Streven. Jaargang 20
(1966)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 328]
| |
Rome en Utrecht
| |
[pagina 329]
| |
samenvatting behelsde (in meer dan duizend bladzijden!) van het boek van Cornelius Jansenius, Augustinus. In het handschrift staat een voorwoord van Petrus Codde, toen Provicaris van Utrecht, dat de schrijver zijn werk voltooid had voordat ‘Sanctissimus Dominus Innocentius X’ de beruchte (famosas) vijf stellingen had veroordeeld. Wij willen hier niet ingaan op heel de verwarde en in veel opzichten beschamende geschiedenis rondom het boek ‘Augustinus’. Nog minder gaan we in op het Formulier van Alexander VII, waardoor men moest verklaren dat zich 5 stellingen bevonden in een boek, waarvan de lezing verboden was. Wij noemen het hier slechts omdat het feit dat men Jansenius niet zonder meer wilde veroordelen, een diepgaande invloed op de geschiedenis van de kerk heeft gehad. Men moet hierbij niet denken dat men op de hoogte was van de subtiele twistpunten die in de discussie rondom Jansenius een rol speelden. Het ging veel meer om een keuze tussen twee vormen van katholieke levensstijl, die samen het gezicht van de contra-reformatie hebben bepaald. Eén groep, (tot hen behoorden vooral de Jezuïeten) wilde Christendom en kerk dichter tot de mensen brengen en schuwde daarbij de accomodatie, het zich aanpassen bij de heersende levensvormen, niet. Daarnaast bestond er een groep die de mensen dichter bij God wilde brengen door de nadruk te leggen op de verlorenheid van de mens en het wonder van Gods genade en zoekende liefde. Tot deze groep behoorde in Frankrijk de kring van Port Royal en in ons museum worden wij welsprekend herinnerd aan de banden die er steeds bestaan hebben tussen Utrecht en Port Royal. Toen dit klooster in 1709 op bevel van Lodewijk XIV met de grond werd gelijk gemaakt, werden de kostbaarste bezittingen in veiligheid gebracht en vonden tenslotte een rustplaats bij de Kerk van Utrecht, die reeds een schuilplaats had geboden aan velen die door de maatregelen van Lodewijk XIV met gevangenschap werden bedreigd. Het is de vraag of men met Prof. TansGa naar voetnoot1 mag stellen dat de ene partij koos voor de quantiteit en de andere voor de kwaliteit, maar kenmerkende verschillen waren er wel en zij hebben de geschiedenis bepalend beïnvloed. Maar vertoeven wij nog even langer in het Museum, waar wij naast het dodenmasker van Pascal het sacramentsvelum van Port Royal aantreffen en wijden wij nog kort onze aandacht aan de figuur van Pasquier Quesnel, die in zijn Nouveau Testament avec des Réflexions Morales sur chaque verset de gedachten van het Oratorie en Port Royal onder het grote publiek bracht. Ook hij was gast in de Nederlanden en toen in 1713 door de Bul Unigenitus 101 stellingen uit dit boek veroordeeld werden, ontmoette het protest dat vooral in Frankrijk brede kringen der bevolking omvatte, bij velen sympathie. Wie in het Museum de prent ziet waarop de voorstanders van de Bul bezig zijn de stam van de boom door te zagen waarop zich de apostelen, kerkvaders en pausen der eerste eeuwen bevinden, begrijpt hoe fel men reageerde op deze Constitutie, die bijv. het in Nederland gepropageerde bijbellezen verbood. Al deze dingen bedenkt men, wanneer men vertoeft in de oude schuilkerk. Hoe weinig had Wachtelaar, vervolgd en verbannen door de Staten, kunnen ver- | |
[pagina 330]
| |
moeden dat in 1725, met oogluikende toelating van de regering, een Aartsbisschop van Utrecht zou worden gewijd die niet erkend zou worden door de Paus van Rome? Dat er twee groepen Rooms-Katholieken zouden zijn: een groep die bestuurd werd door een Apostolisch Vicaris, gezonden door de Internuntius en: de Rooms-Katholieken van de Oud-Bisschoppelijke Clerezie, bestuurd door een Aartsbisschop van Utrecht die wel de gemeenschap met Rome zocht, maar afgewezen werd, zolang hij niet bereid was het Formulier van Alexander VII en de Constitutie Unigenitus te ondertekenen. In 1763 wordt in een der bijgebouwen van de oude schuilkerk het Provinciaal Concilie gehouden dat een krampachtige poging demonstreert om de vrede met Rome te herstellen. De beide gemeenschappen groeiden steeds verder uit elkander, tot het met het herstel der bisschoppelijke hiërarchie in 1853 duidelijk wordt, dat men aan geen verzoening meer gelooft en zo ontstaat er de situatie dat er twee aartsbisschoppen van Utrecht zijn, zoals er ook twee bisschoppen van Haarlem bestaan. Heeft men besloten de zaak op te lossen door het probleem te negeren? Als er een nieuwe kerk in Utrecht gebouwd moet worden voor de Rooms-Katholieken, wijdt men die aan de H. Gertrudis, alsof de schuilkerk niet aan Ste Gertrudis gewijd was geweest. De wegen scheiden zich. Het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis van de H. Maagd, door de Paus in 1854 afgekondigd, schept het eerste dogmatisch verschil. Het dogma der Pauselijke Onfeilbaarheid van 1870 verdiept de kloof en maakt de Bisschoppelijke Clerezie tot een centrum van hen die protesteren tegen de wijzigingen in de geloofsleer en die zich als noodgemeenschap constitueren in de Oud-Katholieke kerk. We bedenken dit alles als we de schuilkerk verlaten en zien hoe in de nabijheid een nieuw kerkgebouw is opgericht. Het is het ontmoetingspunt van alle Oud-Katholieke gemeenschappen, die zijn samengevat in de Unie van Utrecht, en die thans kerken omvat in Nederland, Duitsland, Zwitserland, Polen, Oostenrijk, Tsjecho-Slowakije, Joego-Slavië en Amerika. De periode van de Schuilkerk is nu afgesloten mede door de volledige kerkelijke gemeenschappen met de kerken van de Anglican Communion, die in 1931 tot stand kwam. Er vond op alle gebieden een heroriëntatie plaats. In de liturgie werd bij het begin van deze eeuw een begin gemaakt met de Vespers in het Nederlands. Later werd de Misliturgie vertaald. Door het verstaanbaar spreken van de priester werd de actieve deelname van de gelovigen verzekerd, die introitus en vaste misgezangen in het Nederlands meezongen. Later werd de Communie onder twee gedaanten ingevoerd en de geregelde deelname aan de H. Communie bevorderd. Na lange aarzeling werd in 1921 het verplichte priestercelibaat afgeschaft en na de oorlog 40-45 kwam het synodaal leven der kerk op gang, waarbij de adviserende functie der Synode geen belemmering vormde voor de vrijmoedige gedachtenwisseling. Een nieuw element was ook de deelname aan de Oecumenische Beweging, die de kerk voor de noodzaak plaatste eigen geloofsbezit te confronteren met de gedachtenwereld van de kerken die uit de Reformatie waren voortgekomen. Daarnaast was er een voortdurend contact met de kerken van de Orthodoxie, | |
[pagina 331]
| |
die in de Oud-Katholieke kerk een gemeenschap herkenden die op hetzelfde fundament stoelde als zij. Het is begrijpelijk, dat na dit alles de Schuilkerk steeds meer als museum ervaren werd. Toch had dit museum nog een taak, omdat het zo duidelijk herinnerde aan de geschiedenis voor 1853. Nu leek het erop of de Oud-Katholieke kerk de Rooms-Katholieke kerk had afgeschreven, en toch was het zo als een Oud-Katholiek bisschop eens tegen een Rooms-katholieke ambtgenoot opmerkte: we zijn stiefbroers!
Het is een van de vele verdiensten van Paus Johannes XXIII en het Tweede Vaticaans Concilie geweest dat het contact Rome-Utrecht herleefde. Schrijver dezes mocht als Waarnemer voor alle Oud-Katholieke kerken het concilie bijwonen en daar getuige zijn van de ontmoeting der gescheiden broeders en de vergruizing van de ‘image’, die men (Rooms en niet-Rooms) van elkaar geschapen had. Ik zal nooit vergeten hoe er aan de deelnemers van het concilie een boekje werd uitgereikt over de voorafgaande concilies en daar n.a.v. het Eerste Vaticanum werd opgemerkt: Tengevolge van de besluiten van dit concilie scheidden de Oud-Katholieken zich af, maar deze zijn reeds lang uitgestorven! De heroriëntering, die het Vaticanum II inluidde, leidde tot een werkgroep van Rooms-Katholieke en Oud-Katholieke theologen en op initiatief van deze werkgroep kwam de dienst van 7 november tot stand, waarin de twee Aartsbisschoppen van Utrecht participeerden en namens de Paus mededeling werd gedaan, dat de kwestie van het Formulier van Alexander VII en de Constitutie Unigenitus geen hinderpaal meer hoefden te vormen voor een oprechte dialoog tussen beide kerken. Deze dienst was van grote betekenis in het kerkelijk bestel van Nederland. Niet omdat de hereniging der beide katholieke kerken van Nederland hiermee werd ingeluid, maar wel omdat er een tijdperk mee werd afgesloten. Niet alleen de ouderen kunnen zich voorstellen hoe bitter het sentiment ten opzichte van de Rooms-Katholieke kerk was. Dit kwam niet meer, zoals tot het begin van deze eeuw, tot uiting in felle polemieken, waarin de Oud-Katholieken ‘Jansenisten’ en de Rooms-Katholieken ‘Molinisten’ heetten, maar wel in een gevoel van teleurstelling, dat er aan Roomse zijde geen poging tot begrip gedaan werd. De invoering van de moedertaal werd argwanend beoordeeld; toen de vastenreglementen werden afgeschaft, heette het dat de Oud-Katholieken het Vasten hadden opgeheven; toen de biecht niet meer verplicht was als uiting van devotie, hadden de Oud-Katholieken een sacrament afgeschaft. Men betwijfelde de orthodoxie van de Oud-Katholieken omdat men de leer van de transsubstantiatie niet als laatste woord ten opzichte van de H. Eucharistie zag; de hele kerkgeschiedenis werd geïnterpreteerd alsof de dogma's van 1854 en 1870 reeds in de 17e en 18e eeuw waren afgekondigd en zo zou een lange catalogus van klachten kunnen worden opgesteld. Door het samenzijn op de feestdag van St. Willibrordus werd duidelijk dat voortaan een positieve benadering zou worden gezocht en het was van groot belang dat het kerkevolk hier direct bij betrokken was. Vooral zij waren bevangen in een anti-houding ten opzichte | |
[pagina 332]
| |
van elkaar en men ondervond de moeilijkheid voortaan over elkaar te spreken op een wijze die niet min of meer denigrerend was. Men begreep hoeveel makkelijker het was met elkaar te polemiseren, dan met elkaar broederlijk te verkeren en zo de geschilpunten te bespreken. Deze dienst was ook van grote betekenis voor de Oud-Katholieke kerken in het buitenland. In deze kerken kan men een scala opstellen van hun geaardheid ten opzichte van de Rooms-Katholieke kerk. Deze kerken hebben zich in de Bisschopsverklaring van 1889 aangesloten bij de protesten van de Nederlandse kerk tegen Rome en nu zijn ze ook betrokken bij de nieuwe verhouding. Ook zij zullen hun houding moeten bepalen ten opzichte van de dialoog. Die dialoog gaat beginnen en door beide kerken in Nederland zijn officiële gedelegeerden benoemd voor dit gesprek, iets wat ook in Zwitserland reeds geschiedde. Deze commissie zal zich op een aantal fundamentele vragen moeten bezinnen. Een richtlijn voor het opstellen van deze reeks problemen zal ze in de geschiedenis moeten vinden, waarbij het er om zal gaan de wezenlijke zaken te onderscheiden van het door de tijdsomstandigheden bepaalde bijwerk. Bestaat er tussen beide kerken een fundamenteel verschil in het verstaan der genade? Zijn de verschillen t.a.v. de genade die van de vierde tot de 17e eeuw aan de dag getreden zijn, ook nu nog aanwezig? Is er een lijn aan te wijzen van het genadebegrip naar de opvatting over de kerk? Hier kan men aansluiten bij de constitutie Lumen gentium, waar een poging gedaan wordt tot een nieuwe aanzet voor de ecclesiologie. Hier zal ook nauwlettend geluisterd moeten worden naar de getuigenissen van de H. Schrift, de uitspraken der Oecumenische concilies van de eerste tien eeuwen en de gedachten der kerkvaders. Immers, juist hierop berust het protest dat sinds 1870 geuit werd tegen het dogma van de pauselijke onfeilbaarheid. In 1889 verklaarden de Oud-Katholieke bisschoppen een historisch primaat te willen erkennen, waarbij de bisschop van Rome primus inter pares zou zijn. Onderzocht zal moeten worden in hoeverre deze uitspraak te handhaven is in verband met de Mariadogma's van 1854 en 1950. Hier zal ook het contact tussen Oud-Katholieken en Orthodoxen een belangrijke inbreng hebben, omdat deze veel begrip hebben voor de ontwikkeling der Mariologie in de Rooms-Katholieke kerk, maar groot bezwaar hebben tegen de dogmatisering van deze geloofspunten. Het is bij dit alles van groot belang, dat allerwegen de theologie in beweging is. Ging het in de 16e en 17e eeuw om het antwoord op de Reformatie, thans is er de uitdaging van Humanisme, saecularisatie en de niet christelijke godsdiensten. We denken hier aan het woord van Vincentius van Lerinum dat de theologen geen nieuwe dingen moeten bedenken, maar de dingen wel op een nieuwe manier moeten uitdrukken (non nova, sed nove!). Er zal voor de Oud-Katholieken een bewust gevaar zijn van repristinatie, maar zolang men zich bewust is van dit gevaar zal het een positieve invloed kunnen hebben. De dialoog kan geschaad worden door de band met het verleden te verbreken, maar hij kan slechts slagen, als men de bereidheid heeft door te stoten naar het heden en naar de toekomst. | |
[pagina 333]
| |
Ik herinner me maar één schoolkwestie uit de geschiedenis van de Oude Kerk: toen Christenen er tegen protesteerden dat hun kinderen niet werden toegelaten op heidense scholen! De Oud-Katholieke kerk weet wat het betekent te leven als een minderheid en het kan inspirerend zijn voor de dialoog, te theologiseren als kerk en als Christenheid in de minderheid. Bij alle bezwaren tegen de schuilkerkmentaliteit kan het de kerk toch behoeden voor een machtsdenken, dat in wezen vreemd is aan het Christendom en verwoestend werkt op de theologie. De commissie zal zich ook moeten bezinnen op de praktijk van het ‘als broeders samen te verkeren’. Het is in dit verband nuttig te verwijzen naar de artikelen die in deze jaargang van Streven werden gewijd aan Intercommunie. In deze bijdragen wordt het vraagstuk zeer klemmend gesteld ten opzichte van de communie van Rooms-Katholieken en reformatorische Christenen. Tegen deze achtergrond lijkt het gesprek tussen Rooms-Katholieken en Oud-Katholieken veel eenvoudiger. Er is hier geen twijfel of de ‘integra substantia Mysterii eucharistici’ (De Oecumenismo 22) is hier aanwezig. Evenmin is er twijfel aan de geldigheid van de bedienaar. Toch rijst hier de centrale vraag: Is Intercommunie een middel tot bereiking van de eenheid, of is de Communie de bezegeling van de eenheid? Wij mogen hier herinneren aan de overeenkomst tussen Oud-Katholieken en Anglikanen, waarin de volgende bepalingen voorkomen:
1. Elke kerkgemeenschap erkent de katholiciteit en onafhankelijkheid van de andere en handhaaft daarbij eigen katholiciteit en onafhankelijkheid. 2. Elke kerkgemeenschap stemt er in toe de leden der andere kerkgemeenschap te laten deelnemen aan de sacramenten. 3. De intercommunie eist niet van elke kerkgemeenschap het aannemen van iedere leerstellige mening, sacramentele plechtigheid of liturgische praktijk die de andere kerkgemeenschap bezit, maar zij sluit in, dat elke kerkgemeenschap gelooft, dat de andere al het wezenlijke van het christelijk geloof bezit en vasthoudt.
Vooral bij dit laatste punt worden we herinnerd aan wat het Vaticanum II in het decreet over het Oecumenisme gezegd heeft over de hiërarchie der dogma's en het zal een spannende zaak worden op welke wijze ‘het wezenlijke van het christelijk geloof’ door de commissie zal worden omschreven. Het zal evenwel duidelijk zijn, dat er mogelijkheden zijn tot incidentele intercommunie, voordat er een officieel akkoord in deze zal zijn bereikt. In dit verband rijst ook de vraag of men onderscheid kan maken tussen geloof en confessie, waardoor Oud-Katholieken en Rooms-Katholieken hetzelfde geloof zouden kunnen hebben ondanks een verschillende catechismus (c.q. geloofsbelijdenis). Als het erom gaat als ‘broeders samen te verkeren’ mogen we de zusters niet vergeten, en het is vanzelfsprekend, dat ook het gemengde huwelijk punt van bespreking zal uitmaken. Hier is het van bijzonder belang, dat hier de Oud-Katholieke kerk in overeenstemming met de oudste gegevens een sacrament van huwelijksinzegening kent, en bezwaar heeft tegen het ‘sacrament van het | |
[pagina 334]
| |
huwelijk’. De Oud-Katholieke kerk maakt onderscheid tussen het contract en het sacrament. Men erkent de huwelijkssluiting op het Stadhuis en wil graag de zegen des Heren aan dit huwelijk verbinden. Een huwelijk tussen een Rooms-Katholiek en een Oud-Katholiek kan zonder bezwaar in een Oud-Katholieke kerk worden ingezegend. Trouwt een Oud-Katholiek met een Protestantse partner, dan is hiervoor een speciaal formulier van huwelijkswijding, dat zo gemaakt is, dat ook de niet-katholieke partner het kan onderschrijven. Ook hier kan men vaststellen dat de theologie rondom het huwelijk ‘en route’ is en dat dit het begrip voor elkaars standpunt kan bevorderen.
Het mag verblijdend genoemd worden dat de Oud-Katholieke kerk daadwerkelijk betrokken is bij het Pastoraal Concilie. Wanneer dit concilie naar plan verloopt, zal hier zeker een gunstige context gevonden worden voor verdere contacten tussen beide kerken. Er zullen namelijk wegen gezocht worden om dit contact niet slechts in de commissie voor het gesprek of in de adviesraad van het Pastoraal Concilie te onderhouden, maar het ook op andere niveaus te laten doorwerken. Het was nuttig dat in de dienst van 7 november delegaties uit alle plaatsen aanwezig waren, waar èn Oud-Katholieke èn Rooms-Katholieke parochies gevestigd waren en hier werden dus mogelijkheden geboden voor contacten op parochiaal niveau. De numerieke kleinheid van de Oud-Katholieke kerk verhindert dat deze ontmoeting in brede kring verwerkelijkt zal worden, maar toch zullen de mogelijkheden die er zijn, moeten worden uitgebuit. Reeds werden Rooms-Katholieke kerkgebouwen ter beschikking gesteld voor Oud-Katholieke diensten en juist op die manier wordt het voor het kerkvolk manifest, dat er een andere tijd is aangebroken. Ik geloof dat juist op deze wijze bepaalde weerstanden kunnen worden doorbroken en men gaat beseffen hoe groot de verbondenheid kan zijn tussen deze gescheiden kerken. Er zullen zeker mogelijkheden gevonden worden tot participeren in elkaars diensten of het houden van gemeenschappelijke godsdienstoefeningen, opdat daardoor de kennis van elkaar (vaak ontstellend klein) bevorderd wordt. | |
De Oud-Katholieke kerk na 7 november 1966?Mogen wij nog even terugdenken aan ons bezoek aan de schuilkerk? We werden daar herinnerd aan de achtergrond van de kerk van Utrecht. Zij kan zich ook nu nog herkennen in de kerk der eerste eeuwen en voelt zich in continuïteit met de kerk die door Willibrordus werd gesticht. Ze staat wat argwanend tegen de vorst-bisschoppen der middeleeuwen, maar voelt zich verbonden met het werk van Thomas a Kempis. Zij bewondert het werk van Wachtelaar en zijn medestrijders en zal nooit erkennen dat met de Reformatie de kerk in Nederland uitgeroeid was en door missionarissen weer moest worden gesticht. Zij zal zich niet meer buigen over het werk van Jansenius, maar wel oog blijven houden voor de diepste bedoelingen van zijn theologie. Zij zal niet onkritisch staan tegenover Quesnel en zijn medestanders, maar zich nog meer | |
[pagina 335]
| |
hoeden voor het andere uiterste standpunt, dat in de veroordeling van Quesnel tot uiting kwam. Zij zal met grote dankbaarheid beseffen dat de schuilkerkperiode afgelopen is, en dat zij door de Unie van Utrecht verbonden is met zusterkerken in het buitenland en een wereldwijd uitzicht geniet door de Full Communion met de Anglikanen. Zij zal zich, anders dan haar voorouders, bewust zijn van haar taak in de Oecumenische Beweging en met enig ongeduld de afsluiting van de Intercommuniegesprekken met de Oosterse Orthodoxie afwachten. Wanneer we deze dingen overwegen en we denken aan de 7e november, dan kan ons de angst om het hart slaan. Hoe kan deze kleine kerk ook deze laatste verruiming van haar gezichtsveld verwerken? Er zijn twee uitersten. Men kan het kleine scheepje van de kerk van Utrecht zien dobberen, voortgetrokken in het kielzog van het Roomse galjoen. Men kan het scheepje van de kerk van Utrecht zien als de loodsboot, die het logge gevaarte van Rome's kerk de juiste koers wijst. Tussen deze twee uitersten zijn vele mogelijkheden en de toekomst zal leren, welk opschrift het hoofdstuk der vaderlandse kerkgeschiedenis dat 7 november begonnen is, dragen zal. Zeker is alleen dat het doel van beide schepen hetzelfde is. God de Vader geve het goede bestek, God de Zoon de juiste koers en God de H. Geest de stuwing van zijn bezieling. |