworden (144) - lezen de publieke macht de les: niet de beklaagden, maar de openbare aanklagers staan hier terecht. Van sterk komische kracht getuigen de verklaringen van ‘modelsoldaat’ Kottke en de uiteenzetting | |
[pagina 1131]
| |
van kunstcriticus Prof. Büren, die de happening tot een regelrecht kunstexperiment in 6-dimensionele grootte opdrijft: de verbrande jeep wordt pop-art en het leger zal restitutie moeten doen! Het korte vierde deel is tragi-komisch. De vertegenwoordiger van het openbaar ministerie wil zijn ambt neerleggen: er wordt met hem gesold (190). Hij krijgt een hartaanval, maar weet zich na een korte pauze te herpakken. Het pleidooi van de advocaat is overbodig geworden. De verteller springt enkele dagen over. De lezer verneemt de uitspraak: vader en zoon Gruhl worden vrijgesproken. Het vijfde hoofdstuk telt nauwelijks elf bladzijden en vormt de epiloog van het hele gekke gedoe. Tegen middernacht loopt de gerechtzaal leeg, Bergnolte rept zich naar Grellber om verslag uit te brengen, terwijl iedereen naar huis gaat en het leven verder dobbert alsof er niets is gebeurd. De komedie is gespeeld, de acteurs ontschminken zich en worden weer gewone burgers, wachtend op de volgende stormloop tegen de maatschappij. Compositorisch knoopt deze nabeschouwing aan bij de inleiding van het eerste kapittel. Zo krijgt de novelle een afgerond klassiek uitzicht.
Uit de verplaatsing van het gezichtspunt van de verteller volgt in Ende einer Dienstfahrt ook een tonaliteitsverschuiving. Door de humor als vervreemdingseffect te gebruiken, verbreedt Böll zijn horizon, maar verwekt hij tevens de indruk dat hij zijn harde kritiek verzaakt heeft. In zijn clown-roman trekken de onmenselijke dirigenten van een verdwaasde gemeenschap aan het langste eind: zij laten de verwijten brakende miljonairszoon stikken in zijn onmogelijk leven. Het verrassende in Ende einer Dienstfahrt is, dat dit verstikkende isolement doorbroken wordt. Het vernietigend rekwisitoor tegen de staat ontspringt niet langer aan het uitzichtloze gevecht van één enkel verbitterd patholoog burgermannetje. Iedereen staat hier achter de aanklagende beklaagden; iedereen bekritiseert op zijn manier en in zijn hoedanigheid het gecodificeerd staatsbestel. Zeer gevat zegt een der getuigen: ‘er werden hier nu dingen behandeld die geen militaire, maar administratieve geheimen waren en juist dat was voor het publiek interessant. Er was geen strategisch, geen militair geheim in het geding, alleen de absurditeit van een volstrekt onefficiënte administratie’ (175). Gruhl is geen verbitterd patholoog mens meer, geen uitgestotene zoals Hans Schnier. Hij is echter ook geen doorsnee-burger. Zijn schalksheid is één van de eigenschappen van het clown-type die Schnier miste. Weduwnaar Gruhl is een religieus niet-geïnteresseerd man, die in de oorlog aan het ‘meubelfront’ heeft gestreden. Hij is de vakman die na de oorlog een anachronisme in het produktieproces van een gemechaniseerde meubelindustrie en het slachtoffer van een amorele belastingpolitiek is geworden. Gruhl jr. daarentegen is ‘weliswaar geen vrome, maar toch gelovige jongen’ (138), die de zinloosheid van de Bundeswehr aan de kaak wil stellen. Zijn carnavaleske happening was nodig om de afstompende onverschilligheid en leegloperij in het leger te doorbreken. Dit proces is dus in wezen de aangekondigde stille opstand tegen een weerzinwekkende en stuiptrekkende maatschappij. Dat zal Bölls bedoeling geweest | |
[pagina 1132]
| |
zijn. Maar wanneer in de gerechtelijke handeling noch de justitie noch de militaire overheid met het proces, dat in de grond een vonnis moet uitspreken over hun bestaansreden, iets te maken willen hebben en geen reden zien zich te verdedigen, schiet Böll zijn doel voorbij. Nergens is er sprake van een gevecht op leven en dood. De instanties delen het oordeel mee, de Gruhls nemen het zelfs aan. Het hele rechtsgeding is ‘in wezen (...) een bedrijfsfeest’, ‘een gezellige afscheidsparty voor de bewonderenswaardige Stollfuss’ (88). Zelfs de beklaagden nemen hun proces niet au sérieux. Ernstig en geloofwaardig is alleen hun misprijzen voor staat en overheid. Die moeten veranderd worden. Het blijft echter een vraag, of kleine lui als de Gruhls of een clown als Gruhl sr. de maatschappij kunnen veranderenGa naar voetnoot5. Is de staat daarenboven zo ziek als Böll ons probeert te doen geloven? Door haar overdrijvingen (die er bij Böll bijna altijd zijn geweest) riskeert Bölls novelle een naar de toon onschuldig gevecht in het luchtledige te worden. Door de frivoliteit waarin het proces verloopt wordt de aanval ontwricht en het averechtse effect bereikt. Eén element wordt hier dan echter veronachtzaamd. In Ansichten eines Clowns dissocieerde iedereen zich van Schnier, in Ende einer Dienstfahrt sluit iedereen zich aan bij de Gruhls. Böll heeft zijn perspectief dus duidelijk veranderd, hij heeft zijn literaire helden in andere banen geleid, zodat de hoofdvraag nu niet meer is ‘kunnen clowns de wereld veranderen?’ Dit is een winstpunt voor zijn (later uit te werken) thematiek, want Böll is zowel zijn voor- als zijn tegenstanders een verdere verduidelijking verschuldigd. Of gaat zijn rijpingsproces de richting uit van een gelaten aanvaarden van de on-menselijke en eens zo verfoeide maatschappelijke organisatie? Moeilijk te geloven wanneer we kennis nemen van zijn recente rede te WuppertalGa naar voetnoot6. Meestal deint zijn gestileerd proza uit tot een gedegen taalzeggingskracht, een genuanceerd, nauwkeurig detailleringsvermogen, tot soms ingewikkelde constructies, waarin punten en komma's doelmatig berekend worden. De epische toonhoogte verbergt een geëngageerd schrijver, zelfs in de minst satirische passages. Niet zelden is Böll spitsvondig geworden. De zolang volgehouden modus conjunctivus en de indirecte rede (in de mond gelegd van alle getuigen) maken van hem een intellectualistisch woordkunstenaar en krijgen een ironiserende, aftakelende functie; zij zetten alles wat rechter en getuigen zeggen op losse schroeven. Een zelfde humoristisch-aftakelende functie wordt ook in de aanvankelijk storende ambtelijke taal gereflecteerd. Is Bölls novellestructuur niet gespannen genoeg, toch moet een ‘close-reading’ criticus erkennen dat de auteur bij elk onderwerp het corresponderende taalniveau weet te zetten. Ik wijs in dit verband op de verschillende stijl in Ende einer Dienstfahrt, Ansichten eines Clowns, Im Tal der donnernden Hufe en Wanderer, kommst du nach Spa....Ga naar voetnoot7. In de nevenverhalen en zelfs in de tussengeschoven salonstukjes duikt de grote verteller op. In een tijdsbestek van vijftien uren heeft de novel- | |
[pagina 1133]
| |
list een hele maatschappij willen tekenen, minder pregnant weliswaar dan in de sterker gereduceerde vertelde tijd van Billard um halb zehn en Ansichten eines Clowns. Bölls compositie lijkt me in Ende einer Dienstfahrt eerder zwak. Het strakke tijdschema werkt misleidend; vertellen kan Böll inderdaad als niet één. Meteen is het gevaar aangestipt waaraan de novellist en de romancier Böll lijdt: hij laat zich meeslepen door een ongebreidelde zucht naar centrifugale detailschildering. Het opeenhopen van vertragende momenten en episodische milieuschilderingen - hoe geslaagd ook - leiden van de novellistische kern weg. Karl Korns uitlating, als zou elk detail ‘belangvoll für den novellistischen Kern’ zijn, houdt voor een grondige analyse geen stand. De vraag die Hilde Bold in 1957 formuleerde, toen Böll nog als de merkwaardigste na-oorlogse Duitse schrijver gold, lijkt me nog altijd even actueelGa naar voetnoot8. Het wachten is nog steeds op Bölls grote epische werk. Daarnaast blijft echter ook de uitspraak van Walter Jens uit 1961 het overwegen waard: ‘ein Jammer, dass man den bedeutendsten Satiriker der Gegenwart zwingt (cursivering F.P.), zum Gross-schriftsteller zu werden und als Klassiker des Mittelmasses (...) eine makabre Repräsentanz auszuüben’Ga naar voetnoot9. Eén ding staat echter toch wel vast: het fenomeen Böll blijft boeien, niet het minst door de gisting die in zijn werk is gekomen sinds Entfernung von der Truppe en de nieuwe weg die hij in 1966 schijnt te hebben ingeslagen. |
|