| |
| |
| |
Een godsdienstig profiel van de Leuvense student
A. Cauwelier
Iets zinnigs zeggen over dé Leuvense universitair, is een hachelijke onderneming. Wie kent de student? Wetenschappelijke gegevens zijn er praktisch niet. Journalisten die toch een typering riskeren, beroepen zich op artikelen in studentenbladen of uitspraken van studentenleiders. Maar herkent de doorsnee student zichzelf in dat portret?
In de loop van dit jaar hebben studenten zelf het plan opgevat, een ernstige enquête te houden over wat de Vlaamse student te Leuven denkt en doet en is. In januari werd aan iedere tiende van de ongeveer 1700 lekestudenten van het derde jaar (in de geneeskunde het vierde jaar) een uitgebreide vragenlijst voorgelegd. In dit staal van 168 studenten (124 jongens, 44 meisjes) zijn alle studierichtingen evenredig vertegenwoordigd. Het derde, respectievelijk vierde jaar werd genomen omdat dit het meest representatieve beeld leek te geven van dé Leuvense student. De enquête, waarvan de publikatie wordt voorbereid onder de titel ‘Profiel van de Leuvense student’, was niet in de eerste plaats bedoeld om de godsdienstige gedragingen en gedachten te peilen. De opzet was veel breder: wij wilden vernemen wat de student denkt (of niet denkt) over de problemen die de volwassenen bezighouden op politiek, cultureel, sociaal, religieus, seksueel, universitair en ontspanningsgebied. Uit dit grote geheel lichten wij hier slechts die elementen die betrekking hebben op het godsdienstig profiel. En het spreekt vanzelf dat hiervan in dit artikel slechts de hoofdlijnen geschetst kunnen worden.
| |
Wie is deze student?
In ons staal zitten 74% mannelijke en 26% vrouwelijke studenten, dezelfde verhouding als in de werkelijke studentenbevolking. De gemiddelde leeftijd is 21 jaar. In deze groep zeggen er 35% van zichzelf dat ze ‘verloofd’ zijn, net even veel meisjes als jongens. Van de meisjes zijn er 87% verloofd met een universitair, terwijl slechts 26% van de jongens een universitaire als verloofde hebben. Hoewel 10,5% ‘enig kind’ zijn, komt ons staal toch uit een gezin met gemiddeld 3,8 kinderen. Het milieu waar ze uit komen, is zeer ‘kerkelijk’: 93% zeggen dat vader én moeder ‘elke zondag’ naar de mis gaan; van 3% gaan de beide ouders ‘soms’, van 1% ‘nooit’; bij 3% gaat één van beide ouders ‘soms’
| |
| |
of ‘nooit’, terwijl de andere ‘altijd’ gaat. Bovendien hebben 93% hun middelbare studies gedaan in een katholieke school, van de meisjes zelfs 95%, van de jongens 92%.
In vraag 10 kregen deze studenten vier antwoordmogelijkheden voorgelegd om zichzelf godsdienstig te situeren: 1) overtuigd katholiek; 2) alleen praktizerend; 3) niet praktizerend gelovig; 4) ongelovig. Zij die zich niet thuis voelen in een van deze categorieën, konden met hun eigen woorden hun positie bepalen. In onderstaande tabel zien we dat 44,5% zich als ‘overtuigd katholiek’ beschouwen. De meisjes zeggen dit niet zo vlug van zichzelf als de jongens. Slechts 7% van de meisjes en 5% van de jongens noemen zichzelf ‘ongelovig’.
|
meisjes |
jongens |
totaal |
|
|
% |
|
% |
|
% |
overtuigd katholiek |
15 |
36 |
58 |
48 |
73 |
44,5 |
alleen praktizerend |
18 |
43 |
36 |
29,5 |
54 |
32,5 |
niet praktizerend gelovig |
3 |
7 |
9 |
7 |
12 |
7 |
ongelovig |
3 |
7 |
6 |
5 |
9 |
6 |
eigen positiebepaling |
3 |
7 |
13 |
10,5 |
16 |
10 |
|
42 |
100 |
122 |
100 |
164 |
100 |
niet ingevuld |
2 |
|
2 |
|
4 |
|
Onder de 16 afwijkende positiebepalingen komen voor: christen, onrustig christen, zoekend katholiek, overtuigd maar ontgoocheld, agnosticus, ‘ik weet het niet’; twee schrappen ‘overtuigd’ en stellen zich tevreden met ‘katholiek’.
| |
Mispraktijk
1. Zondagsmis
|
meisjes |
jongens |
totaal |
|
|
% |
|
% |
|
% |
gaan iedere zondag |
40 |
91 |
105 |
86 |
145 |
87,5 |
gaan nooit (meer) |
0 |
0 |
4 |
3 |
4 |
2,5 |
gaan soms |
3 |
7 |
10 |
8 |
13 |
7,5 |
gaan dikwijls |
1 |
2 |
3 |
3 |
4 |
2,5 |
|
44 |
100 |
122 |
100 |
166 |
100 |
niet ingevuld |
|
|
2 |
|
2 |
|
Behalve de kwantitatieve praktijk hebben wij ook het motief van de praktijk proberen te achterhalen. Uit de verschillende motieven die in een vooronderzoek (in ‘open-vraag-formule’) aan het licht kwamen, hebben wij er vijf behouden. Wij vroegen, het hoofdmotief aan te strepen.
Voor hen die elke zondag gaan, komt op de eerste plaats: ‘om eens rustig na te denken en te bezinnen’ (57), op de laatste: ‘als inspiratie voor mijn leven’ (13). Spontaan hebben 15 studenten vermeld: ‘uit gewoonte’.
| |
| |
|
meisjes |
jongens |
totaal |
a. omdat het verplicht is |
12 |
22 |
34 |
b. om rustig na te denken en te bezinnen |
16 |
41 |
57 |
c. voor de gemeenschapsbeleving |
12 |
33 |
45 |
d. om mijn ‘thuis’ niet te kwetsen |
14 |
31 |
45 |
e. inspiratie (preek....) voor mijn leven |
7 |
6 |
13 |
‘uit gewoonte’ |
5 |
10 |
15 |
andere motieven |
4 |
11 |
15 |
Velen van de ondervraagden geven verschillende motieven: ‘Mijn houding tegenover de mis is niet iedere zondag dezelfde: soms ga ik om me te bezinnen en draag ik er echt iets van mee; soms ga ik uitsluitend omdat het voorgeschreven is’. Of het hangt af van de plaats waar men gaat: ‘In de studentenparochie: voor de gemeenschapsbeleving; in mijn dorpsparochie: om mijn thuis niet te kwetsen’.
Enkelen formuleren de aangehaalde motieven op hun eigen manier. ‘Omdat het verplicht is’ wordt dan: ‘Omdat ik het nodig heb. Waarom dat zo is, weet ik niet, doch ik zou het niet kunnen laten vallen’. - ‘Omdat dit een uiting is van mijn geloof; als ik de mis zou laten vallen omdat het soms vervelend is, kan ik mezelf t.o.v. mijn katholieke principes niet meer verantwoorden’. ‘Om rustig na te denken’ = ‘Om God te danken, hulde te brengen voor ons dagelijks leven’. - ‘Uit liefde tot God (kan het niet beter uitdrukken!)’. ‘Om mijn thuis niet te kwetsen = ‘Om samen met de mensen van vlees en bloed, met het volk van God daar te zijn voor Hem, zoals zijn Volk is’. - ‘Om de dorpsmens niet nog meer redenen te geven om de mis te laten vallen’. - ‘Ik ben leider van een jeugdbeweging’. ‘Uit gewoonte’ = ‘Uit traditie, en ook wel uit een zeker geloof’. - ‘Omdat ik het van jongsaf zo heb geleerd. Bovendien vind ik éénmaal per week niet te veel’.
Voor sommigen is de mis een uiting van trouw aan het geloof: ‘Omdat ik hoop zo eens een echte beleving van het geloof te vinden’. - ‘Als expliciete uitdrukking van geloof’. - ‘Op zoek naar een volwassen geloofshouding’. De uitdrukking ‘als uiting van mijn katholiek-zijn’ wordt viermaal geciteerd.
Links en rechts is er een wrevel tegen de verplichting waar te nemen: ‘Ik vind dat men evengoed in de week kan gaan als men voelt dat men er behoefte aan heeft; ik heb een hekel aan de letter van de wet’. Tenslotte wordt een paar keren vermeld: ‘Omdat mijn meisje gaat’ of ‘Ik ga steeds met mijn verloofde; is een goede steun voor onze verkering’.
Zij die niet iedere zondag gaan, geven de voorkeur aan het motief ‘om mijn thuis niet te kwetsen’ (11 maal). ‘Om eens rustig na te denken en te bezinnen’ behaalt 6 vermeldingen. Twee meisjes vermelden ‘voor de gemeenschapsbeleving’. Eén jongen schrijft: ‘om eens uit te rusten, psychologisch’.
| |
2. Mis tijdens de week in Leuven
Eén student op vier gaat in Leuven, volledig vrij, eenmaal naar de mis tijdens de week, van de meisjes zelfs 39%. Op de vraag ‘waar’ wordt het meest
| |
| |
vermeld de faculteits- of jaarmis (22); vervolgens de studentenparochie (11), tenslotte verschillende paterskerken in de stad.
|
meisjes |
jongens |
totaal |
|
|
% |
|
% |
|
% |
nooit |
15 |
34 |
84 |
68 |
99 |
59 |
dagelijks |
0 |
|
0 |
|
0 |
|
3 × per week |
2 |
4 |
0 |
|
2 |
1,5 |
2 × per week |
3 |
8 |
3 |
2,5 |
6 |
3 |
1 × per week |
17 |
39 |
21 |
17 |
38 |
23 |
om de 14 dagen |
5 |
11 |
7 |
5,5 |
12 |
7 |
om de maand |
1 |
2 |
2 |
1,5 |
3 |
2 |
soms |
1 |
2 |
7 |
5,5 |
8 |
4,5 |
|
44 |
100 |
124 |
100 |
168 |
100 |
| |
Biechtpraktijk
Vraag 21 werd als volgt gesteld: ‘Hoe dikwijls is u in de loop van 1966 te biechten geweest: a. in private biecht; b. in gemeenschappelijke biechtviering?’ Bijna ¼ (24%) zijn geen enkele keer geweest, noch privé, noch gemeenschappelijk. Heel duidelijk treedt aan het licht dat de jongens meer biechten dan de meisjes. Voor de totaliteit behalen de jongens een jaargemiddelde van 5,5 tegenover de meisjes 2,2, en bij de eigenlijke ‘biechtelingen’ ligt dit gemiddelde voor de jongens bij 8,2, voor de meisjes bij 3,1 maal per jaar.
|
meisjes |
jongens |
totaal |
aantal keren |
|
% |
|
% |
|
% |
nooit (noch privé, noch gem.) |
13 |
29 |
27 |
22 |
40 |
24 |
privé 0 (wel gem.) |
3 |
|
3 |
|
6 |
|
1 |
8 |
18 |
18 |
15 |
26 |
16 |
2 |
3 |
|
16 |
|
19 |
|
3 |
4 |
|
8 |
|
12 |
|
4 |
4 |
|
7 |
|
11 |
|
5 |
2 |
|
6 |
|
8 |
|
6 |
2 |
|
6 |
|
8 |
|
8 |
1 |
|
2 |
|
3 |
|
10 |
- |
|
7 |
|
7 |
|
12 |
1 |
|
7 |
|
8 |
|
15 |
1 |
|
5 |
|
6 |
|
20 |
- |
|
1 |
|
1 |
|
25 |
- |
|
5 |
|
5 |
|
30 |
- |
|
4 |
|
4 |
|
biechtviering 1 |
8 |
|
12 |
|
20 |
|
2 |
1 |
|
4 |
|
5 |
|
3 |
1 |
|
- |
|
1 |
|
Hieraan werd de vraag toegevoegd: ‘Wat hebt u eraan?’ Het is opmerkelijk dat deze vraag het minst beantwoord werd van heel de enquête. Zelfs bij de ‘biechtelingen’ is het aantal van hen die antwoorden slechts 77% (precies evenveel bij jongens als bij meisjes). De reden hiervan zal wel dubbel zijn: het moet
| |
| |
velen onmogelijk lijken in enkele woorden te formuleren, zo midden tussen 64 andere vragen, wat zij aan de biecht hebben; van de andere kant weten zeer velen blijkbaar niet precies wat de biecht voor hen betekent. De negatieve antwoorden zijn trouwens de meest sprekende. Van de groep ‘biechtelingen’ die deze vraag beantwoorden, zijn er 36% die onomwonden schrijven: ‘niets’ of ‘heel weinig’. Bij de meisjes komt het antwoord ‘niets’ het meest voor. (‘Ik vraag het me af.... ik geloof er niets aan te hebben’. - ‘Weinig, eerder een geruststelling toch nog eens geweest te zijn’. - ‘Weinig. Ik voel meer voor rechtstreekse spijtbetuiging en berouw tegenover God’). De meesten van hen die zo uitgesproken negatief antwoorden, zijn slechts één of tweemaal te biechten geweest; toch zitten er een paar jongens tussen met 10 en 8 maal, en meisjes met 5 en 4 maal.
Echt ‘religieuze’ antwoorden zijn zeer zeldzaam. Meestal zijn de omschrijvingen gesteld in ‘psychologische’ termen, waarvan het moeilijk na te gaan is in hoever het gaat om de louter-psychologische opluchting of om de vrede van de goddelijke verzoening: ‘De biecht schenkt mij gemoedsrust’. - ‘Grondige reinigingsbeurt’. - ‘Opluchting en geruststelling’. Dezelfde bedenking geldt voor de vele antwoorden die spreken van een ‘nieuwe start’: ‘Soort van her-boren worden’. - ‘Biechten is voor mij een expliciete uitdrukking van mijn vernieuwde wil om weer echt te gaan leven voor mijn medemensen en mijn taak’. - ‘Nieuwe inzet, fris naar het leven toe’. - ‘Neemt schuldbewustzijn weg. Is beginpunt voor beter’. - ‘Nieuwe moed na ontmoediging’.
Enkele voorbeelden van meer ‘religieuze’ verwoordingen (tussen haakjes de biechtfrequentie): ‘Men weet zich opnieuw helemaal bemind door God. Het kan soms kort zijn, maar Hij is daarvoor bij ons’ (12). - ‘Contact met God, en daardoor moed om steeds opnieuw te beginnen’ (15). - ‘Inzicht dat ik nog steeds een onvolwassen geloofshouding heb’ (30). - ‘Stimulans tot zelfcontrole en verdieping van geloofsleven’ (6). - ‘De biecht is voor mij een teken dat er Iemand is die helemaal goed is, die mij wil helpen om een goed mens te worden en het goede in de wereld voortdurend herschept’ (10). - ‘Groei in geloof en vernieuwde inzet voor een christelijk geëngageerde levenshouding’ (1 privé, 3 viering).
De vorm van de biecht ontmoet vele bezwaren: ‘Ben niet voor de traditionele biecht in een donker hoekje, maar om een persoonlijk biecht-gesprek met een priester aan te pakken is veel moed nodig’ (2). - ‘Men kan het niet eens een gesprek noemen. Een ernstig gesprek van mens tot mens, waarin men tot grondige eerlijkheid komt, zou beter zijn’ (2). - ‘De biecht is teveel een opzeggen van formules, zowel van de kant van de biechteling als van de biechtvader’ (1). - ‘De biecht is een gelegenheid om zich te bezinnen over de gehele levenshouding. Het is echter moeilijk deze levenshouding onder woorden te brengen tegenover een persoon die zich zo onpersoonlijk mogelijk gedraagt’ (1). - ‘De privé biecht zegt me niets. De gemeenschappelijke vorm wel: doet me nadenken over dingen waar ik gewoonlijk niet aan denk; en ik voel me meer opgenomen in een gemeenschap van mensen die ook zwak zijn; ik kan me rechtstreeks ook tegenover hen verantwoorden’ (2 viering). - ‘De gemeenschappelijke biechtvie- | |
| |
ring laat de “algemene zondigheid” en de Kerk-gemeenschap aanvoelen’ (10 privé, 1 viering).
Trachten wij al de antwoorden op de vraag ‘wat hebt u aan de biecht?’ te catalogiseren, dan komen we tot onderstaande tabel:
|
meisjes |
jongens |
totaal |
niets |
6 |
10 |
16 |
zeer weinig |
4 |
14 |
18 |
psychologische opluchting |
1 |
18 |
19 |
nieuwe start, nieuwe moed |
3 |
12 |
15 |
gewetensonderzoek, vorm van gebed |
3 |
6 |
9 |
vergiffenis, contact met God |
3 |
5 |
8 |
raad van (gesprek met) priester |
3 |
3 |
6 |
gemeenschapsaspect |
1 |
2 |
3 |
Zij die niet (meer) biechten, vullen meestal niets in, tenzij nu en dan het woordje ‘niets’. Enkelen gaan er echter toch op in: ‘Sedert twee jaar ga ik niet meer te biechten. Ik kan niet genoeg vertrouwen stellen in een priester als vertegenwoordiger van God. Ik geloof er trouwens niet (meer) in dat Christus de biecht ingesteld heeft met de woorden “Wier zonden gij zult vergeven”. Men kan veel beter zijn tekortkomingen rechtstreeks aan God voorleggen en vergiffenis vragen. Natuurlijk beschouw ik de biecht niet als mijn zonden voorleggen aan een priester; louter menselijk. Psychologisch is het misschien soms wel een voordeel tegen iemand “van deze wereld” te kunnen uitzeggen wat je op het hart ligt. Misschien ben ik niet nederig genoeg’. - ‘Vroeger: gevoel van “opluchting”. Nu zie ik er de zin niet meer van in’, (ging in '66 nog 8 maal). - ‘Biechten is een illusie, het is een gemakkelijkheidsoplossing’. - ‘Geen biecht, wel regelmatig gesprek met een priester’. - ‘Ben tegen de biecht. Wel voor een persoonlijk gewetensonderzoek iedere avond’. - ‘Ik zou niet weten wat te zeggen’.
| |
Bidden
Op de directe vraag: ‘Wat is voor u bidden?’ hebben 96% van de ondervraagden een antwoord willen geven. Om hun ‘definitie’ te toetsen aan de realiteit, werd erbij gevraagd: ‘Doet u dit?’ Zoals te verwachten, zijn de antwoorden nogal gevarieerd. Wij trachten ze zo overzichtelijk mogelijk te rangschikken. Naast de 4% die niets invullen, zijn er 7% (uitsluitend jongens) die bekennen: ‘ik weet het niet’.
10% zijn in hun negativiteit meer resoluut en zeggen ronduit: ‘ik bid niet’ (12% van de meisjes, 9% van de jongens). In hun motivering is meestal een zekere agressiviteit waar te nemen. ‘Een monoloog voeren met de illusie dat het een dialoog is’. - ‘Zich richten tot een “oppermacht” waaraan men menselijke kenmerken tracht te geven. Neen!’ - ‘Onbekend. Fabeltjes aan jezelf vertellen! - Nee!’ - ‘Inbeelding!’ - ‘Men zegt: bidden is spreken met God. - Neen. Ik vind het zinloos. Ik bezin mij over de “Liefde” en over de mate waarin mijn leven daaraan beantwoordt’.
| |
| |
6% schakelen het expliciete bidden uit en vinden dat het leven zelf een vorm van gebed is. ‘Het dagelijkse leven zo goed mogelijk in dienst stellen van de anderen. Ik probeer’. - ‘Het uitbouwen van mijn leven door de liefde. Maar... is dat bidden?’ - ‘Goed zijn voor andere mensen. - Ik probeer dit’. - ‘Zijn plicht van staat volbrengen en sociaal zijn’.
20% (14% van de meisjes, 22% van de jongens) spreken over ‘bidden’ in louter binnen-menselijke termen van ‘bezinnen over het leven’, van ‘eerlijk nadenken’, zonder referentie naar een of andere boven-menselijke realiteit: ‘Dat ogenblik van de dag waarop men eens stil wordt en bezint’. (‘Elke avond’ - ‘Nu en dan’). - ‘Elke avond ongeveer vijf minuten’ - ‘Tot inkeer komen. Bewust worden van onmacht. Dikwijls ook denken aan zijn verloofde als vorm van gebed’. - ‘Nadenken en gewoon mens zijn. Ja, ik tracht het toch te doen’. - ‘Bidden is: mijn geweten vormen. Bidden voor de vrede in Vietnam vind ik larie!’
7% verwijzen wel naar een ‘boven-menselijke’ realiteit, doch niet uitdrukkelijk in christelijk perspectief. Het gaat meestal om een louter vraaggebed, vanuit psychologische noodsituatie. ‘Soms een kreet als ik mij angstig voel’. - ‘In momenten van zwakheid en verdriet’. - ‘Compensatie en troost zoeken voor moeilijkheden die men zelf niet kan oplossen’. - ‘Een psychologische steun zoeken. Soms’. - ‘Ik voel me gelukkig, daarom bid ik zo weinig. Bidden herleidt zich tot mijn spijt, dikwijls tot een vraaggebed voor mezelf of voor anderen’.
35% tenslotte (44% van de meisjes en 33% van de jongens) vermelden in hun definitie van het gebed het ‘contact met God’. Enkelen noemen Jesus. ‘Dank betuigen aan God en Hem betrekken in grote en kleine problemen. Dikwijls’. - ‘Praten met de Heer. Mijn problemen aan Hem voorleggen. Alles aan Hem opdragen’. - ‘Als ik een definitie waag, zou ik zeggen: bidden is houden van de Heer’. - ‘Bij de Heer zijn met zorg en vreugde, of zomaar voor niets’. - ‘Zich tot Iemand kunnen richten met heel zijn persoonlijkheid, om te komen tot meer aanvaarding en open staan voor hetgeen ons omringt en voor wat het leven aan zin heeft’. - ‘Aanbidden. Dikwijls zonder woorden’. - ‘Gods aanwezigheid voelen en persoonlijk contact nemen’. - ‘Luisteren naar een stem in 't diepst van de anderen en van mezelf; van de anderen écht houden. Strikter: daarover persoonlijk spreken met de Heer’. - ‘Een inventaris opmaken van mijn dag, mét God’. - ‘Jezelf voor God situeren en met Hem over jezelf praten’. - ‘Mij laten doordringen van de mentaliteit van Christus, meestal aan de hand van een tekst (psalmen, gebeden van Oosterhuis). Probeer telkens opnieuw’.
Deze laatste groep vertelt soms ook iets over de vorm van hun gebed: ‘Los spreken met God. Geen vastgelegde gebeden’. - ‘Gesprek met God. Dagelijks, op hetzelfde uur als mijn verloofde’. - ‘Korte meditatie 's morgens, 's avonds, opdragen van dagelijks werk’. - ‘In mezelf praten met God, zoals ik tegen mijn lief praat. Er mijn problemen mee bespreken, en als iets gelukt is even ‘dank u' zeggen’. - ‘De gewone formules zijn een hulpmiddel om tot een persoonlijk gesprek te komen met God’. - ‘Nergens aan denken, en trachten te
| |
| |
luisteren naar God of je geweten’. - ‘Er zijn een aantal geijkte formules die ik wel gebruik, als ik niet tot 'n meer persoonlijke gebedsuitdrukking geraak van dank of vraag’. - ‘In contact treden met God (soms door bijbellezing), persoonlijk of samen met m'n verloofde’.
Alles samen geeft dat de volgende tabel:
|
meisjes |
jongens |
totaal |
|
|
% |
|
% |
|
% |
bidden niet |
5 |
12 |
11 |
9 |
16 |
10 |
‘ik weet het niet’ |
- |
|
11 |
9 |
11 |
7 |
bidden = bewust leven |
2 |
5 |
8 |
7 |
10 |
6 |
nadenken, bezinnen |
6 |
14 |
28 |
22 |
34 |
20 |
vaag-religieuze behoefte (in nood) |
5 |
12 |
7 |
6 |
12 |
7 |
contact met God |
19 |
44 |
41 |
33 |
60 |
35 |
andere formuleringen |
6 |
13 |
13 |
10 |
19 |
11 |
niet ingevuld |
1 |
2 |
5 |
4 |
6 |
4 |
|
44 |
100 |
124 |
100 |
168 |
100 |
Met vraag 23 hebben wij getracht erachter te komen tot wie de studenten hun gebed richten: ‘Indien u expliciet bidt, tot wie richt u uw gebed? Christus? God de Vader? Maria? een vaag Iemand? een vaag Iets?’
Rangschikking van de antwoorden naar frequentie (aangezien velen verschillende mogelijkheden aanstreepten, konden er geen procenten berekend worden):
meisjes |
jongens |
totaal |
1. |
God de Vader |
18 |
1. |
Christus |
46 |
1. |
Christus |
58 |
2. |
Maria |
14 |
2. |
Maria |
35 |
2. |
God de Vader |
51 |
3. |
Christus |
12 |
3. |
God de Vader |
33 |
3. |
Maria |
49 |
4. |
vaag Iemand |
9 |
4. |
vaag Iemand |
14 |
4. |
vaag Iemand |
23 |
5. |
vaag Iets |
2 |
- |
God |
13 |
- |
God |
15 |
- |
God |
2 |
5. |
vaag Iets |
5 |
5. |
vaag Iets |
7 |
|
(niet ingevuld) |
5 |
|
(niet ingevuld) |
27 |
|
(niet ingevuld) |
32 |
| |
Wat denkt deze student?
In het traditiegebonden handelen leven misschien nog vele onpersoonlijke ‘gewoonten’ voort, die in het meer persoonlijke en kritische denken reeds ondermijnd zijn. Wij hebben getracht de meningen van de studenten te peilen over enkele problemen die ook door volwassenen kritisch worden benaderd.
| |
1. Dogma's
In vraag 26 kregen de deelnemers zes korte formuleringen van geloofswaarheden voorgelegd waarmee zij vertrouwd moeten zijn. Hun werd gevraagd naast ieder van deze ‘dogma's’ een waardecijfer te plaatsen: 0 = houdt me niet bezig; 1 = ik aanvaard zonder nadenken; 2 = ik twijfel ernstig; 3 = ik kan
| |
| |
dit niet geloven; 4 = ik geloof. De zes geloofswaarheden waren: A. Jezus Christus is waarlijk mens én God; B. Ik blijf voortleven na mijn dood; C. Maria is moeder én maagd; D. Reële tegenwoordigheid van Christus in eucharistisch brood en wijn; E. Onfeilbaarheid van de paus; F. Jezus is verrezen.
De antwoorden staan in de volgende tabel:
|
meisjes |
jongens |
totaal |
|
|
% |
|
% |
|
% |
A. Jezus Christus |
|
|
|
|
|
|
|
|
{ 0 |
6 |
14 |
20 |
18 |
26 |
16 |
|
{ 1 |
7 |
16 |
24 |
20 |
31 |
19 |
|
{ 2 |
5 |
11,5 |
10 |
8 |
15 |
9,5 |
|
{ 3 |
2 |
4 |
4 |
3 |
6 |
3,5 |
|
{ 4 |
24 |
55 |
62 |
51 |
86 |
52 |
B. Na de dood |
|
|
|
|
|
|
|
|
{ 0 |
2 |
4 |
12 |
10 |
14 |
9 |
|
{ 1 |
5 |
11 |
15 |
12,5 |
20 |
12 |
|
{ 2 |
7 |
16 |
15 |
12,5 |
22 |
13 |
|
{ 3 |
1 |
3 |
6 |
5 |
7 |
4 |
|
{ 4 |
29 |
66 |
72 |
60 |
101 |
62 |
C. Maria |
|
|
|
|
|
|
|
|
{ 0 |
15 |
34 |
27 |
22 |
42 |
26 |
|
{ 1 |
10 |
23 |
32 |
27 |
42 |
26 |
|
{ 2 |
4 |
9 |
20 |
17 |
24 |
14 |
|
{ 3 |
8 |
19 |
12 |
10 |
20 |
12 |
|
{ 4 |
7 |
15 |
29 |
24 |
36 |
22 |
D. Eucharistie |
|
|
|
|
|
|
|
|
{ 0 |
5 |
11 |
20 |
17 |
25 |
15 |
|
{ 1 |
6 |
14 |
25 |
21 |
31 |
19 |
|
{ 2 |
8 |
18 |
17 |
14 |
25 |
15 |
|
{ 3 |
4 |
9 |
11 |
9 |
15 |
9,5 |
|
{ 4 |
21 |
48 |
47 |
39 |
68 |
41,5 |
E. Onfeilbaarheid |
|
|
|
|
|
|
|
|
{ 0 |
11 |
25 |
22 |
19 |
33 |
20,5 |
|
{ 1 |
8 |
19 |
25 |
21 |
33 |
20,5 |
|
{ 2 |
9 |
22,5 |
32 |
27 |
41 |
25 |
|
{ 3 |
9 |
22,5 |
27 |
22 |
36 |
22 |
|
{ 4 |
5 |
11 |
14 |
11 |
19 |
12 |
F. Verrijzenis |
|
|
|
|
|
|
|
|
{ 0 |
6 |
14 |
20 |
17 |
26 |
16 |
|
{ 1 |
4 |
9 |
18 |
15 |
22 |
13 |
|
{ 2 |
6 |
14 |
5 |
4 |
11 |
7 |
|
{ 3 |
2 |
4 |
5 |
4 |
7 |
4 |
|
{ 4 |
26 |
59 |
72 |
60 |
98 |
60 |
niet ingevuld |
|
|
4 |
|
4 |
|
Als we de quotering ik geloof nader bekijken, zien we dat B (ik blijf voortleven na mijn dood) en F (Jezus is verrezen) de hoogste procenten halen, resp. 62 en 60. Slechts 52% ‘geloven’ dat Jezus waarlijk mens én God is. Hoewel 87,5% iedere zondag naar de mis gaan, geven slechts 41,5% de quotering ‘ik geloof’ aan de reële tegenwoordigheid. C (Maria is moeder én maagd) haalt 22% en
| |
| |
E (Onfeilbaarheid van de paus) 12%. Er zijn weinig duidelijke verschillen tussen jongens en meisjes, tenzij dat veel minder meisjes geloven in het maagdelijk moederschap van Maria (15% tegenover 24% van de jongens), terwijl zij méér geloven in de reële tegenwoordigheid (48% tegenover 39%).
De quotering ik kan dit niet geloven bewerkt de omgekeerde volgorde: hier krijgt E 22%, C 12%, D 9%, F en B 4%, en A 3,5%. Jongens en meisjes reageren identiek, behalve betreffende het maagdelijk moederschap, waar 19% van de meisjes hun ‘ongeloof’ uitdrukken tegenover slechts 10% van de jongens.
De volgorde van ik twijfel ernstig gelijkt heel sterk op de vorige. De percenten liggen wat hoger: E 25%, D 15%, C 14%, B 13%, A 9,5%, F 7%. Ook hier zijn er méér meisjes dan jongens die twijfelen aan de reële tegenwoordigheid: 18% tegenover 14%. Ook is er bij de meisjes meer ‘twijfel’ in verband met de Verrijzenis: 14% tegenover 4%. Wat Maria's maagdelijk moederschap betreft ligt het aantal twijfelenden bij de jongens hoger: 17% tegenover 9%. Meisjes hakken hier de knoop blijkbaar gemakkelijker door.
De vermeldingen houdt me niet bezig en ik aanvaard zonder nadenken brengen ons op het spoor van hen die we misschien de ‘onverschilligen’ kunnen noemen. Zien zij het probleem nog niet, of staan de geformuleerde waarheden helemaal buiten hun werkelijk leven? Indien wij deze twee quoteringen samentellen, krijgen we de volgende ranglijst: C 52%, E 41%, A 35%, D 34%, F 29%, B 21%. Heel duidelijk treedt aan het licht dat de jongens tegen het dogma probleemlozer staan dan de meisjes: hun ‘ik aanvaard zonder nadenken’ ligt telkens hoger. Behalve in C en E, waar de meisjes, resp. met 34% en 25%, zeggen dat deze dingen hen niet bezighouden, blijken de jongens onverschilliger te zijn.
| |
2. Het verplichte priestercelibaat
Vraag 28 luidde: ‘Om welk motief zou de kerk de celibaatsverplichting voor priesters moeten afschaffen / handhaven?’
64% van de studenten zijn voor de afschaffing van de celibaatsverplichting (70% van de meisjes, 62,5% van de jongens), 31% voor de handhaving, 3% durft de knoop niet doorhakken, 2% heeft hierover geen mening.
|
meisjes |
jongens |
totaal |
|
|
% |
|
% |
|
% |
afschaffen |
30 |
70 |
75 |
62,5 |
105 |
64 |
handhaven |
12 |
28 |
39 |
32 |
51 |
31 |
ja + neen |
1 |
2 |
4 |
3 |
5 |
3 |
geen mening |
- |
|
3 |
2,5 |
3 |
2 |
|
43 |
100 |
121 |
100 |
164 |
100 |
niet ingevuld |
1 |
|
3 |
|
4 |
|
| |
| |
De motieven worden meestal heel lapidair geformuleerd. Het is een ‘ogenblikkelijke’ reactie: de vraag wordt hun onverhoeds toegeworpen en zij drukken uit wat zij er ‘globaal’ over denken. Wie er dieper op ingaat, durft soms geen stelling te kiezen: ‘Het zou misschien niet goed zijn als alle priesters huwden, maar in bepaalde individuele gevallen waarschijnlijk wel. Het probleem is echter veel complexer, geloof ik, en ik zou op deze vraag geen kategoriek antwoord durven geven’.
Zij die pleiten voor de afschaffing van de verplichting, hebben daarvoor twee argumenten: het celibaat is niet wezenlijk verbonden met de priesterfunctie; het celibaat is zelfs een hinder voor de zinvolle uitoefening van het priesterschap in deze tijd. ‘Het zou mogelijk moeten zijn dat mannen die zich niet voor het celibaat geschikt achten, maar wel een roeping hebben, priester worden. Het celibaat kan men laten bestaan voor degenen die dit vrij kiezen’. - ‘De absolute gebondenheid van priesterschap en celibaat is verkeerd. De priester is immers in de eerste plaats de bedienaar van de sacramenten en de leider van de liturgische vieringen, maar niet (langer meer) een sociaal werker die omwille van het werk celibatair moet blijven. Het verplichte celibaat ontneemt de priester een fundamentele ontplooiingsmogelijkheid van de mens’. - ‘De priester zou zich meer priester-tussen-de-mensen dan priester-boven-de-mensen voelen’.
De meeste voorstanders van de ‘afschaffing’ gaan de vraag van de verplichting of de vrije keuze voorbij en vinden het celibaat op zichzelf zinloos. Een twintigtal studenten zegt dat het celibaat ‘tegennatuurlijk’ of te ‘zwaar’ is: ‘Het gaat tegen de natuur in en leidt dikwijls tot afwijkingen’. - ‘Onze priesters missen gewoon menselijkheid’. - ‘Een man heeft een levenspartner nodig’. - ‘Afschaffen, omwille van de volledige menselijke ontplooiing. Doch nu nog niet: de kerk is er nog niet rijp voor. Al zijn er reeds vernieuwingen, de vernieuwde mentaliteit is er nog niet’. In deze groep zijn er 14 die opportuniteitsredenen vermelden: ‘Om in de toekomst voldoende priesters te hebben zal de kerk het huwelijk wel moeten toelaten!’ - ‘Er zouden méér priesters komen, en hun leven zou niet zo “artificieel” meer zijn’.
Zij die menen dat de verplichting gehandhaafd moet worden, trachten meestal de intrinsieke waarde van het celibaat te omschrijven. Enkelen vinden priesterschap en huwelijk (gezin) concreet onverenigbaar: ‘Als zij de verantwoordelijkheid hebben voor een gezin, kunnen ze zich niet volledig inzetten voor de Kerk’.
Volledige toewijding aan de pastorale taak is trouwens het motief dat het meest voorkomt. Volledige toewijding aan God, als ‘teken’ voor de mensen, wordt slechts door 10 studenten vermeld: ‘Er moeten steeds mensen zijn die volledig vrij blijven om zich met “de dingen van de Heer” bezig te houden en daardoor dichter bij de arme mens van de twintigste eeuw komen staan die wij zijn’. Een vijftal studenten vindt het celibaat het typisch kenmerk van de priester, bijvoorbeeld ‘omwille van de eerbied’.
Alles samen geeft dit de volgende tabel:
| |
| |
|
jongens |
meisjes |
totaal |
afschaffen |
|
|
|
a. 1. celibaat is niet wezenlijk voor priesterfunctie |
8 |
10 |
18 |
2. celibaat is een hinder voor de priesterfunctie |
15 |
13 |
28 |
b. het celibaat zelf is zinloos |
40 |
17 |
57 |
c. om opportuniteitsredenen |
9 |
5 |
14 |
|
|
|
|
handhaven |
|
|
|
a. priesterschap en huwelijk onverenigbaar |
6 |
3 |
9 |
b. volledige toewijding aan taak |
12 |
6 |
18 |
c. toewijding aan God als teken voor de mensen |
8 |
2 |
10 |
d. typisch kenmerk van de priester |
3 |
2 |
5 |
| |
3. Contemplatieve orden
Bij vraag 27 ‘Hoe staat u tegenover de contemplatieve orden in de Kerk?’ werden drie antwoord-mogelijkheden geboden: 1. ik waardeer ze; 2. ik begrijp ze niet, maar gun ze bestaansrecht; 3. ik vind ze overbodig. Praktisch iedereen heeft deze vraag beantwoord. Een tiental verbeterden de tweede antwoordmogelijkheid in: ‘ik begrijp ze en gun ze bestaansrecht’.
|
meisjes |
jongens |
totaal |
|
|
% |
|
% |
|
% |
ik waardeer ze |
15 |
35 |
55 |
45 |
70 |
42 |
ik gun bestaansrecht |
17 |
39,5 |
54 |
44,5 |
71 |
43 |
vind ze overbodig |
11 |
25,5 |
13 |
10,5 |
24 |
15 |
|
43 |
100 |
122 |
100 |
165 |
100 |
niet ingevuld |
1 |
|
2 |
|
3 |
|
Eén op vier meisjes vindt de contemplatieve orden gewoonweg overbodig en gunt ze zelfs geen bestaansrecht, dus heel wat méér dan jongens: 25,5% van de meisjes tegenover 10,5% van de jongens.
| |
Godsdienstige belangstelling
1. Zorg voor geloofsgroei
In vraag 16 werd een poging ondernomen om de zorg die de student besteedt aan de verdieping en groei van zijn geloofsleven te vergelijken met zijn belangstelling voor andere problemen. Het ‘verwerven van een volwassen geloofshouding’ komt op de vierde plaats, met als vergelijkingscijfer 262. Op de eerste plaats komt ‘slagen in de examens’ (377), gevolgd door ‘verwerven van beroepsbekwaamheid’ (334) en ‘verwerven van algemene cultuur’ (317). Na ‘het verwerven van een volwassen geloofshouding’ (262) worden nog vermeld: ‘het vinden van een levenspartner’ (221), ‘politieke belangstelling’ (166) en ‘geld
| |
| |
verdienen’ (113). Wat ons onderwerp betreft, is er geen verschil waar te nemen tussen jongens en meisjes.
Op vraag 25: ‘Hebt u in 1966 uit eigen initiatief iets gedaan om uw geloofsinzicht te verrijken?’, geven 40% een positief antwoord: 50% van de meisjes en 37% van de jongens. 1. lectuur (36); 2. discussie met vrienden (24); 3. contact met priester (14); 4. gespreksgroep (12); 5. bijbellezing (9); 6. retraite (5); lezingen (4).
| |
2. ‘Kerk en Wereld’
Vraag 24 luidde: ‘Kent u, in grote lijnen, de inhoud van de concilietekst “Kerk en wereld” (schema 13)?’. De antwoorden:
|
meisjes |
jongens |
totaal |
|
|
% |
|
% |
|
% |
neen |
32 |
74 |
101 |
82 |
133 |
80 |
ja |
10 |
23,5 |
18 |
15 |
28 |
17 |
± ja |
1 |
2,5 |
4 |
3 |
5 |
3 |
|
43 |
100 |
123 |
100 |
166 |
100 |
niet ingevuld |
1 |
|
1 |
|
2 |
|
| |
3. Lidmaatschap universitaire parochie
Uit de antwoorden op een meer algemene vraag over de studentenbladen weten wij dat 32% een persoonlijk abonnement hebben op het universitair parochieblad: de helft van de meisjes (50%) en één vierde van de jongens (24%).
Op vraag 20: ‘Beschouwt gij uzelf als lid van de universitaire parochie’, antwoorden zij als volgt:
|
meisjes |
jongens |
totaal |
|
|
% |
|
% |
|
% |
ja |
15 |
34 |
33 |
27 |
48 |
29 |
neen |
29 |
66 |
89 |
73 |
118 |
71 |
niet ingevuld |
|
|
2 |
|
2 |
|
Op de vraag ‘Hoe hebt u er contact mee?’, noteren zij: 1. lezen van parochieblad (41); 2. liturgie in fakulteit of jaar (27); 3. liturgie in Begijnhof of parochie-centrum (26); 4. deelname aan een of andere vorm van groepswerk (23); 5. contact met priester (9).
Merkwaardig is dat verschillende studenten wél het universitaire parochieblad lezen, de faculteitsmis of parochiemis bijwonen, en zich toch niet beschouwen als lid van de universitaire parochie. Eén zegt uitdrukkelijk ‘Ik beschouw me niet als lid van de studentenparochie, maar lees altijd het parochieblad en ga dikwijls naar de Begijnhofkerk’. Een ander: ‘Het bestaan en de concrete wer- | |
| |
king van de parochie dringt tot de meesten van ons niet door’. Daartegenover schrijft een vijftal: ‘Ik ben lid door het feit dat ik een gelovig Vlaams student ben’.
| |
Kanttekeningen (er zijn andere mogelijk)
Opmerkelijk is de ernst waarmee de studenten op deze opiniepeiling zijn ingegaan. Wij mogen zeggen dat de resultaten tamelijk getrouw het profiel uitstippelen van de Leuvense student uit de eerste licentie. Toch moet men er rekening mee houden dat het hier slechts gaat om dat éne jaar, zoals het er uitziet in 1966-1967, in de Nederlandstalige afdeling te Leuven. Het profiel van hun collega's van de Franstalige afdeling zou er ongetwijfeld ‘anders’ uitzien, net als dat van de Gentse studenten bijvoorbeeld.
Met deze objectieve gegevens kan de interpretatie nog alle richtingen uit, van triomfalistisch gejuich om de hoge kerkelijkheidspraktijken in een zo ‘kritische’ leeftijdsgroep, tot scherpzinnig pessimisme om de geringe en weinig-gefundeerde geloofskennis van deze ‘intellectuele gelovigen’. Elders hopen wij de interpretatie breder uit te werken. Voorlopig stippen wij een drietal knelpunten aan die een nadere bezinning vragen.
In de eerste plaats dan de duidelijke afstand tussen denken en doen. De Leuvense student beoefent vele praktijken waarin hij niet meer (of nog niet) ‘gelooft’. Hij treedt te voorschijn als een vrij geslaagd produkt van de Kerk-van-de-verplichting. Voor de Kerk-van-de-uitnodiging lijkt hij niet rijp te zijn. Het godsdienstige is weinig geïntegreerd in zijn leven. In zijn beschouwingen over eucharistie en biecht geeft hij blijk van onbegrip voor de ware sacramentaliteit. Vooral wat de biecht betreft is zijn sacramentele beleving helemaal psychologisch vertekend.
Een tweede knelpunt is de uitgesproken individualistische ingesteldheid. Velen wekken de indruk dat ze hun persoonlijk geloof willen redden of rechtvaardigen, in de lijn van een zekere persoonlijkheidscultus. Bijna nergens bespeuren wij een engagement voor de opbouw van een modern progressieve kerkgemeenschap. Is het feit dat slechts 20% van de katholieke ‘intellectuelen’ iets afweten van de grote lijnen van ‘Kerk en wereld’ in dit verband symptomatisch? Ook de geringe inzet in de universitaire parochie roept vragen op, zowel wat het gemeenschapsbesef van de student als wat de opzet en de werkwijze van de parochie betreft.
Een derde knelpunt wordt blootgelegd als we scherper toezien hoe de subgroep van de ‘overtuigde katholieken’ er uitziet. We constateren hier een hogere kerkpraktijk: 96% van deze groep gaan elke zondag naar de mis, praktisch al deze meisjes gaan ook tijdens de week (56% van de jongens), maar hun zorg voor geloofsgroei ligt niet hoger dan bij de andere studenten: slechts 43% hebben in 1966 uit eigen initiatief iets gedaan om hun geloofsinzicht te verrijken (tegenover 40% voor de totale groep), slechts 19% kennen de grote lijnen van ‘Kerk en wereld’ (tegenover 20% van de totale groep). Ook hun denken loopt paral- | |
| |
lel met dat van de anderen: 14% vinden de contemplatieve orden overbodig; slechts 36% ‘geloven’ in het maagdelijk moederschap, 18% in de onfeilbaarheid, 62% in de reële tegenwoordigheid. Het is dus niet meteen duidelijk waaróm iemand zich ‘overtuigd katholiek’ noemt.
Tenslotte menen wij een hoopgevend symptoom van geloofsrijping te onderkennen in de eerlijkheid waarmee een gedeelte zijn ‘twijfels’ durft en kan uitspreken in verband met de geciteerde geloofswaarheden. Het is niet altijd gemakkelijk uit te maken of die twijfel de inhoud of alleen maar de formulering betreft. Merkwaardig is alleszins dat met name die twee geloofspunten waarop volgens prof. Van Leeuwen de afstand tussen de katholieke en de protestantse leer het grootst is, nl. de onfeilbaarheid van de paus en de Mariadogma's, de katholieke studenten veruit het minst geloofwaardig voorkomen. Of en hoe deze ‘twijfelaars’ tot een volwassen geloofsintegratie zullen komen, is dan weer een andere kwestie. Zullen zij in hun individualisme vereenzamen of gaan zij zich gedwee bij de grote hoop van de onverschillige en brave ‘katholieke ongelovigen’ vervoegen?
|
|