| |
| |
| |
Kern-homofilie
Steven De Batselier
De homosexualiteit is zo oud als de mensheid zelf. Nieuw is alleen het feit, in de westerse cultuur althans, die op het ogenblik immers gekenmerkt wordt door grotere openheid en echtheid, dat zij meer in de openbaarheid treedt. Nieuw is ook de wetenschappelijke aanpak van het fenomeen: meer dan ooit willen de mens-wetenschappen, uitgerust met geëigende methodieken, de menselijke werkelijkheid in haar concrete gegevenheid benaderen.
Slechts heel geleidelijk en moeizaam leert de mens zichzelf kennen. Hij moet daarvoor vele vóór-wetenschappelijke vooroordelen afleggen, die berusten op een schijn-weten en, zoals in het geval van de homosexualiteit, vaak resulteren in een veroordelende houding. Er is een tijd geweest dat homosexualiteit bestraft werd met de dood. Deze tijd is nu voorbij, maar nog dagelijks wordt de homosexuele mens in zijn morele waarde veroordeeld in zijn gezin, zijn vriendenkring, zijn werkmilieu, zijn beroepsleven. Hij wordt uit het menselijke relatie-net uitgestoten en komt vaak in een vereenzamingssituatie terecht waarbij het pijnlijkste morele lijden zijn deel is. Dit is bijvoorbeeld de reden waarom het probleem van de zelfmoord zich frequenter stelt in een homosexueel dan in een heterosexueel milieu (met een verhouding van 5 tegen 1).
Het gevestigde vooroordeel kan ongeveer in de volgende termen worden samengevat: homosexualiteit is een ziekte, is abnormaal, is tegennatuurlijk, is pervers, is verdorven en zondig. Al deze vooroordelen leiden tot veroordeling. In zijn ver doorgedreven analyse van het veroordelingsproces heeft professor De Greeff aangetoond dat elke veroordeling van de mede-mens berust op een voorafgaand herleiden van de mede-mens tot een mythe, grotendeels bestaande uit vooroordelen waarmede de betrokkene geïdentificeerd wordt: zonder dit proces wordt elke veroordeling onmogelijk. Omgekeerd is het de persoonlijke overtuiging van een Gabriel Marcel, dat het ‘Gij zult niet oordelen’ van de christelijke moraal beschouwd moet worden als de belangrijkste metafysische formule die bestaat.
| |
Wat is kern-homofilie?
De homofilie is een totale affectieve gerichtheid van een persoon op iemand van hetzelfde biologische geslacht. Het is een totale betrokkenheid op en overgave aan. De homofilie correspondeert aan het diepste elan tot mede-menselijke
| |
| |
verbondenheid die de mens als een spontaan gegeven uit zijn geëigende zijnswijze voelt oprijzen.
Als psychische onderbouw van de homosexualiteit is de homofilie dus een geheel van samenhangende gevoelens die zich van de heterofilie slechts onderscheiden door de keuze van een partner van hetzelfde geslacht. Wanneer de homofiele neigingen hun bevestiging vinden in geslachtelijke praktijken, gebruiken wij de term homosexualiteit.
Zoals in de heterofiel ontwaakt in de homofiel het verlangen naar een partner, het verlangen naar het samen-zijn met een geliefd wezen, het verlangen naar het realiseren van een twee-eenheid om in en door de ontmoeting de partner en zichzelf te realiseren. Zoals de heterofiel kent de homofiel de angst en de vrees, de onzekerheid, de moeilijkheden der wederzijdse aanpassing, de vreugde en de volvoering. Zoals de heterofiel realiseert de homofiel slechts langzaam de moeilijke én bevrijdende overgang van de captatieve naar de oblatieve liefde.
Hieruit volgt reeds een eerste conclusie, die verder haar verantwoording zal vinden: homosexualiteit en heterosexualiteit onderscheiden zich als dusdanig enkel en alleen door het geslacht van de partner in de liefdesverhouding. De leefbaarheid en de kwaliteit van deze verhouding kent een even grote verscheidenheid in de homofiele realisaties als in de heterofiele. Niet de doorleefde verhouding, maar wel de maatschappij maakt de homofiel er zich van bewust dat hij anders is dan de meerderheid van de samenleving waartoe hij behoort. De aldus bepaalde homosexualiteit, die wij kern-homofilie noemen, moet onderscheiden worden van de ‘gelegenheidshomosexualiteit’, die optreedt in gemeenschappen waar het materieel contact met de andere sexe uitgesloten is, zoals gevangenissen, psychiatrische inrichtingen, leger, zeelieden-milieu, colleges, kloosters, pensionaten, enz. Evenmin mag kernhomofilie verward worden met ontwikkelings-homosexualiteit, die van de auto-, via de homo-, naar de heterosexuele differentiatie toegroeit. Tenslotte moet de kernhomosexualiteit onderscheiden worden van de homosexualiteit als perverteringsmechanisme, zoals wij die beschreven hebben in ons werk De Geperverteerde Mens (Uitg. Desclée-De Brouwer, Brugge, 1966).
Om uit te maken wie kern-homofiel is, heeft men nog nooit een objectief criterium gevonden, en wij kunnen betwijfelen of zulk een criterium ooit gevonden zal worden. Uit de aard van de zaak vloeit immers voort dat alleen de beleveniswereld van het subject als geldig criterium kan fungeren: nl. de persoonlijk-doorleefde ervaring, dat de sexueel-affectieve betrokkenheid eenduidig naar iemand van het gelijke geslacht is gericht, en dit zowel in het bewuste beleven als in de dagdromen en de masturbatiefantasieën. Geen enkel negatief criterium, zoals het zich-niet-aangetrokken-voelen-tot-iemand-van-het-andere-geslacht, kan als decisief beschouwd worden.
| |
Hoe ontstaat kern-homofilie?
De vraag naar de oorsprong en de wording der eigen homofiele geaardheid heeft nog geen afdoend antwoord gevonden. Men heeft gezocht in de richting van de biologie, de psychologie, de sociologie. Wellicht kan, in de nabije toe- | |
| |
komst, vanuit een reële interdisciplinaire antropologische benadering nieuw inzicht verworven worden zowel in de homo- als in de heterofiele gerichtheid. Het bestuderen van de homosexualiteit heeft ons immers tot nieuwe vraagstellingen in verband met de heterosexualiteit gebracht: de naïeve vanzelfsprekendheid maakte plaats voor de verwondering. Waar biologie, psychologie en sociologie ons geen differentiatie kunnen geven tussen homo- en heterofielen, tenzij enkel en alleen het verschil in partnerkeuze, zijn wij verplicht om, vanuit een antropologische conceptie, een nieuwe inhoud te geven aan de begrippen gezond, normaal, natuurlijk.
De oppositie tussen de genetisch-bepaalde en de door de omstandigheden bepaalde kern-homosexualiteit, is een erfenis van een laattijdig positivisme en een foutieve tegenstelling. Op een totaal nodeloze wijze heeft ze sommige onderzoekers in twee kampen verdeeld. De vraag naar de genese der homosexualiteit kan op twee totaal verschillende wijzen geformuleerd worden: 1) Wat zijn de oorzaken der homosexualiteit? 2) Welke voorwaarden leiden tot homosexualiteit? Deze twee formuleringen reveleren twee totaal verschillende instellingen om aan mens-wetenschap te doen: de eerste is een positief-wetenschappelijke instelling, geleid door het oorzakelijkheidsbeginsel; de tweede is een antropologische instelling, geleid door het zoeken naar de zin en de betekenis der menselijke verschijnselen. Elke poging tot oorzakelijkheidsverklaring der homosexualiteit heeft tot nu toe gefaald.
Vanuit de biologie werden geen genetisch-chromosomale, evenmin hormonale verschillen gevonden tussen homo- en heterosexuelen. Het negatieve der biologische onderzoekingen, in hun pogen de menselijke sexualiteit te herleiden tot haar sexueel-biologische onderbouw, hoeft ons niet te verwonderen: de expressie van de totaal-persoonlijkheid in een liefdesverhouding laat zich niet herleiden tot biologisch geïsoleerde factoren.
Betekenisvol is de studie van Dr. Mutrux (universiteitskliniek van Genève) in zijn werk Les déviations sexuelles masculines, waaruit blijkt dat veranderingen in de hormonen-combinaties wel wijzigingen veroorzaken in de intensiteit van de aandrift, maar nooit een verandering van objectkeuze realiseren: dit is de reden waarom, bijvoorbeeld bij waterplaatshomosexuelen, vrouwelijke i.p.v. mannelijke hormonen worden toegediend, als tijdelijk voorbehoedmiddel.
Sommige nieuwer georiënteerde biologische onderzoekingen exploreren op het ogenblik het terrein van andere dan de sexueel-hormonale componenten, zoals bijvoorbeeld bepaalde biologische factoren die verantwoordelijk zouden zijn voor de steniciteit of de asteniciteit, de hardheid of de weekheid. Het is niet onmogelijk dat hier bepaalde biologische voorwaarden gevonden zullen worden, die echter nooit oorzaken zullen zijn. Voorlopig is dit nog zuiver hypothetisch. Aangezien men echter dezelfde stenische of astenische factoren zowel bij hetero- als bij homosexuelen vindt, zullen ook deze elementen - op zichzelf genomen - de nodige specificiteit missen.
Ontelbare pogingen werden de laatste jaren ondernomen om een biologische verklaring te vinden voor de homofilie, o.a. door Swyer (1954), Money, Hampson en Hampson (1955), Paré (1956), Raboch en Nedoma (1958), Rainer- | |
| |
Mesnikoff, Kolb en Carr (1960), Klinthworth (1962): allen komen tot dezelfde conclusie, dat de diagnose homosexualiteit niet mogelijk is vanuit het biologisch onderzoek. En Schofield (1965) besluit: ‘If there is a biological basis for homosexuality, its existence cannot be demonstrated, nor seen, nor described. It is therefore a difficult subject for scientific investigation’.
Ook zijn homofielen niet herkenbaar aan een specifiek uiterlijk voorkomen, hetzij onder de vorm van verwijfde mannen hetzij onder de vorm van masculiene vrouwen: deze verschijningsvormen kunnen evenzeer een heterofiele als een homofiele gerichtheid dekken. In dit perspectief is de zienswijze van Wortis de enig juiste: wanneer homosexuelen er vrouwelijk uitzien, dan is dit omdat zij dat zelf verlangen in een bepaald rollenspel; in het geheel der homofiele populatie vertegenwoordigen zij echter een zeer gereduceerde minoriteitsgroep.
Tegenwoordig richten vele onderzoekers zich naar de psychogenetische of sociogenetische basis van de homofilie. Bij tal van homosexuelen constateert men een verstoring van het familiaal relationeel patroon: bijvoorbeeld een vijandige, zwakke of afwezige vaderfiguur en/of een overprotectieve, dominerende of captatieve moederfiguur. Sommige psychoanalytici herleiden het probleem van de homosexualiteit tot een identificatie-verstoringsproces. Ook dit kan niet als een specifieke oorzakelijkheidscomponent aangehouden worden, omdat dergelijke interrelationele verstoringen niet alleen bij een aantal homosexuelen gevonden worden, maar evenzeer bij heel wat heterosexuelen. Wellicht moeten wij hier veeleer gewagen van een westers verstoord cultuurpatroon dan van een specifiek homosexualiteitspatroon.
Psychisch structurele beginselen zijn zeker waardevol om de interpretatie van het interpersoonlijke relatienet van een gezinsconstellatie vanuit het standpunt van het kind te begrijpen. De objectiverende oorzakelijkheidsconceptie van het fenomeen van de mens heeft één grote werkelijkheid over het hoofd gezien, nl. de beleveniswereld en de persoonlijke interpretatie van het leefmilieu door het kind zelf. Alle werken over jeugdmisdadigheid, verwaarlozing, neurotische kinderen, gedragsmoeilijkheden, enz. blijven uiteindelijk het antwoord schuldig op het volgende ervaringsgegeven: waarom komen er zoveel kinderen met moeilijkheden uit objectief waardevolle milieus? Relatiestoornissen zijn niet uitsluitend aan de ouders toe te schrijven. Uiteindelijk is er maar één persoon die kan zeggen hoe hij een bepaald milieu beleefd en ervaren heeft: het kind zelf. Als bijvoorbeeld een kind een vaderfiguur als bedreigend en ongenaakbaar beleefd heeft - ook al is die vader een waardevol, menselijk en hoogstaand mens -, dan is, voor dát kind, dié vader bedreigend en ongenaakbaar. In die zin kunnen wij zeggen dat onze waarneming een interpretatieve creatie is van de mens zelf.
Dan stelt zich de vraag: liggen er in de mens zelf bepaalde voorwaarden ten grondslag aan zijn beleveniswereld? Hier induceren wij, in navolging van Karl Frankenstein, twee beginselen die aan de concrete ervaring van de reële moeder en de reële vader voorafgaan, nl. het moeder- en het vader-principe. Het moederprincipe betekent mogelijkheid tot polarisatie en relatie; het vaderprincipe mogelijkheid tot gescheidenheid, actieve differentiatie en internalisatie. Er zijn
| |
| |
m.a.w. processuele categorieën van de primaire moeder-ervaring, samen met actionele categorieën van het vaderlijk principe.
Wanneer wij vanuit deze conceptie nu echter gaan stellen dat de homofiel gekenmerkt wordt door een hypertrofie van het relationele moederprincipe en/of een hypotrofie van het actionele vaderprincipe, dan is dit wellicht op een kleine groep homofielen, maar evenzeer op een groep heterofielen van toepassing, zodat ook dit criterium de nodige specificiteit mist.
De nieuwste concepties aangaande de conditionering tot homofilie (vanuit de gedrags- en reflexpsychologie) met de resulterende gedrags- of aversietherapie, toegepast door Wolpe (1958), Raymond (1956), Freund (1960) en James (1962), geeft geen betere resultaten dan vroegere therapieën. De verklaring der kernhomofilie door conditionering is weinig waarschijnlijk, omdat juist in onze cultuur alle argumenten aanwezig zijn tegen een positieve conditionering tot homofilie.
Over één ding zijn alle onderzoekers het echter wel eens: de homofiele structuur - evenals de heterofiele structuur - ligt vast vóór het zesde levensjaar, als resultante van een persoonlijke voorgeschiedenis vanuit de bio-psychische mogelijkheden enerzijds en de doorleefde affectieve verhoudingen anderzijds. Hieruit volgt dat de mens niet vrij kiest om als heterofiel of als homofiel het leven in te gaan, doch zichzelf als dusdanig vindt. De homofiele of heterofiele gerichtheid en structuur ontstaan vóór het zesde levensjaar, dus in de prereflexieve periode, als resultante der erfelijke en mesologische voorwaarden, en wordt als dusdanig constitutioneel en irreversibel. Deze structuren zijn dus voorhanden zijnde gegevenheden waarin de mens zich kan aantreffen, en dit buiten iedere ethische of religieuze waarderingsmogelijkheid. Naar het woord van Dr. Sengers (Rotterdam), is alleen de feitelijke vorm die aan de homo- of de heterofiele structuur in of buiten een relatie gegeven wordt, vatbaar voor een ethische of moraaltheologische beschouwing en oordeelvorming.
Zo is de homofiele gerichtheid evenzeer een innerlijke bestemming als de heterofiele. Wanneer iemand er zich van bewust is zich tot hetzelfde geslacht aangetrokken te voelen op een wijze die om vervulling vraagt, dan behoort deze homofiele gerichtheid in het geheel van zijn persoonlijkheid tot de diepere lagen. En naar het woord van Jung ‘wordt alleen hij een persoonlijkheid die, bewust geworden van zijn innerlijke bestemming, deze positief aanvaarden kan’.
| |
Is kern - homofilie abnormaal?
Het begrip ‘normaliteit’ is op het ogenblik in de menswetenschappen een der meest omstreden termen, die bovendien heel wat filosofische implicaties inhoudt. De interindividuele verschillen blijken zo groot te zijn, dat het ‘normale’ heel moeilijk valt te definiëren. Wanneer Marc Oraison bijvoorbeeld, zoals onlangs op een colloquium, verklaart dat het, gezien onze menselijke existentie, normaal is voor de mens abnormaal te zijn, dan kan deze uitspraak door sommigen gezien worden als een handige paradox om het probleem te ontwijken, maar wie door een al te gemakkelijk conformisme heenkijkt, weet dat Oraison gelijk heeft.
| |
| |
Bedoelen wij met ‘normaliteit’ een statistisch gemiddelde, dan is de homosexualiteit een deviant: ‘slechts’ 4 tot 5% der mannelijke en 2 tot 3% der vrouwelijke bevolking is kern-homofiel. Bedoelen wij met ‘normaliteit’ in een Teilharditisch perspectief de ‘norm der liefde’ (l'amorisation de l'homme) als individueel en gemeenschappelijk evolutief doel, dan zien wij a priori niet in waarom dit minder realiseerbaar zou zijn in een homofiel dan in een heterofiel partnerschap. Een feit is, dat de homofielen zich niet als abnormaal beleven in de liefdesverhouding zelf: het is niet in de concrete belevenis zelf dat men zich realiseert homo- of heterofiel te zijn, maar wel in en door de sociale beoordeling, resp. veroordeling.
| |
Is kern - homofilie een ziekte?
Het feit dat de homosexualiteit als een nosologische entiteit (een ziekte) gezien werd, kan historisch verklaard worden. De eerste wetenschappelijke publikaties over het onderwerp zijn afkomstig van psychiaters die de hen consulterende homosexuelen bestudeerden. Men realiseerde zich toen niet dat deze groep slechts een kleine fractie vertegenwoordigde van de totale homofiele populatie. Indien men op grond van het onderzoek van heterosexuele patiënten aan de heterosexualiteit zou toeschrijven wat sommige onderzoekers op grond van hun behandeling van homosexuele patiënten aan de homosexualiteit hebben toegeschreven, dan zou men tot een merkwaardige concordantie komen.
Omwille van de sociale veroordeling en het eenzaamheidsbeleven komen sommige homofielen tot een a-sociale of neurotische levenshouding. Deze kan echter niet aan de homofiele structuur als zodanig toegeschreven worden. Merkwaardig is in dit verband het onderzoek van de Amerikaanse psychologe Hooker (1965). Uit haar onderzoek van niet-consulterende homofielen bleek dat vele homosexuelen buiten hun specifieke sexuele oriëntatie niet anders waren dan de doorsnee normale heterosexueel: zij vertoonden dus geen aantoonbare pathologie. Dit stemt overeen met de uitzonderlijk waardevolle studie van de Engelse socioloog, Michael Schofield (1965), Sociological Aspects of Homosexuality. In dit werk worden zes groepen van 50 mensen in extenso bestudeerd en met elkaar vergeleken: een groep homosexuelen die normaal leven, een groep heterosexuelen die normaal leven, een groep homosexuelen die een psychiater consulteren, een groep heterosexuelen die een psychiater consulteren, een groep homosexuele delinquenten en een groep veroordeelde pedofielen. Het onderzoek wees uit dat, buiten hun sexueel anders-zijn, er geen verschil was tussen de groep homo- en heterosexuelen die normaal in de maatschappij ingeschakeld waren, evenmin tussen de homo- en heterosexuelen die de psychiater consulteren, en evenmin tussen de homosexuele en de andere delinquente groep; de homo- en heterosexuele aangepaste groepen verschilden op dezelfde wijze van de homo- en heterosexuele consulterende groep en van de delinquente groep. Het is trouwens opmerkenswaardig dat Sigmund Freud zelf de homosexualiteit niet als een ziekte beschouwde. In zijn beroemde Letter to an American Mother van 9 april 1935 schrijft hij: ‘Homosexuality is assuredly no advantage, but it is nothing to be ashamed of, no vice, no degradation, it cannot be classified as
| |
| |
an illness; we consider it to be a variation of the sexual function produced by a certain arrest of sexual development’.
| |
Is kern - homofilie tegennatuurlijk?
Vanuit een hedendaagse fenomenologische mens-visie is het zeer moeilijk, zo niet onmogelijk te bepalen wat ‘natuurlijk’ is en wat niet. Wellicht mist de vraag zelf alle betekenis, wanneer wij ze confronteren met de centrale thesis van M. Merleau - Ponty: mens-zijn is geen schakel-zijn in een biologische reeks, maar een persoonlijke opgave; de mens is geen natuursoort, maar een historische idee. Meer nog: achter de term ‘tegennatuurlijk’ gaat een anti-evolutieve conceptie schuil, alsof de evolutie nooit bestaan heeft en alsof wijzelf niet geroepen zijn mee te werken aan de voltooiing van de kosmische en menselijke evolutie, culminerend in de Al-omvattende Liefde.
In 1934 schreef Teilhard de Chardin te Peking een traktaat over L'évolution de la Chasteté, waaruit wij ter verheldering een fragment vertalen: ‘Om voor de hand liggende redenen heeft men de fysieke eenwording steeds exclusief geassocieerd met de materiële voortplanting. Een bepaalde “theologische biologie” gaat zelfs maar altijd voort te leren dat het, door de vorming zelf van de lichamen, niet anders zou kunnen zijn zonder dat de orde van de natuur er door verkracht zou worden. Alsof de natuurlijke orde van de Wereld een eens en voorgoed gegeven ding was en niet een evenwicht dat zichzelf zoekt! Alsof onze organen geheel gevormd waren vanaf het begin en zich niet, door de evolutie heen, geplooid hadden naar nieuwe eisen! Alsof de tong gemaakt was voor de taal en niet gebruikt om te spreken!.... Hoe meer ik erover denk, hoe minder ik de gedachte van de heldin uit een russische roman absurd vind, dat “wij uiteindelijk wel een andere manier van liefhebben zullen vinden”. Geestelijke vruchtbaarheid meer en meer naast materiële vruchtbaarheid, en de geestelijke alleen rechtvaardigt de eenwording. Eenwording voor het kind. Maar ook eenwording voor het werk, eenwording voor de idee. Waarom niet? In de menselijke menigvuldigheid kan iedere vorm van vereniging adepten vinden; de ene hoeft de andere daarom niet voortijdig te vernietigen. Dit geestelijk gebruik van het vlees, is het dat niet wat in feite vele genieën die werkelijk creatief hebben geleefd, instinctief ontdekt en in praktijk hebben gebracht, zonder de toelating van de moralisten af te wachten? Is het niet aan deze zogenaamd onzuivere bronnen dat een leven geput werd waarmee, op dit ogenblik, de meest conservatieven onder ons zich voeden?’
Als wij inderdaad de opgave hebben te worden wie we zijn, dan moeten we stellen dat een kernhomofiel die huwt, in een voor hem tegennatuurlijke situatie leeft. Het is trouwens een zeer dubieuze praktijk, het huwelijk als remedie aan te bevelen. Het consacreren der vriendschap zou een waardevolle tegenpool zijn.
| |
Bestaat er een homosexueel verleidingsgevaar?
Neemt de samenleving een meer aanvaardende houding aan ten opzichte van de homofilie, dan zal deze meer in de openbaarheid treden en aldus ogenschijn- | |
| |
lijk toenemen. Dit betekent echter niet een vermeerdering van het aantal kernhomofielen, maar wel een publieke manifestatie van wat vroeger in het verborgene leefde. Dit betekent evenmin dat heterofielen daarom homofiel zouden worden.
Onlangs werd in België aan de nieuwe wet op de jeugdbescherming een amendement toegevoegd. Voor het eerst in onze wetgeving maakt het artikel 372bis van het strafwetboek een duidelijke discriminatie tussen homofielen en heterofielen voor bepaalde leeftijdsgrenzen, nl. voor heterofielen tot 16 jaar en voor homofielen tot 18 jaar. Deze discriminatie is een sociale onrechtvaardigheid, berustend enerzijds op het sociaal negatief vooroordeel en anderzijds op een vrees en een onwetendheid in verband met de pubertaire verleiding. Wij weten echter met zekerheid dat een homosexueel incident in de puberteit niemand tot kern-homofiel maakt.
| |
Welke houding dienen wij aan te nemen tegenover de kern-homofilie?
Vanuit een wetenschappelijk, menskundig en moreel standpunt kan slechts één houding gerechtvaardigd worden: de volledige en integrale aanvaarding. Een veroordelende en verwerpende houding is nefast én voor de kern-homofiel én voor de maatschappij.
Geen tolerantie: dit is immers een schijn-houding, een uitdrukking van onechtheid, waarachter steeds irrationele vooroordelen schuilgaan. Homofielen vragen geen medelijden. Zij vragen alleen - en terecht - een volwaardige aanvaarding van hun zo-zijn. Zij vragen dat voor hen dezelfde normen zouden aangewend worden die gangbaar zijn voor de heterofielen. Het feit van het homofielzijn is immers niet bepalend voor haar of zijn menselijke waarde, evenmin als het feit heterofiel te zijn bepalend zou zijn voor de menselijke waarde van de heterosexuele mens. Bepalend is wel de vraag: wat doet men met zijn homofiele of heterofiele structuur en instelling?
In verband met de zelfaanvaarding stellen zich - actueel althans - voor de homofiele mede-mens heel wat problemen. Op een bepaald ogenblik in het leven komt het homofiele meisje of de homofiele jongen tot de ontdekking dat zij ánders zijn dan de anderen, niet vanuit de zelfbeleving, maar vanuit de sociale perceptie. Worden zij niet opgevangen en begeleid om tot aanvaarding van hun zo-zijn te komen, dan dreigt hier een eerste gevaar: dat van de vereenzaming. Komt daarbij, vanuit de morele perceptie, het gevoel dat zij ‘moreel niet in orde’ zijn, dan ontstaat het gevaar dat zij zich als verdorven gaan ervaren. Worden zij bovendien niet in hun zo-zijn aanvaard in hun familiaal milieu, dan ontstaat het gevaar zich als een familiaal-uitgestotene te beleven. Het niet anders kunnen dan zo-zijn enerzijds en het gedwongen worden ánders te zijn anderzijds leidt ofwel tot een schijnaanpassing met een eventueel ongelukkig huwelijk, ofwel tot een vereenzaamd bestaan; tot een volledig losgeslagen worden met een eventueel lidmaatschap van de onderwereld, of tot een ondergaan in een eventuele zelfmoord.
Ook de sociale aanvaarding stelt vele moeilijkheden. Het begint al op het familiale vlak, omdat de ouders niet voorgelicht en voorbereid zijn. Sommige
| |
| |
ouders, die ontdekken dat hun kind homofiel is, ervaren dit als het ergste wat hun gezin kon overkomen. Afwisselend wordt dreiging en uiterste toegeeflijkheid aangewend om dochter of zoon tot de sociale norm der heterosexualiteit te dwingen, met als frequent gevolg een breuk die op latere leeftijd slechts moeizaam hersteld wordt. Bij de ouders is er tevens de vrees dat zij hun sociaal statuut verliezen, wanneer ‘men’ tot de ontdekking komt dat hun dochter of zoon zó is. Zo ligt de eerste sociale spanningssituatie voor de homofiele mens in zijn eigen familie-kring.
In de tweede plaats is er voor de homofiel de vrees door zijn vrienden en kennissen ontdekt te worden, met het gevolg dat hem dan doorgaans bijkomende bedoelingen worden toegeschreven. Eveneens de uitnodiging van sommige heterosexuele jongens of meisjes om in een intiemere liefdesverhouding te treden, waarop de kern-homofiel onmogelijk kan ingaan. Dit alles brengt een tweede sociale spanningssituatie teweeg.
Vervolgens is er de vrees in het werk- en beroepsmilieu ontdekt te worden, wat doorgaans wegzending tot gevolg heeft. Zeker, dit gebeurt meestal met tact en wordt met allerlei redenen omkleed, maar het gebeurt, ook al steunt men slechts op een anoniem telefoontje en al gaat het in sommige gevallen om de beste krachten uit een bedrijf. Dit betekent een derde sociale spanning.
Tenslotte wordt de homofiel vereenzelvigd met een op vooroordelen berustend negatief beeld van de homosexueel, waardoor hij uiteindelijk marginaal staat in de maatschappij.
De gemeenschap moet met de homofiele minderheidsgroep leren samenleven in volledige wederzijdse aanvaarding. Dat elk bestraffend optreden ten opzichte van homofilie als zodanig zinledig is, hoeft hier niet eens meer onderstreept te worden. Door een niet-aanvaarden berooft de maatschappij zichzelf van de diensten van vele van haar meest talentvolle en creatieve leden. Door de volledige en integrale aanvaarding scheppen wij, in een open gemeenschap met polyvalente mogelijkheden, een leefruimte voor de kern-homofielen, waardoor een der menigvuldige aspecten van het mysterie der menselijke liefde, de homofiele vriendschap, haar volle ontplooiingskans krijgt in het perspectief van onze collectieve verantwoordelijkheid: het vermenselijken van de mens.
|
|