Zij zeggen eenvoudigweg: zo en zo is het gesteld met die werkelijkheid. Wie met hen in gesprek wil treden, voelt dat het dan niet meer gaat om het formuleren van discussiepunten, maar om het accepteren van het stuk werkelijkheid waar zij voor staan. Wat zij te zeggen hebben is groter dan enige filosofie of wetenschap die zij zouden hebben kunnen bedenken. Zij spreken over iets dat zij ‘ontvangen’ hebben. Daarom kan het bij de toehoorder aankomen niet als iets wat alleen maar verheldert of interessant is, maar als iets dat hem iets doet. Iets aan hem doet. Hem verandert.
Waar dat in feite geschiedt, heeft dat merkwaardige gebeuren plaats dat het Nieuwe Testament ‘prediking’ noemt. En het is daar, dat we de verrijzenis ontmoeten. De theologie mag en moet spreken over vragen die zij als wetenschap aan de verrijzenis stelt: in hoeverre is zij historisch bewijsbaar, wat is de verhouding tussen Christus' verrijzenis en de onze, enzovoorts. Zolang zij daarbij haar eigen wetenschappelijke taal hanteert, verricht zij voorwerk voor de ontdekking waar het uiteindelijk op aan komt, het antwoord namelijk op de vraag wat de verrijzenis betekent voor mij. Dat antwoord kan alleen klinken in de ruimte waar de mens zich persoonlijk aangesproken voelt. Waar het woord ‘verrijzenis’ herkend wordt als de naam voor een gebeuren in de mens zelf. Waar hij actueel verrijzenis aan zich voltrokken voelt. Die ruimte schept alleen de prediking. Daarom zijn prediking en verrijzenis onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Maar wat is dan prediking? In ieder geval is zij niet alleen maar in de Kerk, zelfs niet alleen daar waar mensen het uitdrukkelijk hebben over Jesus en zijn naam noemen. De prediking is immers niet afhankelijk van bepaalde formuleringen en woorden. Zij gebeurt daar, waar mensen hun hele persoon laten aanspreken. Waar het opgevangen woord tegelijk een verandering in levensperspectief teweeg brengt, een koerswijziging betekent. Het woord van de prediking is niet alleen een mededeling, het melding maken van nieuwe, zelfs ongehoorde feiten, het is ook de daad die in mensen iets nieuws schept. Het beamen van de prediking is altijd tegelijk het beamen van de eigen nieuwe toekomst, die door de prediking is opengebroken. Wáár er nu precies prediking plaats heeft, is daarom nooit van tevoren te bepalen; zij bewijst zichzelf alleen ter plaatse, als de gebeurtenis waarin mensen tot zichzelf en tot elkander bevrijd worden op het horen van een woord. De prediking is niet gebonden aan dit of dat, deze of gene; ze is niet a priori te localiseren. Ze geschiedt nu hier, dan daar, en bewijst daarin haar eigen vrijheid.
Waar heeft de prediking het dan over? Dat is nu juist zo moeilijk te zeggen, want haar formuleringen zijn iedere keer anders. Op de eerste plaats zijn ze tijdgebonden. Paulus, Eckhart en Kierkegaard spreken een andere taal. Vervolgens komen de woorden van de prediking aan bij mensen in telkens totaal verschillende situaties. Maar er zijn twee constanten in de prediking. De eerste is, dat zij het heeft over bevrijding, en wel heel concreet over de mogelijkheid van déze mens in zíjn situatie, om zich te laten losmaken van datgene wat hem in verleden en heden belemmert om vrijuit zichzelf te zijn en zijn eigen roeping te volgen. De prediking spreekt dus op de wijze van een uitnodiging en een