Streven. Jaargang 20
(1966)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 457]
| |
Over aanpassingsstoornissen in de militaire dienstGa naar voetnoot*
| |
[pagina 458]
| |
achtige verwikkelingen, tenslotte toch in innerlijke samenhang en min of meer gelijktijdig zich ontplooiden, thans moet men constateren dat zowel in ons land als daarbuiten meer en meer discrepanties gaan optreden, die een harmonieuze groei naar de volwassenheid voor steeds meer jonge mensen problematisch maken. Allerwegen ziet men een versnelde groei der sexuele functie (acceleratie), te meten aan het vervroegd optreden der menarche bij het meisje, van de eerste pollutie bij de jongen, en een vroeg-rijpe ontwikkeling der secundaire geslachtskenmerken, de harmonische uitbouw van de lichamelijkheid verstoren. Niet alleen in de militaire dienst is men beducht voor het afnemend fysiek prestatievermogen van de jonge dienstplichtige. Naast de disharmonische groei der lichamelijkheid ziet men tevens een vertraging (deceleratie) in de geestelijke rijpwording, een infantilisering naast fysieksexuele vroegrijpheid, waardoor bijv. geestesstoornissen, die men vroeger in verband bracht met puberteit en adolescentie, thans regelmatig tot ná het 30e jaar gaan optreden. Over de mogelijke oorzaken van deze merkwaardige tendentie in de rijpwording van de moderne jonge mens willen wij in dit artikel niet in discussie treden, alleen deze tendentie voor een goed begrip van ons standpunt signaleren. De jonge man, die ingelijfd wordt bij de Krijgsmacht, bevindt zich dus midden in de steeds problematischer wordende periode tussen jeugd en volwassenheid. Hij is nog bezig de nieuwe en vaak vreemd verwarrende mogelijkheden te leren kennen van een volwassen-wordend lichaam. Lichamelijk volgroeid is hij meestal bij lange na niet, om van de geestelijke rijpheid nog te zwijgen. In de volwassen samenleving en beroepswereld, waarin hij bezig is zich te oriënteren vanuit de nog slechts relatief beschutte levenssituatie van het gezin, wordt hij gebombardeerd door de beïnvloedingstechnieken van de hedendaagse massa-communicatiemedia, door speciaal op hem gerichte reclame, door waarde-relativering en tegenstrijdige politieke doctrines, waardoor zijn denk- en leefwereld steeds meer evolueert in een richting waar de normen en waarden van de ‘gevestigde maatschappij’ al of niet terecht discutabel worden gesteld. Normen en waarden die door vele jonge mensen als bij uitstek geldend voor de militaire samenleving worden ervaren. Als compensatie voor de innerlijke onzekerheid betreffende eigen identiteit en zelfbepaling, zoekt de jonge mens van heden zich te poneren in de overwaardige accentuering van individualiteit en ongebonden vrijheid, c.q. het recht op anarchie. Dat hij zich ook hierin weer conformeert aan anderen, overziet hij pas later. Want enerzijds als leerling en onvolwaardig beschouwd, mede in verband met de steeds langduriger leer- en opleidingstijden die ook de meest eenvoudige beroepen thans vereisen, beschikt hij anderszins over vrijheden en financiële middelen die hem beletten door zelfbeperking en bewuste keuze zich datgene te verwerven waaraan hij op werkelijk individuele en originele wijze emotionele bevrediging kan beleven. Ongetwijfeld slagen de meeste jonge mensen erin, door deze overgangsfase heen, zich verder te ontwikkelen naar de volwassenheid. Wellicht zal de volgende volwassen generatie, juist door de zware eisen die de hedendaagse volwassen-wording stelt aan het jeugdige integratievermogen, een | |
[pagina 459]
| |
kwalitatief betere en rijpere zijn dan de huidige. Maar dat deze ontwikkelingsperiode bij sommige jeugdigen een zware tol eist aan aanpassings- en neurotische stoornissen, zelfs tot algehele geestelijke ontreddering toe, dat weet elke arts en psychiater, elke pedagoog en zielzorger, politie-ambtenaar, strafrechter en maatschappelijk werker, die zich voor jonge mensen interesseert. Dat weet ook menig ouderpaar. Eerder haalden wij in het Nederlands Militair Geneeskundig Tijdschrift de Amerikaanse sociaal-psychologe Marie Jahoda als volgt aan: ‘The crucial test for the strenght of mental health occurs as a person is transported from one environment to the other when habitual patterns of behaviour are challenged and interiorized values of the former environment are contradicted by the socially approved values in the new environment’. In dat artikel meenden wij het toenemend getal van aanpassingsstoornissen in de militaire dienst te kunnen duiden als symptomen van een in wezen maatschappelijk proces, een sociaal-pathologisch proces zo men wil, nl. van de ‘cultural gap’ die ontstaat, als binnen een samenleving bepaalde delen ervan, of bepaalde waardesystemen en sociale tradities, zich in toenemende mate ongelijktijdig of in deviërende richting ontwikkelen. En wij meenden deze zich steeds verwijdende en dieper wordende kloof te kunnen signaleren tussen de leefwereld van de hedendaagse jonge mens, als verbijzondering van de snelle evolutie in leven en denken in de huidige civiele samenleving, en de relatief statische normen, waarden en tradities binnen de militaire maatschappij. Waaraan zal de jonge man, die voor de militaire dienst wordt opgeroepen, zich hebben aan te passen? De jonge dienstplichtige zal gedurende vele maanden verwijderd worden uit de gezinsgemeenschap en uit de kring van intieme sociale betrekkingen waarin hij is opgegroeid. Studie en vakopleiding, de intrede in een beroep, verloving en huwelijk, de vrije deelname aan ontspannings- en verenigingsleven, moeten worden onderbroken of uitgesteld. De jonge dienstplichtige wordt overgeplant in een maatschappij die in leefgewoonten, eisen, normen en sfeer geheel verschilt van die waarin hij is opgegroeid, en waarin hij zijn toekomstig verblijf aan het uitstippelen is. Tot het tijdstip van zijn inlijving heeft hij zich een zekere individualiteit verworven, een zekere routine van leven, zich gedragen, zich zelf ervaren, met anderen omgaan, weten welke plaats men onder de anderen waard is en welke hem toekomt. Een routine van veelal uiterlijkheden, zeker, van wijze van kleding, persoonlijke smaak, wijze van groeten, wijze van alleen zijn in slapen, vrijen en bidden, van handigheid, zich thuis voelen, kortom van zich wel-bevinden. Maar de zelf-onzekere, nog in volle ontwikkeling verkerende jonge mens heeft zich in bijzondere mate met deze, vaak uiterlijke, zaken van zich-wel-bevinden geïdentificeerd; zij hebben, en vaak op overspannen en als het ware ‘sociaal-narcistische’ wijze, te maken met de handhaving en bevestiging van zijn identiteit en zelfgevoel, hebben te maken met het zich welbevinden in zelfrespect, en het voor hem noodzakelijke gevoel van eigenwaarde. Deze routine van zich gedragen en zich wel-bevinden laat hem bij zijn intrede in de krijgsmacht geheel in de steek, en daarmee (tijdelijk) zijn zelfgevoel, zijn gevoel van vrijheid en zelfbeschikking. In de militaire samenleving worden de gewone dagelijkse handelingen van het | |
[pagina 460]
| |
leven, als daar zijn: zich kleden, lopen, groeten, de maaltijd gebruiken, de dagindeling, het slapen gaan, niet aan het individuele toeval of de persoonlijke gewoonte overgelaten, doch integendeel gedeïndividualiseerd en strak geuniformeerd. Het wordt allemaal anders verlangd, in een andere uitvoering, onder andere omstandigheden en voorwaarden, op vastgestelde tijden, en op luidruchtig of stilzwijgend bevel, dat in ieder geval geen tegenspraak duldt. Een ieder moet op uniforme, voorgeschreven wijze gekleed gaan, op gelijke, voorgeschreven wijze zich gedragen. In de uitvoering van de vastgestelde leefregels wordt een absolute stiptheid geëist. De militair is steeds met en bij anderen. Hij wordt met anderen opgeleid in het militaire handwerk. Men eet en slaapt steeds gezamenlijk, men moet zich ook gezamenlijk, zo niet onder geleide, leren te vermaken. Alles komt men van elkaar te weten, zelfs de tot dusverre intieme lijfelijkheid, bij het gezamenlijk aan- en uitkleden op de kamer, in de wasruimten. Er is vrijwel geen mogelijkheid tot het alleen bij zich zelf zijn, tot afzondering in de lichamelijke of geestelijke intimiteit. Is het wonder dat vele jongelieden de eerste tijd van hun militaire leven een soort derealisatie ondergaan, depersonalisatie-gevoelens beleven, door De Smit eerder beschreven als het ‘de-identificatie syndroom’? Het contact met de medemens, op adequate wijze slechts te beleven vanuit de eigen identiteit, èn vanuit de juiste perceptie van de rolverwachting door het sociale milieu, gaat gedeeltelijk verloren, hetgeen kan resulteren in de tijdelijke ervaring van sterke vereenzaming. Doch er is meer. De hedendaagse jonge mens is opgegroeid in een sfeer van overwaardering van ongebonden vrijheid, zelfbepaling en individualisme. Deze overwaardering moet, zeker grotendeels, als symptoom en reactie-formatie worden gezien van een diepgaande gezagscrisis, die zich afspeelt in het na-oorlogse opvoedingsmilieu, in het gezin en daarbuiten. Het ‘ouderwetse’ gezin bood in zijn hiërarchische structuur met vader als onbetwist hoofd aan het opgroeiende kind ruimschoots mogelijkheden zijn tanden te scherpen aan de gezagsproblematiek, welker integratie binnen de persoonlijkheid voor een werkelijke maatschappelijke volwassenheid en individualiteit onmisbaar moet worden geacht. Het moderne gezin echter heeft veel van zijn oorspronkelijke functies verloren. Op weg naar de meer matriarchaal getinte ‘nuclear family’, als voornamelijk affectief rust- en trefpunt van de gezinsleden, heeft het zijn stabiliteit en uiteindelijke vorm nog lang niet gevonden. De vader is ‘zich zelf een vraagstuk’ geworden, zeker ook in zijn verschijningsvorm en symbolische betekenis tegenover zijn opgroeiende kinderen. Zijn gezag is discutabel geworden, en daarmee èlk gezag voor de hedendaagse jonge mens. Naast het uitbundig benadrukken hiervan naar buiten, in habitueel gedrag en soms in gedragsontsporing, moet bij vele jeugdigen toch gesproken worden van een defectueuze, infantiel gebleven structurering van het gezagscomplex binnen de persoonlijkheid. Met alle mogelijkheden van een defecteuze, neurotische verwerking ervan, indien dit complex op een voor het individu vrijwel niet te ontwijken wijze wordt geactualiseerd bij de inlijving in de Krijgsmacht. Gezag, discipline en gehoorzaamheid zijn immers niet alleen symbolisch de | |
[pagina 461]
| |
grondpijlers van de militaire samenleving; zij zijn zeer concreet aanwezig in vrijwel ieder detail van de leef- en gedragswijze waarmee de jonge dienstplichtige wordt geconfronteerd. Het primitief gebleven gezagscomplex binnen de jonge persoonlijkheid is veelal ‘geladen’ met een kwantum diffuse, even primitieve aggressie, die bij actualisering van het complex tot uiting kan komen, hetzij als zodanig, door zijn primitieve driftmatigheid en infantiele ambivalentie dan veelal even destructief voor het individu als voor de samenleving, hetzij in de vorm van angstreacties op deze diffuus dreigende aggressiviteit, bij voorbeeld bij de confrontatie met de als bedreigend aggressief ervaren opleiding in de wapenhantering. In de militaire dienst komt men nu eenmaal om op een of andere wijze te leren vechten! Voorts bestaat er bij de inlijving in de militaire dienst de dwingende noodzaak tot een zeer ingrijpende aanpassing in fysiek opzicht. Zoals wij eerder in dit artikel stelden, is de dienstplichtige bij zijn inlijving nog voluit verwikkeld in zijn lichamelijke groei naar volwassenheid. En er is, vergeleken met vorige decaden, allerwegen een duidelijke achteruitgang te constateren in zijn fysieke conditie en prestatievermogen. Een achteruitgang die zeker te maken heeft met de zeer gebrekkige lichamelijke scholing die de jonge mens in zijn kinder- en adolescentietijd krijgt, in zijn school- en opleidingsgang die voornamelijk gericht is op intellectuele en technische vorming. Maar ook is er de reeds eerder gesignaleerde dis-harmonisatie in de lichamelijke ontwikkeling van de jonge mens, die hem, op het tijdstip van zijn intrede in de militaire dienst, kwetsbaarder doet zijn dan zijn mogelijk meer viriele leeftijdgenoot van enige decaden terug. De militaire opleiding heeft een zeer sterk fysiek accent. Moeilijkheden in de aanpassing hieraan, ook bij een uitgesproken goede wil van de dienstplichtige, zijn derhalve in de toekomst meer en meer te verwachten. In het voorafgaande zijn enige factoren gesignaleerd die er toe kunnen leiden dat sommige, en naar verwachting van schrijver dezes steeds meer, jonge mensen de aanpassing aan de militaire vorm van samenleven, van zich gedragen, van denken en voelen, van normen en waarden, niet kunnen opbrengen. Zeker niet als zij aan zich zelf worden overgelaten, niet op de juiste wijze worden geleid en geholpen in hun veelal oprechte pogen zich aan te passen. Deze factoren zouden met vele andere kunnen worden aangevuld. Doch zeker is reeds, dat de resulterende aanpassingsstoornissen bijzonder schadelijk kunnen zijn voor de fysieke en geestelijke gezondheid van de betrokken individuen, en zeker niet minder voor het moreel, de kracht en de efficiency van de Krijgsmacht. En het is, zowel in het kader van een efficiënt bedrijfs-, personeels- en opleidingsbeleid, als gezien de verantwoordelijkheid van de militaire overheid voor de staatsburgers in militaire dienst, dan ook dringend noodzakelijk, dat men naar middelen en wegen zoekt om deze aanpassingsstoornissen in een zo vroeg mogelijk stadium te onderkennen, ten einde maatregelen te kunnen treffen het vóórkomen er van zo veel mogelijk te beperken. In het volgende zal een overzicht worden gegeven van de verschijnselen van een reeds voltrokken stoornis in de aanpassing. In het algemeen kan men zeggen dat een stoornis in de aanpassing, zowel op | |
[pagina 462]
| |
lichamelijk, als op geestelijk en sociaal niveau, zich bij het individu kan voltrekken volgens 2 verschillende reactie- en gedragspatronen, namelijk volgens het flight-type, en daar tegenover volgens het fight-type. Deze terminologie uit de Angelsaksische psychologie spreekt voor zich zelf, en zal in het volgende nog worden verduidelijkt. Meestal treft men in de praktijk mengvormen aan, waarin men dan echter toch wel een overheersend patroon volgens een van beide typen kan herkennen. | |
I. Gedragspatronen, waarin de flight-reactie overweegtDe stoornis in de aanpassing uit zich hierin, dat het individu zich op enigerlei inadequate wijze aan de voor hem onoverkomelijke situatie, de aanpassingsnoodzaak, tracht te onttrekken. a. De onwettige afwezigheid of desertie. Een ernstig strafbare daad in de militaire gemeenschap, met, althans voor een objectief waarnemende dan wel straffende instantie, duidelijke consequenties. In een groot deel van de gevallen blijkt echter bij de motivering van deze strafbare handelwijze door het betrokken individu de bewuste kennis van deze overtreding van de militaire gedragscode als het ware overspoeld te zijn door niet rationeel-overdachte, impulsieve en instinctieve vlucht-tendensen in de persoonlijkheid, als het ware door een instinctief-biologische variant van ‘weg wezen’, weg uit een als onverdraaglijk ervaren dilemma. Het ‘gewin’ uit deze handelwijze blijkt vaak zeer discutabel te zijn, en hoofdzakelijk in het ‘weg wezen’ zelf te liggen. Schrijver dezes zijn uit zijn forensisch-psychiatrische werkzaamheden meerdere gevallen bekend, waarbij de desertie werd gevolgd door maandenlange doelloze omzwervingen met enorme ontberingen, eindigend in ernstige uitputtingstoestanden. Agressieve of fight-tendensen zijn aan te wijzen in de ‘hinaus-weh’, bijv. het uitbreken uit arrest, meestal met diffuse angst-belevingen als diepere ondergrond. In tegenstelling tot het heimwee eindigen deze toestanden ook meestal in doelloos zwerven. In sommige persoonlijkheden zijn disposities aan te wijzen die, in situaties die op enigerlei wijze het welbevinden van het individu belemmeren, zich uiten in zwerfneigingen van al of niet avontuurlijke aard. b. Iets dergelijks vindt plaats bij joy-riding. Niet alleen vanuit de militaire gedragscode een ernstig vergrijp, ook naar civiele normen zeer laakbaar: vooral omdat bij joy-riding vaak ernstige ongevallen voorkomen, ook door chauffeurs die in normale omstandigheden uitstekend blijken te kunnen rijden. In feite immers bevindt de joy-rijder zich in een roes, net als de alcoholgebruiker achter het stuur. Het motief tot joy-rijden is meestal geheel irrationeel en impulsief. De joy-rijder geeft zich over aan een roes van snelheidsbeleven, van meesterschap over en het zich opgenomen voelen door sterke paardekrachten; van zich machtiger en sneller te weten dan wie dan ook met twee benen op de grond, machtiger dan hij zelf in de werkelijkheid ooit zal kunnen zijn: onmachtige die zich in wezen niet of nauwelijks in staat weet gewoon soldaat te zijn met de anderen. De sterk gemechaniseerde militaire samenleving biedt deze onmachtigen zeer veel gelegenheid tot deze vorm van infantiel-aggressief | |
[pagina 463]
| |
machtsbeleven, doch het impulsief zich storten in de roes van het joy-rijden is in feite een vlucht in een wensdroom, net zoals bij c. Het overmatig gebruik van alcohol. In de alcoholroes wordt het welbevinden gezocht dat het individu maar al te zeer mist in zijn werkelijke situatie. De schijn-kameraadschap en het pseudo-contact met anderen onder invloed van alcohol moeten de plaats innemen van de werkelijke eenzaamheid, van het werkelijk onvermogen deel te hebben aan de gemeenzaamheid met lotgenoten. Het roesachtige zich tot alles in staat voelen doorbreekt de remmingen van de onmacht. In ernstige gevallen van aanpassingsstoornis, gelukkig in de praktijk vrij zelden voorkomend, kan het verslaafd raken aan de belevingen van de alcoholroes leiden tot alcoholisme, doch dan is de aanpassingsstoornis overgegaan in een ernstige ziekte. d. Het individu trekt zich terug uit de te moeilijke werkelijkheid in de eigen fantasiewereld. In de leeftijds- en ontwikkelingsfase waarin de meeste dienstplichtigen zich bevinden, is dit een zeer acceptabele reactiewijze als ‘reculer pour mieux sauter’, als het zich tijdelijk en periodiek terugtrekken uit het ‘men’, om zich steeds weer in contact te weten met eigen identiteit en individualiteit. Het dient echter wel goed onderscheiden te worden van de neiging tot dagdromerij als compensatie voor als ondraaglijk gevoeld falen ten opzichte van de eisen van de gemeenschap. De aanpassingsgestoorde dagdromer komt tot vergeten van tijd en taak (wachtdelicten!). Hij zondert zich af van de groep, waarbinnen de enige mogelijkheid ligt van een geordende aanpassing: in saamhorigheid. In ernstige gevallen kan dit leiden tot een desorganisatie van de waarneming en beleving van de werkelijkheid, tot een toestand van geestelijke ontreddering, die elke psychiater die regelmatig met jonge patiënten werkt, uit ervaring kent. Deze toestanden kunnen een langdurige en intensieve klinische behandeling noodzakelijk maken, zoal niet het individu voor zijn gehele verdere leven geestelijk verminken. e. Elk streven naar aanpassing gaat gepaard met biologisch gefundeerde veranderingen en gebeurtenissen (stress-verschijnselen), zowel in de lichamelijke, als in de geestelijke en sociale sfeer. Dergelijke processen bereiden ook de aanpassing voor, of scheppen er de voorwaarden toe. Bij een gestoorde aanpassing kunnen deze processen uit het gareel geraken, zowel in duur, intensiteit als doelmatigheid. Het zich opdringen van deze ontregelde processen aan de aandacht van het individu schept de mogelijkheid tot pre-occupatie er mee, tot dwangmatige beleving ervan, als ver-ontschuldiging en rationalisatie van de als krenkend ervaren onmacht tot aanpassing aan de gemeenschapseisen. Hier ligt de basis voor tal van functioneel-somatische klachten; voor vele, het individu vaak ernstig in zijn moraal functioneren en welbevinden bedreigende neurotische reactiewijzen; en voor vele stoornissen in de sociale perceptie, die als in een vicieuze cirkel de aanpassing aan de gemeenschap weer extra bemoeilijken, en waarvan de beleving van vereenzaming, bedreiging en wantrouwen de wel meest voorkomende zijn. Over de interactiepatronen en -processen binnen een zich structurerende, een ‘zich aanpassende’ groep is, buiten het experimenteel sociaal- psychologisch laboratorium, nog | |
[pagina 464]
| |
weinig bekend. Vast staat echter dat de aangeboden groepsleiders, i.c. het kader in de militaire samenleving, bij deze groeps-processen een kardinale rol spelen, ook bij de ontsporing van deze processen. Vele stoornissen in de sociale perceptie bij in de aanpassing gestoorde militairen gaan, volgens de ervaring van schrijver dezes, uit van de inadequate gezagshantering door jeugdig-onervaren, onzeker, dan wel onvoldoende gemotiveerd kader. Voor een uiterst kritische selectie en een hoog genormeerde opleiding van dit instructiekader moet dan ook, in het raam van de militaire geestelijke gezondheidszorg, bij voortduring gewaakt worden. f. Het individu geeft de strijd om de aanpassing op. De contactmogelijkheden met de buitenwereld worden teruggenomen; de levensprocessen, zowel van lichamelijke als van geestelijke aard, worden afgeremd. Dit zijn de verschijnselen van de depressie. Vooral het in wezen integere individu ervaart dit opgeven echter met gevoelens van schuld, schaamte en wrok. Schuld jegens de gemeenschap, schuld ook jegens het eigen zelfrespect, de eigen zin voor verantwoordelijkheid. In feite wordt de strijd uit de buitenwereld verplaatst naar de binnenwereld, en gericht tegen het eigen zelf. In extreme, relatief zelden voorkomende gevallen loopt dit uit op een impulsieve, dan wel vooraf beraamde poging tot zelfvernietiging, op een poging tot zelfmoord. Een andere, minder spectaculaire, doch niet minder ernstige uiting van de depressieve toestand is de ziekelijke voedselweigering, waarbij het organisme alle voedselopname reactief afweert. Dit kan leiden tot algehele uitputtingstoestanden, indien niet tijdig geneeskundig wordt ingegrepen. Een aanloop tot dit toestandbeeld ziet men nogal eens bij de voor de militaire dienstplichtige min of meer typische heimwee-depressie, en bij de zich als acute depressie voordoende angsttoestanden in isolatie bij celstraf. Voor de buitenstaander minder doorzichtig is het feit dat de afgeremde vitaliteit in minder extreme gevallen een verminderde afweerkracht van het organisme ten gevolge heeft, en een verhoogde vatbaarheid voor ziekten. Ook minder bekend is dat een partiële neiging tot zelfdestructie, als enige uiting van een depressieve toestand, kan leiden tot een verhoogde kans op ongevallen, zowel in het verkeer als bij de praktische opleiding, en bij het hanteren van de vele mechanische werktuigen in de moderne krijgsmacht. | |
II. Gedragspatronen, waarin de fight-reactie overweegtIn het algemeen is het zo, dat aanpassing aan een, voor het individu nieuwe situatie het best zal gelukken als hij met zijn vitaliteit, zijn activiteit, zijn goed geïntegreerde aggressiviteit, de aanpassingsmoeilijkheid tracht te overwinnen. Dat hierin belangstelling voor de nieuwe situatie, inzicht in de noodzaak tot aanpassing, en het gevoel van morele verplichting mede een belangrijke rol spelen, spreekt van zelf. Toch kunnen ook aanpassingsstoornissen zich voordoen volgens het fight-, het aggressieve patroon, met voor de samenleving, en veelal nog meer voor het betreffende individu, destructieve gevolgen. Deze destructiviteit, vooral gericht tegen het eigen zelf, was trouwens in het voorgaande reeds meermalen te herkennen. | |
[pagina 465]
| |
a. Ernstige krijgstuchtelijke, dan wel strafrechtelijke vergrijpen. De stoornis in de aanpassing is vooral het gevolg van het feit, dat bij het streven naar aanpassing het individu vooral uitgaat van egocentrische strevingen tot behoeftebevrediging. Zelfzuchtig en star in zijn persoonlijkheidsstructuur, onmachtig zich, mede ten eigen bate, te plooien naar de rechtmatige eisen van de gemeenschap, betekent de enige kans op aanpassing voor hem: het met geweld doorzetten van eigen neigingen en strevingen, ten koste van de gemeenschap. Overigens lang niet altijd bewust beraamd: de aggressieve inbreuk tegen de normen en wetten van de gemeenschap verloopt nogal eens als een impulsieve, instinctmatige reactie op een als onverdraaglijk ervaren gevoel van onvermogen zich in de gegeven situatie wel te bevinden. Bij uitstek geldt dit voor hen bij wie de gezags- en disciplinaire situatie in de militaire samenleving eigen onvoldoende geïntegreerde gezags- en aggressie-problematiek actualiseert en luxeert. De aggressieve daad betekent dan vaak een paniekmatige reactie op neurotische angstbelevingen. b. De aggressieve vecht-houding, als habituele neiging het eigen zelf ten koste van alles (ook van het werkelijke eigenbelang) door te zetten, kent iedere meerdere bij diegenen die hij dan ‘psychopaten’ pleegt te noemen. Ook echter bij degenen die in wezen gezond zijn, met overigens normale aanpassingsmogelijkheden, komt het ‘kankeren’ voor als nog volkomen acceptabele ‘overflow’ van onlustgevoelens, inherent aan de aanpassingsnoodzaak. Anders wordt dit bij hen, bij wie de aggressieve vechthouding berust op een onvermogen tot saamhorigheid, op een defect in de persoonlijkheid derhalve. Deze individuen vormen een bedreiging voor het moreel van de groep waarvan zij deel uitmaken, en zij worden daarom door de groep veelal uitgestoten. Het uitgestoten zijn wordt echter wederom als een bedreigende, onverdraaglijke situatie beleefd, met aggressieve uitingen als reactie, waarmede een trieste kringloop wordt gesloten. Soms zoekt het individu zijn ‘heil’ in een gedragspatroon volgens het ‘flight’ type, en hij voltooit hiermede zijn nederlaag, ten koste van zich zelf en van de gemeenschap waarvan hij deel behoorde uit te maken. c. Zoals reeds eerder vermeld, kan een verhoogde kans op ongevallen het gevolg zijn van een partiële zelfdestructietendens bij depressie-toestanden. Deze z.g. accident-proneness kan echter ook het gevolg zijn van een diffuse, ongericht-aggressieve houding van het tot werkelijke aanpassing onmachtige individu jegens zijn milieu, i.c. zijn werkmilieu, en de werk- en voertuigen waar hij mee omgaat. Dit mag niet worden gelijkgesteld met een bewuste vernielzucht (die óók voorkomt). Juist het ongerichte, impulsieve van de aggressief-destructieve grondhouding van het individu, als aanpassingsstoornis, maakt deze destructiviteit zo gevaarlijk, vooral voor het individu zelf.
In het eerste deel van dit artikel werd een overzicht gegeven van de meest voorkomende aanpassingsstoornissen, zoals men deze bij de jonge dienstplichtige in de militaire samenleving kan aantreffen. Mutatis mutandis zijn deze stoornissen in ons land en daarbuiten bekend bij | |
[pagina 466]
| |
alle bedrijfspsychologische en -psychiatrische diensten van o.a. de grote industriebedrijven. Thans moet worden bezien in hoeverre deze stoornissen, die zulke ernstige gevolgen kunnen hebben voor het betrokken individu, voor het groepsmoreel, en voor de geestelijke gezondheid van de Krijgsmacht, in hun vroege verschijnselen kunnen worden herkend en met de geëigende maatregelen kunnen worden voorkomen.
A. Gerichte observatie. Hiermede wordt niet in de eerste plaats bedoeld een observatie volgens medische dan wel psychologische richtlijnen. Het volgende wil vooral uitgaan van de observatiemogelijkheden van een ieder die met het leiden-van-mensen is belast, en waartoe hij, uit hoofde van verantwoord leiderschap, mijns inziens ook verplicht kan worden geacht. Dit geldt mutatis mutandis voor een ieder die in een commanderende functie is geplaatst, op ieder niveau, en zeker ook voor diegenen die met de zorg voor de dienstplichtige zijn belast: militaire medici en zielzorgers, officieren voor sociale dienst etc. Indien men de bedoelde observatie-wijze toch ergens methodisch wil etiketteren, dan kan men stellen dat zij uitgaat van de zich nog ontwikkelende denkwijze van de inter-menselijke verhoudingen of human relations.
1. Voor de in aanleg begaafde, bezielde leidersfiguur, bijvoorbeeld de in jaren en ondervinding gerijpte commandant en onderofficier, spreekt het volgende vanzelf. Dit is zijn levenshouding geworden, verweven met zijn persoonlijkheid: een intensieve verbondenheid met en belangstelling voor zijn ondergeschikten. Deze levenshouding spontaan te ontwikkelen is echter lang niet in ieders aanleg gegeven, ook niet voor menigeen die tot leiding geven wordt geroepen. Zij kan echter worden aangeleerd, dit hebben bedrijfs- en sociaalpsychologische onderzoekingen en ervaringen sinds de eerste decennia van onze eeuw aangetoond. Waar het op neer komt is, dat de militaire leider zijn functie in het militaire groepsverband leert zien binnen het kader van de onmisbare deelname aan de groepstaak door zijn ondergeschikten als volwaardige groepsleden. Dit geldt in het bijzonder ook voor de rekruut in opleiding; deze kan alleen zijn militaire functie aanleren en uitoefenen (hetgeen het leren vechten, verwonden en doden mede insluit, zeker in de basisopleiding) temidden van de groep. En de groep kan alleen met innerlijke discipline de doelstellingen van de leider tot de hare maken, als deze leider kan beschikken over moreel gezag, gebaseerd op zijn persoonlijkheid en kennis van zaken. Moreel gezag erkent verantwoordelijkheid, verbondenheid en solidariteit met de ondergeschikte, ook met de onhandigste rekruut, als medemens.
2. De militaire leider dient enigszins weet te hebben van de levensomstandigheden en lotgevallen van de dienstplichtige in zijn burgerbestaan. In dit bestaan is deze opgegroeid, daar is zijn persoonlijkheid gevormd, daar staat hij ook tijdens zijn militaire loopbaan nog met minstens één been in: in het heden van weekendverlof en briefwisseling, in het morgen van zijn toekomstige levensvervulling. De militaire leider moet zeker op de hoogte trachten te komen van stoornissen in het burgermilieu, want de jonge dienstplichtige neemt de beïn- | |
[pagina 467]
| |
vloeding door deze stoornissen met zich mee binnen de kazernepoort en dit kan de aanpassing aan het militaire leven voor hem op bijzondere wijze bemoeilijken. Een bijzonder oog dient men te hebben voor diegenen die in hun uiterlijk en gedrag een kinderlijke, onvolgroeide indruk maken. Deze zijn vaak op een zodanige wijze nog aan het ouderlijk milieu gebonden dat men, bij de overplanting naar een mannelijke, zakelijke en disciplinaire samenleving als de militaire, nog moeilijkheden bij de aanpassing kan verwachten. Nog afgezien van het feit dat de zware lichamelijke training in dienst voor een nog onvolgroeid organisme bepaalde problemen met zich mede kan brengen. Eveneens een bijzondere categorie vormt de op zeer jonge leeftijd gehuwde. Naar de ervaring heeft geleerd, heeft deze categorie, qua persoonlijkheid en geestelijke motivering van dit onrijpe huwelijk, bij de aanpassing aan de militaire dienst bijzondere moeilijkheden te overwinnen. Hoe de militaire leider al deze gegevens zal verkrijgen en documenteren is een kwestie van persoonlijke efficiency en ervaring. Een goede gewoonte is, zodra er bij een dienstplichtige ‘iets aan de hand is’, hem zo spoedig mogelijk voor een oriënterend, liefst informeel gesprek uit te nodigen, en de gegevens op een soort documentatiekaart te noteren. Deze gegevens kunnen worden aangevuld bij voorkomende gelegenheden, belangrijke gebeurtenissen, krijgstuchtelijke correctie, etc.
3. Elke commandant dient ook weet te hebben, zij het rechtstreeks, zij het via zijn medewerkers, van de plaats die de jonge dienstplichtige inneemt in de groepsverbanden van het onderdeel. Niet alleen wat betreft zijn strikt militaire functie. Doch vooral ook op welke wijze hij zich beweegt binnen (of buiten!) de talloze informele groepsverhoudingen. Dus: met wie hij bij voorkeur omgaat, hoe hij zich gedraagt, of hij al dan niet geaccepteerd wordt, op de kamer, in de klas, in het peloton; met wie hij graag zijn shelter deelt op oefeningen, wie hij zijn ‘slapie’ noemt; hoe en met wie hij zijn vrije tijd doorbrengt. Hij moet weten wie bij opdrachten spontaan de leiding neemt en als zodanig geaccepteerd wordt; wie zich bij voorkeur op de achtergrond houdt of kennelijk steeds steun zoekt bij een ander. Hij moet ook weten welke groepsverbanden hij, bij voorbeeld ten behoeve van overplaatsing of functie-verandering, wèl of niet kan riskeren te verbreken, in het algemeen, of juist met betrekking tot een bepaald individu. Dit alles en nog veel meer met het oog op het feit, dat een zich-aanpassend individu het groepsbeleven en bepaalde relatievormen nodig heeft enerzijds, anderzijds storingen in de groepsrelaties zeer belangrijke oorzaken èn vroege symptomen kunnen zijn voor en van aanpassingsstoornissen.
4. Het leren kennen van zijn ondergeschikten, zoals hierboven kort werd samengevat en aangeduid, als medemensen waarmede men zich verbonden weet en waarvoor men verantwoordelijkheid heeft te dragen, brengt met zich mee dat in de relatie met hen zich een bijzondere wijze van waarnemen kan ontwikkelen, hierbij inbegrepen een verfijning van het waarnemen van eigen reacties op deze relatie. Vrijwel iedereen heeft wel eens bij zich zelf, in het contact met een ander, die schijnbaar onbegrijpelijke en ongemotiveerde gevoe- | |
[pagina 468]
| |
lens opgemerkt, die zich, gepaard met een zekere onbevredigdheid, laten uitdrukken als: ‘ik weet het niet, maar er is iets met hem!’ Gevoelens van een zekere wrevel, irritatie, ongeduld, of van bezorgdheid, onzekerheid, twijfel. Er hapert dan iets in het contact met de ander en dat weet een door solidariteit met de ander gescherpt waarnemingsvermogen van de eigen reacties vaak eerder en met meer trefzekerheid te registreren dan een als ‘objectief’ geldend orgaan als het oog, tezamen met het rationele denken. Dit is het waarnemend vermogen van de intuïtie, waarvan elke ervaren leider weet, welke onschatbare diensten zij kan bewijzen, mits zij op de juiste wijze wordt gebruikt en ontwikkeld en met strenge zelfkritiek steeds weer wordt getoetst aan de werkelijkheid van de objectieve gebeurtenissen. Dergelijke intuïtieve gevoelens van mogelijk onheil in de relatie met de ander, i.c. de ondergeschikte, kan de militaire leider niet ernstig genoeg nemen. Zij dienen bij hem in ieder geval het sein te hijsen van verhoogde attentie.
5. Dit geldt in gelijke mate voor de waarneming van veranderingen in het habituale gedrag van de jonge militair, eveneens slechts op adequate wijze mogelijk vanuit de solidariteit met de dienstplichtige als medemens. Deze gedragsveranderingen betreffen o.a.: een geleidelijke of plotselinge vermindering van prestatie, onbegrijpelijke onhandigheden, een achter elkaar voorkomen van overigens onbetekenende ongelukjes en misgrepen, een slordig tenue en onverzorgd uiterlijk bij iemand die voordien als correct en netjes te boek stond, enige lichte krijgstuchtelijke misstappen die achter elkaar verschijnen op een blanco straflijst. Verder: herhaald ziekenrapportbezoek met vage klachten, die duidelijk wijzen op een verminderd welbevinden, waarvan de arts de realiteit niet kan ontkennen, doch waarvan hij het lichamelijk aangrijpingspunt evenmin kan aantonen. Ook hier weer: verhoogde waakzaamheid.
6. De waarneming van het feit dat de jonge militair zich uit het groepsverband terugtrekt, dan wel door de groep min of meer wordt uitgestoten. Vele gezonde jonge mensen hebben de gezonde behoefte af en toe het alleen zijn te zoeken voor de herbeleving van de eigen individualiteit, om daarna, als het ware meer zich-zelf, zich weer tot de groepsgenoten te wenden. Dit moet wel onderscheiden worden van het noodgedwongen zich afwenden van de groep als aanpassingsstoornis. Dit leidt tot de zelfgezochte, dan wel door de groep opgelegde vereenzaming. Ieder mens heeft, zeker in de militaire dienst, lotgenoten nodig om zijn gezonde menselijkheid te kunnen bewaren. In de vereenzaming wordt hij ziek.
7. Beginnende verschijnselen van een dreigende depressietoestand. Dit zijn er, althans voor een goed waarnemer en verstaander, zeer vele en verschillende. Slechts enkele kunnen hier worden vermeld: Toenemende prikkelbaarheid of geslotenheid in de omgang met groepsgenoten. Onzekerheid en aarzeling in gedrag en uiterlijk voorkomen. Hardnekkig geuite klachten over al dan niet vermeende achterstelling bij anderen, over benadeling of beknotting door | |
[pagina 469]
| |
anderen. Verminderde concentratie en prestatie bij de opleiding en bij de tot dan toe met een zekere animo en nauwgezetheid verrichte taak. Onverklaarbare ongelukjes bij het werk. Verlies van interesse, zich uitend in slordigheid, onverschilligheid, verminderde aandacht, traagheid in denken, spreken, houding en bewegen, een gesloten gelaatsuitdrukking. Verlies van zelfrespect, zich uitend in een onverzorgd tenue, een slappe houding, verwaarlozing van lichamelijke reinheid, toegeven aan sexueel avonturisme en alcoholmisbruik. Een verhoogd dienstverzuim door ziekten en ongevallen. Gebrek aan eetlust, slaapstoornissen.
B. Maatregelen ter voorkoming van aanpassingsstoornissen
In het eerste deel van dit artikel werd gesteld dat de aanpassingsstoornissen in de militaire dienst te maken hebben met de toenemende discrepantie in levenswaarden, normen, gebruiken en dagelijkse levensomstandigheden, tussen de civiele en de militaire maatschappij. Hierdoor wordt de inleving in de militaire maatschappij bemoeilijkt: de aanpassingsstoornis is in feite een contact-stoornis met de militaire levensvormen, bij uitstek een stoornis in de te vormen relatie met de personen die de militaire samenleving vertegenwoordigen: officieren, kaderleden, groepsgenoten. Bij deze contactstoornis speelt de inadequate sociale perceptie een zeer belangrijke rol. Het ligt nu voor de hand te veronderstellen dat het hierboven onder A. gestelde: de gerichte observatie, en wel op het niveau van medemenselijkheid en acceptatie als volwaardig groepslid, in zeer belangrijke mate aan de relatiebehoefte en de contact-nood van de jonge dienstplichtige tegemoet kan komen. Deze levenshouding van medemenselijkheid heeft niets te maken met een ‘maatschappelijke werkers’-houding of ‘zachte mietjes’-aanpak van de rekruut. Slechts echt doorleefde, zich verantwoordelijk voelende, rijpe mannelijkheid kan zich echte medemenselijkheid ten opzichte van zijn ondergeschikten veroorloven. Een ‘zachte’ houding is ook niet in het belang van het zelfrespect en het gevoel van eigenwaarde van de rekruut! Hoe het ook zij: de belangrijkste preventie voor het ontstaan van aanpassingsstoornissen is een volwaardig-mannelijke medemenselijkheid van commandant, officieren en kaderleden in hun relatie tot de dienstplichtige militair. De uit deze levenshouding, uit echt leiderschap noodzakelijk voortvloeiende persoonlijke interesse in het wel en wee van de ondergeschikte, de beleving van solidariteit met hem, en de attente waakzaamheid over zijn welbevinden, kan een machtige stimulans zijn om een bemoeilijkte aanpassing aan de militaire situatie te overwinnen. Trouwens, ook de meer robuuste lotgenoten van de aanpassings-bemoeilijkte kunnen voor zich het recht opeisen, te worden beschouwd als volwaardige groepsleden en medemensen! Slechts vanuit deze instelling van officier en kaderlid en vanuit het hieruit verkregen inzicht in de persoon en de omstandigheden van de aanpassings-bemoeilijkte, kunnen verdere maatregelen ter voorkomen en correctie worden genomen. Het gesprek met de dienstplichtige speelt hierin een zeer belangrijke rol. Elk gesprek over persoon en levensomstandigheden, langer durend dan 2 minuten op ‘rapport’, betekent immers een intensieve contactname met de | |
[pagina 470]
| |
man! Ook de op medemenselijk niveau uitgedeelde schrobbering en krijgstuchtelijke bestraffing! Overweegt men een militair-disciplinaire heropvoeding in het Depot voor Discipline te Nieuwersluis, dan zij men enerzijds voorzichtig: een militair met een slechts beperkte lichamelijke dienstgeschiktheid, een ingrijpende geneeskundige functie-beperking, een psychopathische structuur, of met een zeer belaste opvoedingsanamnese, hoort in Nieuwersluis niet thuis. Indien echter een voldoende indicatie bestaat tot deze disciplinaire heropvoeding, dan aarzele men anderszins niet te lang: een heropvoeding in de tuchtklasse na een jaar dienstdoen heeft geen zin. Doch de bemoeilijking in de aanpassing die leidt tot bestraffing met de tuchtklasse, is in feite een aanpassingsstoornis geworden en moet dus zoveel mogelijk worden voorkomen. Een man met een, op zich zelf de aanpassing zeer storende, psychopathische persoonlijkheidsstructuur, of met een zodanig belaste opvoedingsanamnese, dat de prognose omtrent de militaire aanpassingsmogelijkheden wel zeer dubieus moet worden geacht, hoort in de militaire samenleving niet thuis, en moet hieruit, al of niet na bestraffing, worden verwijderd, zowel in zijn eigen, als in het dienstbelang. Veelal treden aanpassingsmoeilijkheden in dienst op als resonantie van gezinsmoeilijkheden en andere stoornissen in de affectieve relaties thuis. Een gesprek hierover kan de dienstplichtige belangrijk ontlasten en wellicht mogelijkheden bieden voor hulp: via de sociale dienst en zielzorger, mogelijk door interventie van de commandant zelf.
In het voorgaande werd meerdere malen gesteld dat de aanpassing aan de militaire dienstverhoudingen ook te maken heeft met de wijze waarop de rekruut zich invoegt tussen zijn groepsgenoten, in het peloton, de klas, op de kamer. Een aanpassingsstoornis kan wijzen, behalve op een individuele tekortkoming van de man, op gestoorde relaties binnen de groep zelf, met andere woorden op een deficiënt groepsmoreel, bijv. als er grote discrepanties bestaan tussen de sfeer en doelstellingen van de informele groepsverhoudingen en die van de formele, hiërarchische groepsleiding. Een deficiënt groepsmoreel wijst op deficiënt leiderschap van de commandant, en het is dan zaak deze commandant door een meer ervarene te laten bijstaan, zo nodig te corrigeren. Goed leiderschap en een hoog groepsmoreel zijn nog altijd de beste voorwaarden om aanpassingsstoornissen te voorkomen. Een commandant die tekort schiet in leiderschap betekent een groot gevaar voor de aanpassingsmogelijkheden van zeer veel jonge dienstplichtigen, een groot gevaar ook voor de geestelijke gezondheid van de militairen die tot zijn onderdeel behoren. De militaire arts die een dienstplichtige met functionele klachten op het ziekenrapport krijgt zal, behalve het bovenstaande, ook moeten overwegen wat de fysieke training voor de betreffende man zal kunnen betekenen, met diens constitutie, somatische habitus, geestelijke spankracht en sportieve voorgeschiedenis. Supervisie van de fysieke training, en de bereidheid van de sportleiders zonodig een rekruut een hart onder de riem te steken met een meer individuele benadering en aanpassing van het trainingstempo, heeft meniger aarzeling kunnen overwinnen en stoornissen voorkomen. | |
[pagina 471]
| |
De hierboven opgesomde algemene richtlijnen ter voorkoming van aanpassingsstoornissen zijn nog wel met enkele te vermeerderen. Een volledige handleiding voor een individuele benadering van de militair, die in zijn aanpassing aan de dienst gestoord is, of dreigt te geraken, is echter een contradictio in terminis. Want de man die men als medemens wil benaderen in zijn moeilijkheden en stoornissen, ook in die stoornissen die voornamelijk een maatschappelijke signatuur dragen, kan men alleen bereiken in de bereidheid tot individueel contact, al is het maar door hem zich als individu voor te stellen. De beste handleiding daartoe is de dagelijkse ervaring van het omgaan met zijn ondergeschikten als medemensen, waardoor ‘het hart meer weet, dan de ogen te zien geven’. |
|