Streven. Jaargang 20
(1966)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 336]
| |
Naar de kern van de vrijmetselarijGa naar voetnoot*
| |
[pagina 337]
| |
larij geen godsdienst is. Om het precies te zeggen: men wordt aangenomen tot Leerling, bevorderd tot Gezel en verheven tot Meester. Zoals men weet, houden de vrijmetselaren er volstrekt aan, deze ‘inwijdingsriten’ geheim te houden, niet alleen voor buitenstaanders maar ook voor de kandidaten vóór de initiatie. Het veelbesproken ‘geheim’ van de vrijmetselarij bestaat grotendeels hierin. Bij de initiatie komt het aan op een persoonlijke beleving, een persoonlijk doormaken van de opgang van de duisternis naar het licht, en nu menen ze dat dit niet mogelijk is indien de kandidaat de ritus reeds in alle details kent. Het is in dit boek niet de bedoeling een grondige studie te maken van de initiaties, die uitermate verschillen volgens de riten en volgens de landen. Wij zouden het trouwens onpassend vinden al te veel in details af te dalen. Wel is het voor onze opzet onontbeerlijk althans de grondrichting en enige specifieke elementen aan te geven. De symbolische graden, ook Blauwe Vrijmetselarij of Johannesloges genoemd, gaan uit van het gegeven van de tempelbouw van Salomo te Jeruzalem. In de eerste twee graden, die van Leerling en van Gezel, is dit aanwezig in zijn meest ongedifferentieerde vorm: het gaat om het bouwen van een tempel als symbolisch gegeven. Bij de initiatie tot de eerste graad geeft in sommige landen de Achtbare Meester aan de Leerling de Maatstok, de Hamer en de Beitel en hierbij zegt hij: ‘De Maatstok van vierentwintig duim verbeeldt de vierentwintig uren van de dag, waarvan wij een deel door moeten brengen in het bidden tot de Almachtige God, een ander deel door te werken en te rusten, en een ander deel eindelijk om een vriend of een Broeder in nood te helpen, zonder nadeel voor ons of ons gezin. De Hamer verbeeldt de kracht van het geweten (...). De Beitel toont ons de voordelen van de opleiding, die alleen van ons waardige leden van een regelmatig gevormd broederschap kan maken’. De Achtbare Meester wijst dan de aangenomen Leerling op zijn plichten tegenover God, zijn medemensen en zichzelf. Want alles gebeurt ‘in naam van de Opperbouwmeester des Heelals’. Slothouwer geeft de diepe betekenis van dit werken aan door erop te wijzen ‘dat wij Wijsheid, Kracht en Schoonheid ontvangen als gaven uit Gods hand, dat wij, in het bouwen aan de Tempel der Mensheid, Gods mede-arbeiders mogen zijn, dat al ons werken en bouwen tevergeefs zal zijn als het niet afgeleid wordt van de Goddelijke Geest, dat wij geloven mogen in de zegen die rust op datgene wat gedaan wordt “in naam van de O ∴ B ∴ d ∴ H ∴”’. In de Meestergraad echter wordt het abstracte gegeven van het bouwen van een tempel in het algemeen nader begrensd door een tragisch gebeuren dat zich voltrekt binnen het symbolisch beeld van de tempelbouw. Het rituaal kringt om Hiram Abiff, de legendarische bouwmeester van de tempel van Salomo. Hier komt het initiatiegegeven tot zijn volle ontplooiing en krijgt zijn typisch maçonnieke vorm in een eigen mythe, die wel stoelt op gegevens uit de bijbel (1 Kon. 6 en 7; 2 Kron. 2 en 4), maar toch niet rechtstreeks aan de bijbel is ontleend. Hirma Abiff, de legendarische bouwmeester van de tempel van | |
[pagina 338]
| |
Salomo, werd - aldus de mythe - door drie Gezellen vermoord omdat hij weigerde hun het Geheim Meesterwoord mee te delen. Zij begroeven hem en plantten een acacia boven zijn graf, en het Meesterwoord ging verloren. Dit is een zeer rijk mythisch gegeven dat op verschillende wijze door de ritualen wordt uitgebeeld. Het Rituaal van het Belgisch Grootoosten van 1883, dat werd opgesteld door Br ∴ Graaf Goblet d'Alviella, professor in de godsdienstgeschiedenis aan de vrijzinnige universiteit van Brussel, zegt: ‘In werkelijkheid omsluiert deze legende de oudste en tevens meest verspreide mythe, de eenvoudigste en de diepste van alle mythen die de kindsheid van de menselijke gemeenschappen hebben verlicht. Het is de legende van Prometheus, van Hercules, van Mithras, van Osiris, van Adonis, van Christus, van al deze kosmische helden die op gelijke manier onder de slag van het verraad bezweken, om vroeg of laat met een nieuwe luister te herrijzen. Het is, met één woord, de oude zonnemythus die men aan de oorsprong van alle oude godsdiensten vindt; het is de verzinnebeelde geschiedenis van de fenomenen welke de jaarlijkse wenteling van de aardbol of liever de schijnbare bewegingen van de zon verwekken (...)’. Dit is een uitgsproken syncretistische tekst, die gelukkig in het Rituaal van Nederland niet voorkomt. Christenen zullen er geen bezwaar tegen hebben dat Christus vergeleken wordt met de zon: ook in het zo mooie Exultet van de Paasnacht wordt Christus de Lucifer, de Lichtbrenger, genoemd, en in de onlangs ontdekte graven onder de Sint-Pietersbasiliek te Rome wordt Christus uitgebeeld als de Lucifer op de zonnewagen. Maar in een rituaal Christus, Gods eniggeboren Zoon, in één adem noemen met Mithras, Osiris en Adonis, die legendarische godheden, dat voelt een gelovige christen aan als een heiligschennis. Met Rev. Covey Crump, in zijn The Hiramic Tradition, kan men zich afvragen, waarop deze legende esoterisch alludeert. Slaat zij op Thomas Beckett (vermoord in 1170), die men zo dikwijls verwarde met de apostel Thomas, of op Jacques de Molay, de laatste Grootmeester van de Tempeliers, die in Parijs in 1314 op de brandstapel stierf als slachtoffer van Koning Filips IV de Schone, of op de Stuart-koning Charles I, die in 1649 op het schavot stierf, of doelt men op een middeleeuwse Meester-Metselaar die in duistere omstandigheden werd omgebracht? Of is het, zo vraagt Covey Crump zich af, een allegorie op de val van de mens in de oertijden: ‘Drie samenzweerders - Adam, Eva en het Serpent - hadden de verplichting, niet te pogen zekere Geheimen te achterhalen waarvan zij uitgesloten waren’; zij probeerden het toch en werden uit het aards paradijs gewezen. Of was de echte Hiram Christus zelf, die de val kwam herstellen? Hij toch zei aan zijn voornaamste apostel: ‘Gij zijt steenrots en op deze steenrots zal ik mijn Kerk bouwen’ (Mt. 16. 18); terwijl Paulus aan de Efesiërs schreef dat de Kerk gelijkt op een tempel ‘gebouwd op de grondslag van apostelen en profeten, waarvan Christus Jezus de hoeksteen is’ (Efes. 2. 20). Drie samenzweerders, Judas, Caiphas en Pilatus brachten hem om het leven, maar hij verrees: ‘Ik ben de Verrijzenis en het Leven’. Het ligt heel en al in de lijn van het allusieve spel, zo eigen aan de vrijmetselarij, | |
[pagina 339]
| |
om met opzet al deze mogelijkheden open te laten. Aan dit ene voorbeeld kunnen ‘profanen’ nu eens duidelijk aanvoelen hoe de symboliek door de vrijmetselaren wordt gehanteerd en een zeer diepe betekenis krijgen kan. In de 18e eeuw werden in Engeland alleen de drie symbolische graden van Leerling, Gezel en Meester beoefend, behalve dat de ‘Antients’ ook de graad van het Heilig Koninklijk Gewelf beoefenden als een noodzakelijke aanvulling van de Meestergraad. Ook, toen in 1813 de ‘Antients’ en de ‘Moderns’ de United Grand Lodge van Engeland vormden, kwamen zij tot een gemeenschappelijke verklaring die beiden bevredigde en die wel typisch Engels is: er werd namelijk ‘declared and pronounced that pure Ancient Masonry consists of three degrees and no more, viz., those of the Entered Apprentice, the Fellow Craft, and the Master Mason, including the Supreme Order of the Holy Royal Arch’ (‘zij verklaarden dat de zuivere vrijmetselarij bestaat uit drie graden, en niet méér, nl. die van Leerling, Gezel en Meester, met inbegrip van de Verheven Orde van het Heilig Koninklijk Gewelf’). Het bouwen van een gewelf werd als het toppunt van vakmanschap beschouwd in de metselarij. En zo is ook de graad van het Heilig Koninklijk Gewelf eigenlijk de bekroning van de hele vrijmetselarij. Deze graad, volgens de Engelse ritualen beoefend, behelst, naar Redfern Kelly zegt, ‘de kwintessens van de orthodoxe maçonnieke filosofie. Zijn symbolisme is van het meest geëxalteerde en sublieme soort, en zijn mooi rituaal drukt de hoogste idealen uit, verbonden met het intieme zoeken naar, en het uiteindelijk ontdekken van het Goddelijk Licht en de Goddelijke Waarheid. Zonder de graad van Royal Arch, zouden de voorafgaande verscheidene graden onvolledig en inconsequent zijn’. Vaak wordt deze graad als typisch joods voorgesteld. Eigenlijk, als men er dieper op ingaat, wordt een oud-testamentisch gegeven nieuw-testamentisch geïnterpreteerd: de vreemdeling wordt huisgenoot. Daarmee is echter het rijke symbolische gegeven van de Meestergraad alles behalve uitgeput en tot zijn laatste elementen uitgewerkt. Maar, wil men verder gaan, dan moet men kiezen en één of ander element uitwerken. In andere maçonnieke werkwijzen kan men het algemene symbolisch gegeven in verticale zin beperken door het een specifieke betekenis te geven, bijv. een christelijke. Men kan het algemeen symbolisch gegeven, het dramatisch gebeuren van de Meestergraad, ook uitwerken in horizontale zin: ‘a. door de moord op Hiram Abiff is de orde der dingen verstoord; dit vergt een delging van schuld en derhalve een zoeken, vinden en bestraffen (...) van de plegers van de aanslag; b. met de dood van Hiram Abiff komt de bouw tot stilstand; er moet een nieuwe, zo bekwaam mogelijke bouwmeester worden gevonden, die de arbeid zal kunnen voortzetten en de bouw tot een zo goed mogelijk einde zal brengen; c. met het neerslaan van Hiram Abiff is het Meesterwoord verloren gegaan, en dit woord dient met inspanning van alle krachten terug te worden gevonden’ (Pott). Men ziet onmiddellijk de mogelijkheid tot het vormen van talrijke andere maçonnieke werkwijzen. Terwijl nu de Engelsen, zoals wij reeds zeiden, zich in de loop van de 18e eeuw strikt hielden aan de drie traditionele graden (met die van Royal Arch), gingen | |
[pagina 340]
| |
de Fransen heel anders te werk. ‘Het is wellicht niet toevallig dat al die andere vormgevingen het veelvuldigst zijn ontstaan in het Frankrijk van de achttiende eeuw. In het Frankrijk van de pracht en praal aan het hof der Lodewijken, doortrokken van de elegante levensstijl der toenmalige élite, het Frankrijk van de rococo met haar zwierige en sierlijke vormen, bij uitstek de tijd waarin de levensuitingen doorglansd waren met een speelse geest, maar ook een tijd waarin de mens nog sterk het vermogen tot associatief denken bezat, zo noodzakelijk voor de beoefening van de Koninklijke Kunst’ (Boerenbeker). En zo ontstonden in het midden van de 18e eeuw in Frankrijk talrijke andere maçonnieke werkwijzen die het symbolisch gegeven van de drie Symbolische Graden verder uitwerkten. Deze zogenaamde graden ontwikkelden zich in het wilde weg en maakten hun eigen ontwikkeling door. Na enige tijd wilde men dan toch een zekere onderschikking aanbrengen: daar de graden bestonden vóór de systemen, heeft men, zo goed en zo kwaad als het ging, een bepaalde rangorde aangebracht. Een van de belangrijkste systemen was de zogen. Rite de Perfection, die uit 25 graden bestond. Hieruit hebben zich dan de twee beroemde stelsels ontwikkeld: de Rite Français met zeven graden, en de Aloude Aangenomen Schotse Ritus met 33 graden. Bij het uitdenken van benamingen heeft men getracht elkaar te overtroeven door pompeuze namen die soms aan het belachelijke grenzen. Deze graden hebben zich bijzonder ontwikkeld in Frankrijk en in de onder sterk culturele invloed van Frankrijk ontstane Verenigde Staten van Amerika, zoals wij op onze dagen nog constateren. Laten wij nu hetgeen wij hier op abstracte wijze hebben gezegd, concreet aantonen in de 18e graad van de Aloude en Aangenomen Schotse Ritus, Soeverein Prins van het Rozekruis. Deze graad immers heeft het symbolisch gegeven van de tempelbouw en de moord op Hiram zowel horizontaal als verticaal uitgebouwd: na de bouw van de Tweede Tempel onder Zorobabel na de Babylonische Gevangenschap, uitgebeeld in de 15e en 16e graad, gaat het in deze graad om de bouw van de Derde Tempel, waar Jezus op doelde toen hij van zichzelf zei: ‘Breekt deze tempel af en binnen drie dagen zal ik hem opbouwen’ (Jo. 2, 19). Bij de opening van het kapittel waarin deze graad wordt verleend, bidt de ‘Chaplain’: ‘Almachtige, eeuwige God, geef ons vermeerdering van Geloof, Hoop en Liefde; en opdat wij verdienen te verkrijgen wat Gij belooft, doe ons beminnen wat Gij gebiedt. Door Jezus Christus, onze grote Emmanuel. Amen’. Welnu dit is, behalve de clausule, de oratie van de Mis van de dertiende zondag na Pinksteren bij Anglikanen en Rooms-Katholieken. Het Engelse rituaal - zoals trouwens de oude Franse ritualen van de 18e eeuw - geeft duidelijk Geloof, Hoop en Liefde als de krachtmiddelen aan met welker hulp men uiteindelijk het Woord terug zal vinden: ‘The virtues’ ‘by whose assistance’ de kandidaat ‘may be led’ tot de ontdekking van het Verloren Woord. Een oud Frans rituaal stelde in maçonnieke termen het drama van Golgotha aldus voor: doordat de vrijmetselaren, die stenen tempels bouwden, hun plicht hadden verzaakt, besloot de Opperbouwmeester deze stoffelijke tempels te | |
[pagina 341]
| |
vernietigen om een geestelijke, onverwoestbare tempel op te richten (Apoc. 8, 9 en 11). De Kubieke Steen doorstond de grootste ziele-angsten en weende bloed en tranen; de hoeksteen werd uit de tempel gerukt; de Roos werd geofferd aan een kruis op een heuvel. Daardoor was de vrijmetselarij vernietigd; de tempelvoorhang scheurde, duisternis verbreidde zich over de aarde, het licht verdween, de werktuigen braken middendoor, de Vlammende Ster werd gedoofd en het Woord ging verloren. Maar na drie dagen verscheen het Licht opnieuw, het Woord was weergevonden en de Kubieke Steen werd veranderd in de mystieke Roos die bloeide aan het kruis. Maar alleen de vrijmetselaren die door een reis van drieëndertig jaren de Nieuwe Wet hadden gevonden, uitgedrukt in Geloof, Hoop en Liefde, werden deelachtig aan het wonder. Zij bouwden geen stenen tempels meer, maar een geestelijke tempel. Bij de initiatie vangt de reis van drieëndertig jaren aan: door zeven ommegangen om het Tableau ontdekt de kandidaat gaandeweg Geloof, Hoop en Liefde, de deugden die hem zullen voeren tot het Licht. Rafaël leidt hem door de duisternis heen naar de poort van de lichtende tempel. Hier worden hem slechts vier korte vragen gesteld: ‘Waarvandaan komt gij? - Van Judea. Langs welke plaats reisdet gij? - Langs Nazareth. Wie was uw geleider? - Rafaël. Van welke stam zijt gij? - Van de stam van Juda’. De beginletters vormen het bekende INRI: ‘Jesus Nazarenus Rex Judaeorum’, ‘Jezus van Nazareth, Koning der Joden’. Hiermee is het Verloren Woord teruggevonden. Men is pas Prins van het Rozekruis als men het Woord gevonden heeft, als men de Roos aan het Kruis heeft zien ontbloeien. Het moet ons niet verwonderen dat de Grand Orient van Frankrijk van deze echt-christelijke graad heel iets anders heeft gemaakt. De woorden Geloof, Hoop en Liefde zijn vervangen door Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap. De woorden INRI krijgen een andere betekenis: ‘Igne Natura Renovatur Integra’: ‘Door het vuur wordt de natuur volledig vernieuwd’. Wijselijk besluit Dr. Pott zijn artikel Andere maçonnieke werkwijzen met de woorden: ‘Uiteindelijk blijft de volle waarde van het systeem van de Koninklijke Kunst vervat in de drie Symbolieke Graden van Leerling-, Gezel- en Meester-Vrijmetselaar. Méér dan wat deze graden geven, kunnen deze andere werkwijzen niet bieden, ook al zullen bepaalde Vrijmetselaren door hun persoonlijke instelling en specifieke belangstelling in bepaalde uitwerkingen van het fundamentele gegeven in de beoefening van andere werkwijzen bevrediging en voordeel kunnen vinden’. Deze paragraaf kunnen wij het best afsluiten met een mooi gedicht van Willem Brandt: ‘Gestadig werkend aan de ruwe steen
voelt hij zijn zware taak steeds zwaardre worden,
hij wanhoopt soms zich weder aan te gorden
tot deze plicht voor hem voor hem alleen.
| |
[pagina 342]
| |
Het stof verblindt zijn ogen, en de hand
tot bloedens toe gewond, met eelt en schaven,
weet hij zich tot de needrigste der slaven,
aanschouwt hij bukkend enkel steen en zand.
Maar als het licht plots op zijn arbeid speelt,
gaat onverwacht een edele vorm verschijnen,
de zuivere kubiek, en alle pijnen
verzoeten en de diepste wonde heelt.
Hij ontdekt omhoog, ontdekt de tempelboog
en weet opeens de koninklijke waarde
van 't rusteloos buigen over stof en aarde,
en ziet zijn bouwsteen in de hoogste toog’.
| |
De voornaamste bezwaren tegen de VrijmetselarijEen eerste bezwaar is ‘het geheim’. Volgens Alec Mellor in zijn Nos Frères séparés, les Francs-maçons is het zo, dat geen enkel ander element een blijvende veroordeling door de Kerk voldoende motiveert. En waarin bestaat dit geheim? Niet in een vreselijk geheim dat voor de Staat of de Kerk of de goede zeden van groot gevaar is. Tourniac omschrijft het aldus: ‘Haar “geheim”, door de Landmerken geformuleerd, indien het soms een veiligheidsmaatregel is (men gelieve zich een recente periode uit de geschiedenis te herinneren - bedoeld is de vervolging onder Hitler -), is allereerst een discipline die niet zonder voordeel is. Meer nog, en vooral, het is het symbool van de innerlijke realisatie, die eigenlijk niet mee te delen en niet uit te drukken is’. Wij hebben in ons boek dit aspect van de vrijmetselarij uitvoerig onderzocht, en verwijzen ernaar. Daar zal men eveneens zien dat de vrijmetselarij geen geheim genootschap is, maar een genootschap met geheimen, of nog beter een besloten gemeenschap. Een tweede bezwaar, dat vooral in de katholieke landen werd gehoord, was en is nog steeds de politieke, antiklerikale, laïcistische actie van de loges. Het is ook de enige reden die Canon 2335 van het Kerkelijk Wetboek voor de excommunicering van logebroeders opgeeft. Wij menen in ons boek reeds voldoende te hebben aangetoond dat de echte, de ‘regelmatige’ vrijmetselarij, ‘twistgesprekken over godsdienst en politiek’ in de loges verbiedt. Nog onlangs, in 1961, heeft de ‘Grande Loge Nationale Française’ in een programmaverklaring vastgelegd, dat zij ‘in het bijzonder al wat zou kunnen beschouwd worden als een komplot tegen een Kerk of tegen het wettelijk burgerlijk gezag verbiedt’. Ook de Verenigde Grootloges van Duitsland onderlijnden nog eens op hun Konvent van 29 september 1962, dat ‘alle twistgesprekken over godsdienst en politiek strikt verboden zijn in de loges, en in het bijzonder, al wat kan beschouwd worden als een komplotteren tegen een Kerk of tegen het wettelijk burgerlijk gezag’. | |
[pagina 343]
| |
Maar welke is de huidige houding van de ‘onregelmatige’ vrijmetselarij? In zijn boek Shibboleth schrijft J. Corneloup, die een hoge post bekleedt in de Franse Grand Orient: ‘Zeker, de vrijmetselarij is niet gemaakt om zich in het gevecht tussen de partijen te mengen, noch om zich in het strijdperk van de verkiezingen te begeven. (...) Maar de vrijmetselarij interesseert zich voor, en mag zich wettelijk bezig houden met de zaken van het land, in de mate dat deze ten goede of ten kwade het grootse doel dat zij nastreeft, aanbelangen. (...) Voor alles en boven alles moet de vrijmetselarij, door mensen te vormen, ook burgers vormen. (...) Maar zal men een burger beter maken indien men, zoals in bepaalde landen waar men zich nauwgezet van al wat met politiek iets te maken heeft, onthoudt, deze overlaat aan de eenzijdige actie van de krant, de vergadering, de partij?’. M.a.w. de vrijmetselarij moet haar leden een burgerlijke opleiding geven en moet zich rechtstreeks met de politiek inlaten. Anderzijds verklaarde begin 1966 K. Bruynseels, lid van het Grootoosten van België, op een voordracht te Brussel, dat van de vrijmetselarij geen ordewoorden hetzij op politiek, hetzij op godsdienstig gebied uitgaan. Dit zou dus een heel andere houding zijn dan tien jaar geleden in België het geval was. Een ander bezwaar dat vroeger zwaar doorwoog, is het gevaar voor indifferentisme; door mensen van verschillende religie samen te brengen, loopt men gevaar in een vage algemene dogmaloze religiositeit te vervallen, die een aanfluiting is van een echte godsdienst. Het was de eerste reden die Paus Clemens XII voor zijn veroordeling in 1738 opgaf. De kerkelijke opvattingen op dit punt zijn de laatste tijd sterk geëvolueerd, zoals wij elders in ons boek met betrekking tot de padvinderij en de Rotary-club gezien hebben. Ook de uitspraken van Vaticanum II laten nu een open confrontatie toe van het katholieke standpunt met dat van andere christenen of van niet-christenen. Daarom menen wij dat dit bezwaar op onze dagen niet meer geldt. Maar een veel belangrijker en, naar onze mening, het voornaamste bezwaar tegen de vrijmetselarij is het gevaar voor syncretisme. Zeker, de vrijmetselarij is een ethisch stelsel en geen religie, dat staat als een paal boven water; hiermee vervallen vele opwerpingen die bijv. de Britse anglicaan Hannah en de Amerikaanse katholiek Whalen maken. Maar steeds dreigt de bekoring om in de ritualen allerlei religieuze elementen uit heidense mysteriën en uit de joodse en christelijke godsdiensten over te nemen. In de ritualen van de hogere Schotse graden is dit al te duidelijk, en daarom zijn ze voor een gelovig christen moeilijk te aanvaarden. Gelukkig zijn de symbolieke, lagere graden op dit gebied veel zuiverder gebleven. Anderzijds heeft de Kerk niet meer die onweerstaanbare afkeer voor al wat maar enigszins iets met andere godsdiensten te maken heeft. Men zie slechts de decreten van het Tweede Vaticaans Concilie. En hebben Paus Paulus VI en Aartsbisschop Ramsey van Canterbury in Rome niet op 24 maart 1966 een gemeenschappelijke gebedsstonde gehouden in Sint-Paulus-buiten-de-Muren in het bijzijn van alle Curiekardinalen? De Nederlandse televisiekijkers hebben toch ook allen kunnen zien hoe op de begrafenis van de betreurde Bossche bisschop Mgr. Bekkers op 14 mei 1966, predikant N.K. van den Akker bij de absoute, in het bijzijn van het hele Nederlandse episcopaat, | |
[pagina 344]
| |
een gebed heeft uitgesproken over de overledene. Deze gezamenlijke godsdienstoefeningen tussen christenen van verschillende Kerken waren vroeger in de Katholieke Kerk ondenkbaar. Nu schijnt de openheid van de tijd van Gregorius I de Grote te zijn teruggekeerd. Daarom menen wij dat, indien in de ritualen van de symbolische vrijmetselarij nog een of andere bedenkelijke tekst voorkomt, dit door de aanwezigheid van praktizerende katholieken te wijzigen valt. Wij hebben reeds als onze persoonlijke mening gegeven dat er in de ritualen voor de symbolische graden in de Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden niets voorkomt dat een gelovig katholiek aanstoot kan geven. Meer dan eens heb ik in gesprekken met vrijmetselaren te horen gekregen: wij hebben evenveel achting voor alle religies, voor ons hebben alle religies evenveel waarde. Dit laatste kan aanleiding geven tot misverstand. Het is duidelijk dat iemand die werkelijk gelooft, hij moge nu katholiek, calvinist, moslim of wat dan ook zijn, zijn eigen godsdienst als de enige ware beschouwt; zodra dit niet meer het geval is, stelt zich voor hem de gewetensvraag of hij niet van godsdienst moet veranderen. Maar iedereen, van welke godsdienst hij ook weze, moet zijn geweten volgen: dat is voor hem de hoogste norm. En in die zin kunnen wij ermee instemmen dat voor een vrijmetselaar het geen belang heeft tot welke godsdienst iemand behoort die wil aansluiten. Het ware uitermate onbillijk in de vrijmetselarij alleen maar de bezwaren en mogelijke opwerpingen aan te wijzen en niets te zeggen over de positieve elementen. Vrijmetselarij is een ethisch genootschap dat zijn leden op zedelijk gebied beter wil maken. Een voorzittend Meester van een Londense Loge zei aan P. Michel Riquet, S.J., naar deze mij persoonlijk meedeelde, dat alle leden van zijn loge sinds hun initiatie, door hun logearbeid, beter en edeler mensen waren geworden. De liefdadigheid, de steun aan noodlijdenden en gehandicapten door vrijmetselaren, al gaat deze wel hoofdzakelijk naar verwanten van vrijmetselaren, is voldoende bekend. De tolerantie, de eerbied voor de mening van andersdenkenden, de erkenning van vrije meningsuiting en van de vrijheid tout court, zijn uitgesproken deugden van een echte vrijmetselaar. Ja, hun genootschap noemen zij niet alleen een broederschap, maar zij noemen elkaar ‘Broeder’ en beschouwen elkaar ook als broeders. Als ik een persoonlijke ervaring mee mag delen: ik heb het genoegen gehad enkele maanden dagelijks verscheidene uren in een exclusief maçonniek milieu te leven; wel, ik kan slechts getuigen dat ik tot nog toe alleen in enkele religieuze communiteiten zo'n vriendelijke, sympathieke, begrijpende, om het met één woord te zeggen broederlijke omgang heb ervaren, met een volledige openheid van geest, een zin voor humor en plagerij, en een fijn gevoel voor tact, die een verkwikking waren voor geest en gemoed. Het grappige van het geval was dan nog dat dit mij overkwam, terwijl ik in de boeken die zij mij zonder enige beperking en spontaan ter inzage gaven, de ergste schimpscheuten kon lezen tegen de Orde waartoe ik trots ben te behoren. Een laatste punt moeten wij nog even releveren, en dit zal talloze katholieken, met de klassieke afwijzende houding tegenover al wat der vrijmetselarij is, wel | |
[pagina 345]
| |
uitermate verbazen. Het gebeurt af en toe dat een katholiek gedoopte, maar die met zijn Kerk had gebroken, langs de vrijmetselarij en door de logearbeid het geloof terugvindt. Yves Marsaudon, een internationaal bekende hoge figuur van de Franse ‘Grande Loge’, beschrijft in zijn De l'initiation maçonnique à l'orthodoxie chrétienne hoe hij, katholiek opgevoed, maar naderhand van de godsdienst vervreemd, het geloof terugvond langs de vrijmetselarij: ‘Indien wij moeilijk kunnen aannemen dat een zo lange weg zijn bekroning heeft kunnen vinden zonder de wil en de hulp van de Geest, toch zijn wij ervan overtuigd dat de progressieve initiatie waarheen de vrijmetselarij ons geleid heeft, wonderbaar tot deze innerlijke omvorming heeft bijgedragen’. Hij draagt zijn boek trouwens op aan de grote vrijmetselaar Edouard Gamas ‘die, na vele jaren van introspectie en studie, doodgewoon teruggekeerd is, na talrijke en passionerende pogingen, tot het geloof van zijn kinderjaren, zonder ooit de vrijmetselarij te verlaten’. Wij hoorden van een twintigtal Franse vrijmetselaren die katholiek zijn geworden. Anderen, naar een Frans Jezuïet mij verzekerde, zouden ook wel katholiek willen worden, maar zij hebben zoveel vreugde en steun aan hun vrijmetselaren-vrienden, dat zij dit ideaal niet willen opgeven, indien de Kerk hun dat volgens Canon 2335 vraagt. In plaats van een school van atheïsme te zijn, zoals vele katholieken zich nog altijd de vrijmetselarij voorstellen, maakt zij deze zoekers naar de waarheid tot beter en edeler mensen, en stelt hen open voor een zuiver beleefd christendom. Een merkwaardig geval is wel dat van Jean Tourniac, die einde 1965 zijn Symbolisme maçonnique et traditon chrétienne publiceerde. Herhaaldelijk toont hij in zijn boek aan, hoe de vereniging van maçonniek symbolisme en christelijke liturgie verrijkend is, ja, hoe de maçonnieke ritualistiek eigenlijk buiten het christendom haar diepte verliest, en ook slechts vanuit de christelijke traditie verklaard kan worden. Zelfs duikt uit zijn boek de gedachte op: zou de echte vrijmetselarij die tot haar bronnen is teruggekeerd, niet een hulp voor de Kerk kunnen zijn om de volheid van haar boodschap, haar sprekende liturgische plechtigheden, haar hunkeren naar contemplatief leven meer vruchten te doen dragen? In het Woord Vooraf van dit boek schrijft Jean Palou: ‘Jean Tourniac toont ons aan wat de Vrijmetselaars hebben verloren toen de Kerk zich van hen scheidde, en wat de Kerk vrijwillig heeft verworpen toen zij van deze Mensen van Goede Wil en van Liefde, afgescheiden broeders heeft gemaakt’. Deze mensen van goede wil, deze afgescheiden broeders zijn voor het ogenblik met meer dan vijf-en-een-half miljoen, en behoren voor een merkelijk deel tot de leidende elite van de wereld. |
|