melen. Met hen bouwde hij een onderwijssysteem op voor jonge kunstenaars. Het ambachtelijke van de kunst werd daarin sterk benadrukt. Ook in theorie hielden de Bauhaus-meesters zich veel met onderwijsproblemen bezig. Talrijke geschriften en schema's werden er aan gewijd. Ze doen vaak wat theoretisch en werkelijkheidsvreemd aan.
Tot de medewerkers aan het Bauhaus behoorden van het begin af aan de schilders Feininger en Itten. De laatste tot 1923. Later komen Marcks, Klee, Muche, Kandinsky en veelzijdige kunstenaars als Schlemmer en Moholy Nagy. Iedere kunstvorm heeft de belangstelling, zelfs toneel en dans, waarmee Schlemmer zich actief bezig hield. ‘Bauhausbücher’ hielden publikaties in op ieder gebied van de kunst. Nauw contact bestond er ook met kunstenaars buiten de directe eigen kring, ook met ‘De Stijl’ in ons land. Mondriaan publiceerde via deze organisatie en er bestond een samenwerking met Van Doesburg en Van Eesteren. Op het gebied van de muziek waren er contacten met Hindemith en Strawinsky. In het curatorium hadden op verschillende tijdstippen niet alleen de geleerde Einstein zitting maar ook de architect Behrens, de schilders Kokoschka en Chagall, de schrijver G. Hauptmann en de componist Schönberg.
De bouwkunst bleef echter steeds het middelpunt van dit veelzijdige artistieke ondernemen. De drie achtereenvolgende directeuren, Walter Gropius, Hannes Meyer en Ludwig Mies v.d. Rohe waren dan ook architecten. Van uit deze bouwkunst beoogde men een eenheid van de kunst. In hoeverre men er ook in geslaagd is dat ideaal te bereiken is een andere vraag. De artistieke verschillen waren daartoe waarschijnlijk toch te groot. Een wil tot vernieuwing was op artistiek gebied bijna de enige band.
Een eenheid was er ook door de strijd tegen reactionaire machten, die het Bauhaus van het begin af aan heeft moeten voeren. Deze strijd heeft van het Bauhaus een symbool gemaakt van de moderne kunst in het Duitsland van Weimar. Door dit symbool-zijn heeft men er vaak een eenheid aan willen geven op punten waar die niet bestond. Al in 1920 werd het eerste vijandige pamflet gepubliceerd. In 1923 liet de Rijksweer bij Gropius huiszoeking doen. In 1925 was het zover dat door acties van ultra-rechtse figuren in het parlement de staatssubsidie in Weimar wegviel. In Dessau, waar financiële bijstand van de gemeente werd verkregen bleef de bestrijding even heftig. Een prettig nevengevolg van deze verhuizing was, dat een nieuw eigen gebouw nodig was. Het schoolgebouw zelf en de woningen voor de docenten zijn unieke voorbeelden van moderne bouwkunst geworden. In die jaren vonden zij meteen al navolging. Deze sucessen versterkten de aanvallen van de rechtse extremisten. Na een strijd van zeven jaar zetten de nazi's, die in 1932 al volledig de macht in Dessau in handen hadden, de sluiting van het instituut door. Als particuliere instelling verhuist men dan nog naar Berlijn Steglitz. Zonder dat het onderwijs daar nog werkelijk wordt hervat, volgt op 11 april 1933 dan de bezetting van het gebouw door de S.A. Korte tijd later volgt de officiële ontbinding.
Dan zwermen de leraren en hun leerlingen over de hele wereld uit. De invloeden die zij wederzijds van elkaar hebben ondergaan, nemen zij mee en dragen zij verder uit. Vooral de bouwmeesters oefenen dan, veelal vanuit Amerika, een