Streven. Jaargang 20
(1966)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 472]
| |
De verschroeiende kracht van Gods barmhartigheid
| |
[pagina 473]
| |
tenzij vanuit de drievoudige traditie, familiaal, religieus en Zuidelijk-literair, die haar gevormd heeft. Laten we eens van dichterbij bekijken hoe deze traditie in haar oeuvre speurbaar is. | |
De familiale traditieZelfs een traditionalistische staat in het hartje van het Diepe Zuiden zoals Georgia heeft sedert het einde van de tweede wereldoorlog, niet zonder revolutie en geweld, ingrijpende veranderingen ondergaan. De negers hebben hun rechten opgeëist en zijn uit de hun traditioneel toegewezen sociale plaats losgebroken. De kleine blanke is voor betere levensvoorwaarden gaan ijveren in een staat die steeds een der armste van de U.S.A. is geweestGa naar voetnoot2. De bourgeoisie, die het van nature bij het bestaande wil houden, voelt zich enigszins tussen beiden in gekneld. ‘Traditie’, ‘vaste waarden’, ‘herkomst’ en een statisch gestratificeerde maatschappij zijn zovele ideeën die haar ter harte gaan en die thans niet meer zo vanzelfsprekend aanvaard worden. Verschillende verhalen uit de twee novellenbundels van Fl. O'Connor zijn gebouwd op het thema van deze sociale wrijvingen en onrust en op het besef dat veranderende sociale toestanden een veranderend bewustzijn vergen. Het titelverhaal uit Everything That Rises Must Converge schetst de wrijving tussen een moeder en haar enige zoon. De moeder, die het als weduwe hard heeft gehad om haar zoon college te laten lopen, leren we kennen als volgt: ‘Twee grijze haarlokken staken naar voren langs beide zijden van haar blozend aangezicht, maar haar ogen, hemelsblauw, waren zo onschuldig en zo onaangetast door ervaring als ze moeten geweest zijn toen ze tien jaar oud was’ (p. 4). Geen spoor van rijping dus door leed en ervaring, geen spoor ook van originaliteit. Men kan deze vrouw volledig karakteriseren door de opvattingen van haar kleinburgerlijk milieu, dat zich aan het verleden hecht, omdat het in elke verandering een achteruitgang ziet. Aan een toevallige sociale orde kent ze een algemeen geldende waarde toe en haar inzicht in de negeremancipatie vat ze samen in twee slogans: ‘De onderste plank ligt bovenop’ (p. 6) en ‘ze mogen omhoogkomen, ja, maar aan hun eigen zijde van het hek’ (p. 7). Ze heeft verder de illusies, het zelfbedrog en de respectabiliteit van haar milieu: ‘Dames zeggen hun leeftijd niet’ (p. 3) en ‘Echte cultuur is in het hart.... in de manier waarop je de dingen doet en de manier waarop je de dingen doet komt voort uit wat je bent’ (p. 9). Ze heeft er geen besef van dat de tijd niet stilstaat, geen eigentijds bewustzijn; ze is dan ook gaan wonen in een buurt die veertig jaar geleden voornaam was. Haar zoon nu is een ruimdenkend ‘liberaal’, die door zijn moeders ideeën gedeprimeerd wordt. Wanneer hij haar, onbeschoft en meedogenloos, uit deze ideeën wakker schudt, stuikt zijn moeder plotseling ineen en sterft aan een hartaanval. Hem rest de wroeging, ‘het binnentreden in de wereld van schuld en verdriet’ (p. 23). | |
[pagina 474]
| |
In dit verhaal vallen twee trekken op. Ten eerste, dat de schrijfster niet duidelijk partij kiest: moeder en zoon zijn beiden even onsympathiek. Ten tweede, dat het haar niet in de eerste plaats om de sociale facetten van de Zuidelijke samenleving te doen is. Inderdaad, het probleem wordt hier - zoals meestal bij Fl. O'Connor - herleid tot een generatieconflict, d.w.z. tot dat soort relaties dat ze uit haar beperkte directe ervaring het best kent. Zij stamt inderdaad uit die sociale stand die bij de verschuivingen in de samenleving niet direct betrokken is en van de sociale troebelen slechts een echo opvangt. Bovendien lijkt haar talent in dit opzicht me tamelijk beperkt te zijn, zodat zij het niet-ervarene zelf niet kon aanvullen. Of was het gewoon gebrek aan interesse? Hoe dan ook, de familiale traditie waartoe Fl. O'Connor behoort, beperkt keuze en duiding van haar materiaal. In zoverre lijkt ze me een typische exponent van dit milieu. Is ze er ook de spreekbuis van? In het boven geresumeerde verhaal krijgt de zoon de schuld. Gebeurt dit alleen omdat hij zo hardvochtig is, of wil de schrijfster ook al wat de moeder verdedigt bijvallen? Het is haast ondenkbaar dat een jonge schrijfster in de bres zou springen voor een verkalkte sociale orde, levensvisie en godsdienstigheid. En inderdaad, Fl. O'Connor distantieert zich ervan. Maar het is opvallend hoe ze in haar verhalen steeds haar weg zoekt tussen ‘moeder’ en ‘zoon’, hoe ze haar sympathie zomin naar de ene als naar de andere laat gaan. Poneert ze in één verhaal dat de lauwen, de ‘burgers’, niet de besten zijn, in het andere toont ze zich bepaald afkerig van de niet-lauwe nieuwlichters die radicale hervormingen voorstaan. In het gehele oeuvre van Fl. O'Connor ontbreekt een breed maatschappelijk kader, wat soms oorzaak is van monotonie. Daarom voelt de schrijfster zich beter thuis op het platteland, in de backwoods van Georgia, waar slechts eenzaten leven. De stad is in haar werk een monolitisch, ongenuanceerd blok. Derhalve schrijft ze regionale plattelandsromans met vaste menselijke verhoudingen en met aandacht voor het pittoreske en folkloristische element. Haar negers zijn meestal brave werklui op het platteland, ze zijn over het algemeen tevreden, zodat er nooit openlijk verzet komt. Ze kijken toe op de dwaasheden van de blanke, die op zijn beurt hun folkloristische revivals, hun spreekwoordelijke luiheid en naïviteit aantrekkelijk vindt. De backwoods zijn bevolkt met idioten en achterlijken van alle slag. Kortom, Fl. O'Connors beeld van het Zuiden reikt niet verder dan dat van oudere auteurs, in de eerste plaats een W. Faulkner. Sociale actualiteitswaarde heeft het slechts indirect of helemaal niet. Ook als zodanig is ze een exponent van de bestaande Zuidelijk-literaire traditie, zoals we verder nog zullen zien. Haar interesse en originaliteit liggen beslist niet op het terrein van de sociale veranderingen. Waar liggen ze dan wel? | |
De katholieke traditieHaar beste werk, Wise Blood en vooral The Violent Bear It Away, wordt geïnspireerd door de sterk katholieke traditie waarin ze is grootgebracht. | |
[pagina 475]
| |
Hazel Motes, de hoofdpersoon van de eerste roman, leeft in de stad, een modern Ninive. Hij bezit de typisch moderne overtuiging, dat alleen hij gelukkig kan zijn die psychologisch ‘well-adjusted’ is, die uitsluitend leeft van zekerheden. Daarom verwijdert hij uit zijn leven al wat spanning of twijfel veroorzaakt, in de eerste plaats het geloof. Dit wil de mens immers engageren zonder dat hij weet waar de weg naartoe leidt en geeft rationalistisch niet te verdedigen antwoorden. ‘Hij zag Jezus van boom tot boom bewegen van achter in zijn geest, een wilde, haveloze figuur, die hem wenkte om zich om te keren, en om mee te gaan in de duisternis waar hij niet zeker was van zijn voetstappen’ (p. 16). Motes is een rationalist en een scepticus: ‘Er zijn allerlei soorten waarheden, jouw waarheid en die van iemand anders, maar achter alle is er slechts één waarheid en dat is dat er geen waarheid is’ (p. 90). De zonde negeert hij omdat zondegevoel de mens ongelukkig maakt. Derhalve verwerpt hij ook de zondeval en de verlossing: ‘Ik ga prediken dat er geen Zondeval is geweest omdat er niets was om van te vallen, en geen Verlossing omdat er geen Zondeval is geweest, en geen Laatste Oordeel omdat de eerste twee er niet zijn geweest’ (p. 60). Dus is er geen Christus geweest, en geen kruisdood, of tenminste: ‘Ik zeg niet dat hij niet gekruisigd werd, maar ik zeg dat het niet voor jou was’ (p. 34). Hij gaat een nieuwe kerk, een kerk zonder Christus, prediken. Maar aangezien iedere kerk haar ‘idool’ nodig heeft, zoekt hij een Jezus ‘die zijn bloed niet vergieten kan om er mensen mee te verlossen, omdat hij een mens is en niets goddelijks in zich heeft’ (p. 68). Hij vindt een mummie, uit een museum gestolen, bloedloos en verschrompeld, een bespotting zowel van de mens als van Christus. Hij ziet hier weliswaar de ongerijmdheid van in, maar blijft zich tegen beter weten in als godloochenaar affirmeren. Ostentatief leeft hij met een vrouw ‘in wat zonde werd genoemd’ (p. 63), niet omdat hij dat prettig vindt maar om aan te tonen dat hij niet in de zonde gelooft. De hele tijd echter laat God hem niet met rust en wanneer Hazel hem uiteindelijk erkent, steekt hij zich de ogen uit. Door de goddelijke revelatie ziet hij genoeg in zichzelf om zonder de buitenwereld te kunnen leven. In dit werk worden dus twee levensvisies, de rationalistisch-sceptische en de gelovige met elkaar geconfronteerd. De eerste betekent in Fl. O'Connors ogen zelfverminking en dood, de tweede leven. In The Violent Bear It Away wordt deze tegenstelling verder doorgetrokken. De 14-jarige Francis Marion Tarwater leeft met zijn oudoom, een profeet, ergens in de bossen te Powderhead, Tennessee. In tegenstelling tot Motes staat hij niet per se afwijzend tegenover het waagstuk van het geloof en de goddelijke genade. Hij wil een profeet worden om als Moses water uit de rots te slaan en als Joshua de zon te doen stilstaan. Het profeetschap is een middel tot zelfbevestiging en macht over de hele kosmos. Daarbij wil hij uitverkoren worden door een direct spectaculair ingrijpen van God. Zijn oudoom wil hem opleiden tot een profeet en zijn eerste opdracht zal zijn, een idioot neefje te dopen. Dat weigert Tarwater, die niet nederig wil aanvaarden dat ‘God moves in His own time’ (p. 317) en dat de profeet geroepen is tot lijden in Christus' voetspoor: ‘het kind (voelde) een gemelijkheid over zich heenkruipen, een traag | |
[pagina 476]
| |
warm rijzende wrok, dat zijn vrijheid moest verbonden worden met Jezus en dat Jezus de Heer zou zijn’ (p. 315). Wanneer zijn oudoom sterft, verbrandt hij het huis met het lijk erin om de verrijzenis onmogelijk te maken. Na deze eerste zelfbevestiging trekt hij, op aanraden van een vreemdeling die aan zijn zijde opduikt en weldra zijn vriend wordt - welke katholiek herkent er de duivel niet in? - naar de stad om God en zichzelf te bewijzen dat hij geen profeet is. De duivel bekoort hem handig met het argument van de menselijke vrijheid (Jezus of jij), met rationele argumenten (hoe kunnen doden verrijzen?), langs de weg van de hoogmoed (vraag naar een zichtbaar, persoonlijk teken). In de stad belandt Tarwater bij het idiote neefje en diens vader, Rayber. Plotseling krijgt hij een revelatie, ongeveer zoals Paulus op de weg naar Damascus: ‘Toen kwam de openbaring, stil, onverbiddelijk, rechtstreeks als een kogel.... Hij wist dat hij geroepen was om profeet te zijn en dat de weg van zijn profeetschap niet opvallend zou zijn.... Hij trachtte “Nee” te roepen, maar het was alsof je zou proberen te roepen in je slaap. De klank was gesatureerd in stilte, verloren’ (pp. 357-358). Hij weigert gehoor te geven aan de stem. Rayber, zijn rationalistische oom, wil hem een handje toesteken om hem te genezen van zijn dwangidee. Hij brengt zijn idioot zoontje en Tarwater bij een vijver. Daar speelt zich het drama af. De duivel fluistert Tarwater in het oor: ‘bevestig je met een daad tegenover God. Je hoeft slechts een idioot te verdrinken’. Tarwater doet het. Juist op het ogenblik van de moord echter krijgt hij de zekerheid dat hij zijn profeetschap voltrokken heeft: ‘Hij wist met een instinct zo zeker als het eentonige mechanische kloppen van zijn hart, dat hij het kind gedoopt had op het ogenblik zelf dat hij hem verdronken had, dat hij de richting inging van alles waarop de oude man hem voorbereid had’ (p. 423). Nog weigert hij een profeet te worden. Wanneer hij echter het graf van zijn oudoom vindt, die tóch begraven werd, is dat voor hem een vingerwijzing van God. Daarop volgt de openbaring die ik als motto boven dit artikel heb gezet. Francis Marion Tarwater zal een profeet worden: levend zal hij voor God getuigen. En dit profeetschap zal zich in lijden en nederigheid voltrekken. De tegenstelling rationalisme - spiritualistisch-gelovige geesteshouding, die in Wise Blood werd aangesneden, wordt dus in The Violent Bear It Away verder uitgewerkt. Het is, in Fl. O'Connors oeuvre, een conflictsituatie tussen twee onverzoenbare levensopvattingen, die systematisch op verscheidene niveaus in botsing komen. Op een eerste, zeer breed plan treffen we dit conflict aan als een tegenstelling tussen stadsbeschaving (rationalisme) en plattelandse ‘achterlijkheid’ (spiritualisme). Ten tweede wordt de tegenstelling in de intermenselijke verhoudingen belichaamd in Rayber vs. Tarwater. Rayber wil als rationalist uiteindelijk de hele werkelijkheid tot verstandelijke principes en categorieën herleiden. Wat zich niet zo vatten laat, verwerpt hij als niet-bestaande. De werkelijkheid ‘begrijpen’ is ze tevens domineren, zodat de rationalist zijn eigen God wordt. Rationalisme en utilitarisme gaan hierbij hand in hand. Alles immers wordt gecatalogiseerd als ‘useless’ of ‘useful’. En de mensen vormen daar geen uitzondering op. Rayber heeft de medemens tot een voorwerp herleid, dat hij oppermachtig kan gebruiken zonder aan iemand | |
[pagina 477]
| |
rekenschap verschuldigd te zijn. Aan deze opperste zelfbevestiging ligt een psychologische motivatie ten grondslag, de noodzaak namelijk om ‘well-adjusted’ te zijn als voorwaarde tot geluk. Maar tegenover diezelfde werkelijkheid, die hij oppermachtig meent te mogen benaderen, staat Rayber tevens machteloos. Hij gaat er met tests op af, maar kan ze niet handelend richten. ‘Al zijn beroepsbeslissingen waren geprefabriceerd en sloten geen participatie in’ (p. 373). En zijn neef merkt spottend op: jij kan niet handelen, maar slechts spreken over wat je zou gedaan hebben als je het gedaan had. Er is in de rationalist Rayber een splitsing tussen denken en handelen, een uiteenvallen van handelen en zijn. Hij is ineffectief. De oude Tarwater en, aan het einde van zijn evolutie, ook zijn achterneefje zijn spiritualisten, gelovigen. Bij hen zijn denken, handelen en zijn niet gescheiden. Het rationalistische denken met begrippen en twijfels trekt hen niet aan. Zij ‘weten’ met hart en geest, door 'n plotselinge revelatie die ‘een put in je opent’. Hoe irrationeel ook, dit soort weten geeft een inzicht in de diepe zin van leven en kosmos die de rationalistische kennis ver achter zich laat. Het is een oerbesef van de ultieme eenheid van al het bestaande door Gods scheppingsdaad, met daarbij een visie op een later te verwezenlijken nieuwe eenheid met God in het eeuwig leven. Zulk een weten impliceert handelen, drijft tot engagement. Het profeetschap van Tarwater is niet anders dan dat. Uit dit alles vloeit een diep respect voor de individualiteit van de andere voort, die niet tot een object gereduceerd mag worden. De spiritualistisch-gelovige mens is niet autonoom. Zijn zelfbeschikkingsrecht wordt beperkt door de evenmens en door God. In plaats van zelfbevestiging en trots treden zelfverloochening en nederigheid. Maar juist hierin ligt de eigenlijke menselijke vrijheid. Er zijn nog andere spanningen: de spiritualist is niet ‘well-adjusted’. Hij waagt zich op onbekende wegen en vindt de zekerheden en het veiligheidsverlangen van de rationalist schraal, pover. Zijn uiteindelijke dimensie haalt hij niet uit zichzelf, maar uit God, die macht heeft over de mens omdat hij de Verlosser is. Het kernstuk van O'Connors hele visie zijn inderdaad de Verlossing en de Verrijzenis. Een verlossing niet door het intellectualistische woord of door een symbolisch teken, maar door bloed, door een volledige inzet van de Godmens. Daarom mag deze ook van de mens een dergelijke inzet eisen ‘to justify his Redemption’ (p. 306) en om uiteindelijk te verrijzen ‘in a world transfigured’. ‘Voor mij is de zin van het leven gecentreerd in onze Verlossing door Christus’ getuigt Fl. O'ConnorGa naar voetnoot3. Het dualisme dat we reeds op een dubbel niveau hebben aangetroffen, leeft ook in ieder individu. Hazel Motes is de rationalist én de door God vervolgde. Francis Marion Tarwater moet van rationalistische zelfbevestiging tot deemoedige aanvaarding van zijn profetenrol komen. Zelfs Rayber is gespleten. Heeft hij zijn rationalistisch schutsel niet opgericht tot zelfbescherming tegen gevoeligheid? Tenslotte werkt Fl. O'Connor het dualisme uit in allerlei contrasterende symbolen en tegenstellingen. Er zijn twee wijzen van zien: door Raybers bril, die de | |
[pagina 478]
| |
werkelijkheid slechts in haar oppervlakkige aspecten toont, of met de ogen van de profeet, die verbrand zijn door een schroeiend vuur dat helder inzicht schenkt. Twee wijzen van horen: gebrekkig met Raybers hoorapparaat of luisterend naar Gods stem in natuurgeweld en in het binnenste van de ziel. Twee wijzen van weten: Raybers weten door deductieve redenering, dat verarmt; het weten van de profeet door een plotselinge revelatie die je ‘bloed’, je diepste menszijn doordringt: ‘Good blood knows the Lord’ (p. 338). Twee wijzen van spreken: het woord van Rayber, geschreven, is dood en niet bezielend; het goddelijk woord dringt tot in de bloedstroom door, brandt, ‘is direct as a bullet’ (p. 357). Kortom, in een reeks tegenstellingen en symbolen die ten dele rechtstreeks door het Matteüs-evangelie zijn geïnspireerd, wordt de onmacht van de niet-gelovige tegengesteld aan de macht van God en van de gelovige. Uiteindehjk is het een tegenstelling tussen dood en leven. Tegen die tegenstelling zoals ze door O'Connor wordt voorgesteld, rijzen echter twee vragen: is ze niet karikaturaal? is ze niet te eenvoudig? Karikaturaal is O'Connors voorstelhng beslist, zowel die van het rationalisme als die van het spiritualisme. Nergens vangt men in haar werk een echo op van het nederig rationalisme dat niet uit hoogmoed of zekerheidsverlangen voor het niet-bestaan van God opteert; evenmin kent zij een rationalisme dat, door humanistische motieven geïnspireerd, wél handelt en de wereld beter maakt. Anderzijds is haar katholicisme geen geïncarneerd christendom, maar een transcendentaal spiritualisme, dat niet inziet hoe de voleinding van de Boodschap reeds in deze wereld begonnen wordt. Daaruit vloeit een zwart-wit tegenstelling voort, die in beide levenshoudingen de gemeenschappelijke factor van een engagement in de wereld geheel verwaarloost. Met de vraag of die tegenstelling niet te eenvoudig is, bedoelen we of het in onze tijd nog opgaat deugd en ondeugd in zulke strakke categorieën te scheiden en diametraal tegenover elkaar te plaatsen. Fl. O'Connor is zich daarvan bewust en zij tracht haar voorstelling dialectisch te nuanceren, vooral met behulp van twee technische middelen: voortdurend verspringt het gezichtspunt; nooit dringt zij in het verhaal haar eigen standpunt rechtstreeks op. Zelfs in haar karikaturale vorm is de rationalistische geesteshouding in The Violent Bear It Away niet zonder meer verwerpelijk. Rayber geeft een perfect aanvaardbare psychologische verklaring voor het profeetschap van de oude Tarwater: ‘De dwangvoorstelling, dat hij door de Heer geroepen was, vond haar oorsprong in onzekerheid. Hij had de zekerheid van een roeping nodig, en daarom riep hij zichzelf’ (p. 314). Met psychologische maatstaven gemeten, is de oude Tarwater niet normaal en hij heeft inderdaad vier jaar in een krankzinnigengesticht doorgebracht. Aan de jonge Tarwater tracht Rayber het besef bij te brengen dat het geloof een laffe poging is om te ontsnappen aan de zinloosheid van het leven. Is de moord op het idiote neefje geen weerzinwekkend gevolg van een idée-fixe? Vanuit de rationalistische gezichtshoek kan men dit boek lezen als een illustratie van godsdienstwaanzin, religieus fanatisme, bijgeloof en achterlijkheid. Toch steekt Fl. O'Connor haar uiteindelijke sympathie niet onder stoelen of | |
[pagina 479]
| |
banken. In de inleiding die ze tien jaar na de eerste publikatie op Wise Blood schreef, geeft ze blijk van een zekere bezorgdheid bij het schrijven van het werk: ‘Dat het geloof in Christus voor sommigen een zaak is van leven en dood, is een struikelblok geweest voor lezers die er liever over zouden denken als een zaak van weinig belang. Voor hen ligt de integriteit van Hazel Motes in het feit dat hij zo krachtig probeert verlost te geraken van de haveloze figuur die achteraan in zijn geest van boom tot boom beweegt. Voor de auteur ligt zijn integriteit in het feit dat hij dit niet kan’ (p. 8). Terwijl de familiale traditie Fl. O'Connors werk eerder verlamde, is het met de katholieke traditie waartoe ze van huis uit behoorde net omgekeerd. Deze schenkt haar een heilsleer en levensvisie, een aantal zekerheden en een moreel referentiekader om wereld en samenleving te beoordelen. Onder de moderne Amerikaanse romanciers is zij een der weinigen die vanuit zekerheden en vanuit een visie die het individu transcendeert, de huidige samenleving be- en veroordelen kan. Want dat ze déze samenleving door rationalisme vergiftigd ziet, is overduidelijk. Eigenlijk interesseert ze zich dus wel voor de eigentijdse samenleving, maar niet voor bepaalde sociale aspecten ervan. Ze ziet ze in een veel fundamenteler daglicht. Wel aarzel ik even haar visie ‘katholiek’ te noemen. Heeft ze daartoe de menselijke wil niet te zeer gedetermineerd, de directe God-mens relatie niet te zeer buiten ieder communautair verband geplaatst en niet te weinig oog gehad voor de vader-kind verhouding erin? Meent men hierop bevestigend te moeten antwoorden, dan spreekt men wellicht beter van een christelijk-spiritualistische visie, gevoed door een katholiek bewustzijn. De bescherming van haar milieu heeft ook haar katholicisme een bepaalde tint gegeven. Van de moderne angst, wanhoop en leegte van de ziel die door een zwijgende God verlaten schijnt, is er in haar werk heel weinig te vinden. God is de overweldigende Zekerheid, die de zondaar op de hielen zit en volledig transformeert. Andere aspecten van deze visie en voorstelling - het ingewikkeld spel van voor en tegen en het steeds wisselend gezichtspunt; de distortie ook, die gevoed wordt door groteske elementen en geweld - zijn niet uit O'Connors katholieke traditie te verklaren, maar uit de Zuidelijk-literaire traditie waartoe zij behoort. | |
De Zuidelijk-literaire traditieWe hebben er reeds op gewezen dat Fl. O'Connor in haar voorstelling van de Zuidelijke scène niet verder gaat dan Faulkner. Ook in de vele ‘profeten’ uit haar werk meen ik een echo op te vangen van de jaren dertig toen in vele zuidelijke staten dergelijke lui inderdaad rondtrokken. Maar er is meer. Met een niet al te grote overdrijving kan men zeggen dat de moderne literaire traditie in het zuiden bepaald wordt door W. Faulkner en E.A. Poe. Eén aspect hiervan is belangrijk voor het oeuvre van Fl. O'Connor, nl. de Gothic romance, die voornamelijk onder invloed van E.A. Poe in het zuiden is doorgedrongen. Het is een griezelverhaal met spoken en geestverschijningen, met abnormalen, waanzinnigen, ziekelijken, perversen en geobsedeerden. Deze | |
[pagina 480]
| |
elementen worden aangewend met allerlei bedoelingen: spectaculaire (bijv. de lezer doen griezelen), psychologisch gemotiveerde (bijv. desintegratie van de persoonlijkheid, verwoording van de wereld van onderbewustzijn en droom) en vele andere. Zowel uit haar beeldspraak en woordkeuze, als uit de waanzinnigen, fanatici, idioten, duivels, onzichtbare handen en dergelijke die haar romanwereld bevolken, en uit de voortdurende obsessie van geweld en perversiteit, blijkt dat Fl. O'Connor niet buiten deze traditie gedacht kan worden. Veel hiervan komt echter uit de Bijbel, die de schrijfster vaak met een ‘gotische’ geestesgesteldheid tegemoet is getreden. Andere elementen stammen duidelijk uit het gotische griezelverhaal. Andere nog kan men niet met zekerheid lokaliseren. Waar komt de duivel met de bokkepoot vandaan in het verhaal The Lame Shall Enter First? Is de duivel die Jezus in de woestijn bekoort niet analoog aan de ‘vreemdeling’, later ‘vriend’, die Tarwater met hoogmoed bekoort? Toch behoort deze mysterieuze vreemdeling tevens tot het gotische griezelarsenaal. Ook de onzichtbare hand (van God) hoort in beide thuis. En is het hoofd van Joannes de Doper op de schotel niet een sterk gotisch geladen element? Bijbel en gotisch griezelverhaal zijn voor Fl. O'Connor twee evenzeer aangewende inspiratiebronnen. Ze verbindt de Bijbel met een inheemse literaire traditie. Met welke bedoeling? Van een schrijfster die getuigt dat ‘alle komische romans die enigszins goed willen zijn, over problemen van leven en dood moeten gaan’, kan men niet aannemen dat louter pret om een groteske situatie haar zou gedreven hebben. Ook het verlangen de lezer kippevel te bezorgen is haar wel vreemd geweest. Fl. O'Connor wil als schrijfster een boodschap brengen en zij gebruikt daarvoor de meest adequate middelen die een bestaande literaire traditie haar biedt. Haar keuze van gotische elementen kan men m.i. als volgt verklaren. In een overbeschaafde en decadente samenleving is het niet-emfatische woord versleten geraakt en maakt het geen indruk meer. In de publiciteit grijpt men dan naar de super-superlatieven, in de literatuur naar het overstatement, de herhaling, de gradatie, en dies meer. In een beschaving, zo ongevoelig en onverschillig, dat de dood van een kind en een natuurramp te ‘alledaags’ zijn om de mens nog te beroeren, moet deze wakker geschud worden met vuur dat uit de hemel valt. Zulk een beschaving is vaak ook zo verwrongen, dat de mens als ‘normaal’ aanziet wat abnormaal, wreed en hatelijk is. In Fl. O'Connors ogen is de Amerikaanse samenleving dit alles: ongevoelig voor al wat niet met emfase en overdrijving wordt ingehamerd. En het rationalisme en scepticisme die er thans hoogtij vieren, zijn distorties die men als normaal beschouwt. In dat geval zijn schokmethodes onontbeerlijk. Daarom gebruikt Fl. O'Connor gelijktijdig de technieken en de beeldspraak van de Gothic romance en van de Bijbel: ‘Mijn persoonlijke overtuiging is, dat schrijvers die alles zien in het licht van hun christelijke overtuiging, in deze tijden het scherpste oog zullen hebben voor het groteske, voor het perverse en voor het onaanvaardbare.... Ik denk dat zeer vaak de reden voor deze aandacht voor het perverse het verschil is dat er bestaat tussen hun geloof en wat de lezers geloven. Verlossing heeft geen zin, tenzij er reden voor is in het actuele leven dat we thans leven, en sedert de | |
[pagina 481]
| |
laatste eeuwen is de wereldse overtuiging in onze cultuur doorgedrongen, dat er zo'n reden niet is.... De romancier met christelijke overtuiging zal in het moderne leven distorties aantreffen die weerzinwekkend voor hem zijn, en zijn probleem zal zijn deze als distorties te laten zien aan een gehoor dat eraan gewend is ze als natuurlijk te zien; en hij zal wellicht gedwongen zijn telkens gewelddadiger middelen aan te wenden om zijn visie door te geven aan een vijandig gehoor’Ga naar voetnoot4. Duidelijk blijkt hieruit hoe Flannery O'Connor door een apostolische bezorgdheid gedreven werd. Ze wil meer dan gelezen worden, ze wil de lezer uit zijn schuilhoek lokken en aanzetten tot engagement. Twee jaar geleden overleed deze schrijfster. Met de postume publikatie van Everything That Rises Must Converge is haar werk compleet. Als het de tijd weerstaat - en ik zie daar alle kans toe - zal het zijn om de gave artistieke verwoording van een christelijk-geëngageerde levensvisie die geconfronteerd wordt met een bepaalde interpretatie van de hedendaagse (Amerikaanse) mens. ‘In de grootste romans vallen de morele zin van de schrijver en zijn dramatische zin samen’Ga naar voetnoot5: deze opmerking van Fl. O'Connor is ook op haarzelf toepasselijk. |
|