Streven. Jaargang 20
(1966)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 188]
| |
ForumOverheid en jeugdlectuurJaren geleden kon men in Keulen een affiche aantreffen: ‘Carnaval zonder schuine moppen!’ Mijn kinderen vroegen mij toen: ‘Wat is dat, een schuine mop?’ Ik had het hun alleen kunnen verklaren, wanneer ik hun niet alleen een schuine mop verteld, maar de schunnigheid van de schuine mop geanalyseerd zou hebben. Het affiche, goed bedoeld, ontroerend zelfs, bracht ons dus in een situatie, die voor mijn kinderen gevaar opleverde voor hun jeugd en voor mijzelf gevaar voor mijn volwassenheid; immers om mijn kinderen van het verderf te redden, hun het verderfelijke van gore grappen te verklaren, had ik hen eerst moeten bederven. Ik deed 't niet, definieerde schuine mop gewoon als ‘vuile grap’, liet dus verstek gaan. Het affiche was net zo goed bedoeld en ontroerend als de verschillende pogingen van verschillende commissies om de jeugd inzake literatuur te beschermen. Werkelijk te realiseren is kinderbescherming op dit punt alleen in communistische landen: meest gewilde smokkelwaar in deze landen zijn die geïllustreerde bladen, die hier aan elke kiosk voor iedereen verkrijgbaar zijn, mits de door de wetgever vastgestelde leeftijd bereikt is. Maar misschien zou menige man en vrouw van dertig ook beschermd moeten worden. Onlangs bezocht mij een jonge dame uit Moskou, een tolk, een zeer sensibel en aantrekkelijk meisje. Men had haar in Hamburg als duidelijkste bewijs van westelijke vrijheid de bordelen en kroegen aan de Reeperbahn laten zien; de ontsteltenis van deze jonge dame was evenzeer van esthetische als van morele aard; deze verschijningsvorm van vrijheid had haar niet in het minst geïmponeerd. Bovendien werden in Keulen in deze tijd juist de eerste artikelen gepubliceerd over doen en laten, aantal en inkomen van de (naar schatting) vijfduizend prostituées in deze even oude als heilige stad. Het jonge meisje vloog een paar dagen later terug naar Moskou, en wanneer ze ergens vertelt over haar indrukken, hoeft ze niet alleen niet te liegen, ze hoeft niet te overdrijven, ze zou om een geloofwaardige indruk te maken veeleer nogal wat moeten afzwakken; want in totalitaire landen wantrouwt men de pers meer als hier, en als het jonge meisje zou bevestigen, wat daar zo nu en dan in de krant staat, zou ze een ongeloofwaardige indruk maken. Het is volmaakt de omgekeerde wereld, indien het Westen, dat zich uitgeeft voor erfgenaam en behoeder van de christelijke moraal, over de preutsheid van het Oosten als een teken van zijn onvrijheid glimlacht en dan midden in het gewoel van de economie van de Vrije Markt tegelijkertijd jeugdbescherming wil bedrijven. Deze zo meewarig uitgelachen ‘preutsheid van het Oosten’, deze zuiverheid is natuurlijk het resultaat van zuiveringen; zuiveringen van dezelfde aard als hier de commissies voor de bescherming van de jeugd voor ogen staan. Zij zouden aan een heimelijke liefde voor de staten van het oostelijke blok voedsel moeten geven en er zou geen aanleiding bestaan ze uit te lachen, wanneer ze niet jeugdbescherming en tegelijkertijd eco- | |
[pagina 189]
| |
nomie van de Vrije Markt, vrije reclame enz. in hun blazoen zouden voeren. Het is pijnlijk genoeg, dat het is zoals het is: men maakt hier van de vrijheid nu eenmaal maar een kleinburgerlijk gebruik. Toen de Ierse dichter Brendan Behan stierf, kon men in enkele in memoriam's hier een zeker bordeel-enthousiasme vaststellen, dat berustte op de pijnlijke en tegelijkertijd domme miskenning van de totaal verschillende situaties van Ierland en de Bondsrepubliek. In Ierland is protitutie verboden (evenals in de Sovjetunie overigens) - bij ons is zij zo vanzelfsprekend als de handel in oude auto's. Hier laat men zich met sexuele immoraliteit in, spiegelt haar voor, neemt er desnoods met tegenzin aan deel, niet omdat de menselijke natuur gevallen is en valt, maar omdat kleine Frits en kleine Emmy, volwassen geworden, komend uit een bedompte onvrijheid, op een bedompte vrijheid uit zijn; omdat zij hun kleinburgerlijke clichés nu eenmaal niet kwijt raken en menen, dat ze ‘grote en vrije maatschappij’ kunnen spelen - die voorstelling van ‘grote en vrije maatschappij’, die de reclame er bij hen inpompt - doordat ze, meestal zonder er echt plezier aan te beleven, ‘zondigen’. De werkelijkheid waar onze kinderen in opgroeien, is er een van reclame en verdienen; de reclame poogt hun een werkelijkheid aan te smeren, welke ze zich slechts eigen kunnen maken door te verdienen. Reclame, dat heeft Chesterton enkele decennia terug gedefinieerd, is ‘het gebedel van de rijken’. Dit gebedel van de rijken ligt vaak heel dicht bij en is meestal niet ver verwijderd van afpersing. Een economie die nog slechts op consumptie is in- en afgesteld, consumeert ten slotte ook de consument, die alleen dan nog mag ‘mens zijn’ wanneer hij bereid is als consument een ondergeschikte plaats in te nemen; tenslotte laat men dan ook dier en natuur - tuinaarde en huisdier bijvoorbeeld - slechts in hun waarde voorzover ze ook consument zijn. Natuurlijk hebben onze kinderen ook leraren, zelfs ouders, ze brengen hun mooie dingen bij, maar de reclame pompt er bij hen in dat zij deze mooie dingen alleen maar leren om eens consument te worden, zo goed mogelijke consumenten, hetgeen betekent: zoveel mogelijk geld verdienen. Ik weet niet, hoe de ouders en leraren met deze werkelijkheid van reclame en verdienen, de zuiverste incarnatie van het materialisme, klaar komen. De reclame is brutaal, wulps, obsceen, almachtig; iemand zou op het idiote idee kunnen komen, dat het tegendeel van geleide economie niet per se vrije economie, maar economie zonder enige lijn zou kunnen zijn. Wat moet in deze scheefgetrokken wereld het jeugdboek? Het begrip jeugdboek is kunstmatig ontstaan, uit het eerbiedwaardig streven, de jeugd voorbeelden, idealen aan te bieden. Het pijnlijke ligt in het woord ‘aanbieden’; kan men iets aanbieden dat niet voorhanden is? Men kan vooorbeelden en idealen niet ‘produceren’, ze zijn er of zijn er niet. Het is ten slotte geen toeval, dat de jeugd naar een ‘provotariaat’ streeft: het is een natuurlijke afweer tegen de haar aangeprezen ‘keurig verzorgde’, van louter hygiëne en kosmetica vervelende tijdgenoot, welke de reclame haar als ideaal aanbiedt. Wat men de jeugd als ideaal zou kunnen aanbieden: de ‘a-sociaal’, de vagebond - de literatuur van het ogenblik is dus op de goede weg. De beste jeugdboeken zijn wereldliteratuur: Stevenson, Swift, Defoe. Klaarblijkelijk en God zij dank is de jeugd dus heel veeleisend, en van niets walgt zij meer dan wanneer literatuur zich verlaagt bedoelingen te hebben, welke dan ook, belangen te behartigen, van wie dan ook, van welk stelsel dan ook. In de Sovjetunie wordt niet alleen zwart gehandeld in ‘pornografie’ in bepaalde kringen, ook Salingers ‘Catcher in the rye’ en zijn korte vertellingen gaan, omdat ze slechts in beperkte oplage zijn verschenen, als kostbaarheden van hand tot hand en richten meer uit dan menig boek met een grote oplage. De jeugd - en niet alleen zij, ook de volwassenen - verlangen noch naar ‘slechte’ noch naar ‘goede literatuur’; wat ze verlangen, is geloofwaardigheid - en heel wat pornografie velt het von- | |
[pagina 190]
| |
nis over zichzelf door zijn ‘bedoelingen’, zijn ongeloofwaardigheid en zijn verveling. Er zijn kinderlijke, onschuldige schrijvers: het beste voorbeeld, ‘Nonni’, de jezuïet Jon Svensson, die gewoon in al zijn onschuld vertelde en niets slechts te vertellen had; hij is geloofwaardig in stijl, woordkeus en onderwerp. Op een bepaald, maar niet te bepalen ogenblik, wanneer iemand niet meer gewoon maar leest, omdat hij leeshonger heeft en alles verslindt wat hem in handen valt, zonder onderscheid te maken tussen literatuur en niet-literatuur; wanneer hij begint, stijl en stem te onderkennen, ze te zoeken, naar literatuur te verlangen, helpen generlei beschermingsbepalingen meer, helpt de raad van vader, leraar of vriend niet meer die men vertrouwd heeft en blijft vertrouwen. Na dit bepaalde, maar niet te bepalen ogenblik wil iemand gewoon stijl hebben en een stem horen, donker en licht; er begint een avontuur dat hij tot een goed einde moet brengen, zoals hij eens het avontuur liefde tot een goed einde moet brengen, zonder er van te voren zeker of zelfs ‘verzekerd’ van te zijn, waarheen het hem voert, naar het donker of naar het licht, van het een naar het ander, van het ander naar het een. Het valt niet te reguleren, er bestaat geen garantie voor het donker noch voor het licht. De geloofwaardigheid van een schrijver is nooit het resultaat van zijn moraal (op dat moment) alleen, zij komt voort uit de kracht die ontstaat wanneer hij voor zijn stem zijn stijl heeft gevonden; wanneer zijn esthetica en zijn moraal elkaar dekken, hij aan zijn moraal helemaal niet meer hoeft te denken, omdat hij zeker is van zijn stem. Deze harmonie maakt Jon Svensson tot een even geloofwaardig auteur als Dostojewski; de een bleef tot aan het eind van zijn leven bijna een engel, de ander was een mens: onrustig, hartstochtelijk, religieus, voor jong en oud even gevaarlijk, dus niet alleen ‘gevaarlijk voor de jeugd’. Gevaarlijk is ook de lectuur van het Oude en van het Nieuwe Testament; hun vuur, hun gevaren, hun stem en hun stijl worden maar moeizaam en helaas bijna altijd met succes ‘voor de maatschappij geschikt’ gemaakt, gefiltreerd, door voorzichtigheid en voorschriften gereduceerd. Heinrich Böll | |
Het begrip ‘fascisme’
| |
[pagina 191]
| |
volk komt vooral tot uiting in de redevoeringen die Goebbels heeft gehouden vóór de machtsovername. Een weerklank ervan vindt men in de schilderijen van de nazischilder Elk Eber. Het bestuderen van de duitse nazikunst werkt zeer verhelderend voor wie inzicht in het fascisme wil krijgen. Zeer veel werd als ideologie beleden wat dat niet was. Goebbels was er een meester in om allerlei uit de nood geboren, in feite door de omstandigheden opgedrongen maatregelen een ideologische basis te geven. De gehele geleide economische politiek was in Italië niet een principiële kwestie, en in nog mindere mate in Duitsland, maar enerzijds een uitvloeisel van de economische crisis in de buurlanden en anderzijds, en vooral, van de oorlogsvoorbereidingen, die zelf wel principieel waren. Vele van de kreten van de nazi's geven niet weer wat ze dachten, maar verbloemden dat juist. Op zichzelf is er b.v. natuurlijk niets tegen dat er recht wordt gesproken ‘nach dem gesunden Volksempfinden’; integendeel. De fout is echter dat de nazi's eerst zorgden voor een ungesundes Volksempfinden door middel van hun propaganda en dan eisten dat daarnaar zou worden rechtgesproken. Zo meen ik dat de twee laatste punten van Dr. Dittrichs karakteristiek van het fascisme geen essentiële punten betreffen. Inderdaad keerden de fascisten zich tegen alles en iedereen en steunden zij bij de machtsovername op gedeclasseerde arbeiders, maar zowel in Italië als in Duitsland is kort na de machtsovername de invloed van die groep tot niets teruggebracht. Mussolini kreeg de gelegenheid nadat zijn aanhangers Mateotti hadden gedood; Hitler stelde in de nacht van de lange messen de arbeidersaanhang buiten werking door hun leiders, in de eerste plaats Röhm, te vermoorden. De gebeurtenissen van 30 juni 1934 zijn uiterst belangrijk voor een begrip van het fascisme. De arbeiders werden uitgeschakeld, maar aan de andere kant ook de oude elite uit de keizertijd. Ook deze oude elite was eerst meegelopen omdat de nazi's tegen zaken waren waar zij ook tegen waren, zonder te zien dat deze programmapunten vooral waren ingevoerd om hun steun te krijgen. De fascisten beschouwden zichzelf als een nieuwe elite, die geroepen was om de wereld te beheersen. Die elite-opvatting wordt min of meer achteraf en verschillend gefundeerd. Door Mussolini met een kunstmatige Romeins-imperium-gedachte (Terza Roma); door Hitler met een even kunstmatige germaans-ras traditie belichaamd in het rijk (Dritte Reich). Zelfs het anti-semitisme was niet essentieel voor het fascisme als zodanig, zoals Mr. B. Stokvis in een recente brief in De Gids nog schijnt te menen. Iedere andere groep had onder even andere omstandigheden tot die rol gedoemd kunnen worden. De jood werd alleen maar paria gemaakt om daardoor het bestaan van de nieuwe elite te demonstreren. De jood werd juist uitgekozen omdat de actie dan aan kon sluiten op het in Duitsland altijd al aanwezige antisemitisme. Mussolini liet in de eerste tijd de socialisten deze rol vervullen. Veel te weinig beseft men hoeveel Hitler aan Mussolini heeft ontleend. De Duitse leider is zijn Italiaanse collega dan ook altijd merkwaardig trouw gebleven, zoals blijkt uit de overbodige redding na de val van het Italiaanse regiem en de laatste ontmoeting, enige uren na de aanslag van 20 juli 1944. Hitler was ook werkelijk teleurgesteld toen zijn eerste ontmoeting met de Duce zo slecht verliep. Toen Hitler in 1923 zijn putsch ondernam, was het programma de mars naar Berlijn, in navolging van Mussolini's mars naar Rome van een jaar eerder. Hitler is veel meer dan zijn Italiaanse collega door omstandigheden gedwongen bepaalde maatregelen te nemen en die achteraf principieel te funderen. Toen hij aan de macht kwam was niet alleen de reactie in het buitenland daarop veel heftiger, maar door de economische noodtoestand in geheel Europa werd Duitsland tot een bepaalde economische politiek gedwongen. Veel beter dan bij Hitler kunnen wij de grondbeginselen van het fascisme bij Mussolini zoeken. Diens opvattingen blijken bij zorgvuldige analyse vooral ontleend aan V. Pareto, wiens colleges hij in Lausanne gevolgd heeft, waarbij in 't midden moet worden gelaten of hij die goed heeft begrepen. Deze Zwitser, die van 1848 | |
[pagina 192]
| |
tot 1923 leefde, ontwierp zijn theorie bewust als antithese tot Marx. Pareto's hoofdstelling, dat het denken van de mens bestemd wordt door zijn handelen, werd in de mond van de Italiaanse leider: ‘De daad gaat voor de norm uit’. Zorgvuldig Pareto volgend, houdt het Italiaanse fascisme in zijn begintijd vol geen ideologie te zijn, want de schrijver had gesteld dat ideologieën slechts afleidingen (derivazioni) waren van de instincten. De geschiedenis als telkens nieuwe variaties op een thema (Roma, Reich) is ook een van hem afkomstige opvatting. De staatsvorm wordt volgens deze socioloog bepaald door de instincten van de elite. Steeds ziet hij die in de geschiedenis elkaar afwisselen. Deze elite heerst, de anderen worden overheerst. Hier ligt de werkelijke aard van het fascisme. Men zou dan kunnen zeggen dat fascist is hij die meent tot een elite te behoren en daarom geroepen te zijn anderen te overheersen, zonder daarbij de rechtvaardigheid in acht te hoeven nemen. Men mag zeker niet stellen dat deze opvatting nu niet meer bestaat en daarom het fascisme als een puur historisch verschijnsel beschouwen. Men vindt haar ook niet alleen in de Italiaanse ‘Uomo qualunque’ en ‘M.S.I.’, in de Amerikaanse nazi-beweging van Rockwell of in de Franse ‘O.A.S.’. Overal waar men de elite-gedachte in deze vorm vindt, is sprake van fascisme, waarbij zich alle mogelijke bijverschijnselen kunnen voordoen, vanaf religieus fanatisme tot en met uiterst liberale economische opvattingen. Voor de Christen is deze wereldbeschouwing principieel onaanvaardbaar. Ze is echter waarschijnlijk levender dan ooit. Men mag zich zelfs afvragen of wij niet staan voor de onontkoombare keuze tussen dit stelsel en een van de consequenties van het Jong-Hegelianisme, zoals Marxisme of collectivistisch anarchisme. C.J. Boschheurne | |
Nieuws in de Nederlandse literatuurDe poëzie-avond in Carré in Amsterdam heeft inderdaad (zie Streven april 1966) een - volgens de berichten nogal tumulteus - vervolg gekregen in Brussel. Ondertussen is Poëzie in Carré (Bezige Bij) verschenen, een omvangrijke paperback waarin alle die avond voorgedragen gedichten opgenomen zijn, aangevuld met perscommentaren en foto's van de dichters. De ontwerper van het omslag van dit boek, Leendert Stofbergen, heeft zijn taak nogal letterlijk opgevat: hij heeft namelijk elk exemplaar (oplage 5000 ex.!) eigenhandig van een echt, ouderwets poëzieplaatje voorzien. Naast één herdruk, Tempel en Kruis van Marsman (Querido) en één nieuwe bundel van een bekend dichter, Luxe van L.Th. Lehmann (Bezige Bij) maar liefst vijf poëzie-debuten deze maal. Hiervan drie bij de Arbeiderspers, te weten Puinruimen van Henny Vonk, de bundel die bekroond werd met de Herman van Kuilenburgprijs voor poëzie 1965, Een gat in de lucht van de schilder-schrijver Harry Mesterom, en Brief van een Verkademeisje van W.A. Wilmink. Achter deze laatste titel gaat inderdaad een bijzonder boekje schuil. De gedichten die hierin opgenomen zijn, zijn meer een soort ballades, of zoals de auteur zelf zegt, liedjes. Hier en daar doen ze zelfs aan Louis Davids denken. Natuurpoëzie, maar dan niet direct van het genre dat u verwacht, is te vinden in De menselijke natuur (Querido) van Gerrit Bakker. Door de overdreven publiciteit van pers, radio en t.v. (meisje van 22 dicht onder het afwassen!) is er een enorme belangstelling voor het overigens niet onverdienstelijke debuut van Neeltje Maria Min (Voor wie mij liefheeft, wil ik heten (Bakker/Daamen). Vreemd dat dit meisje jaren in het Algemeen Handelsblad publiceerde zonder dat velen er aandacht aan schonken. Na zijn gedichten is nu ook het Proza (Querido) van Leo Vroman in paperbackuitgave verschenen. Op dezelfde manier uitgevoerd verscheen een herdruk van Garmt Stuivelings befaamde biografie Het korte leven van Jacques Perk (Querido). Ivo Michiels verdubbelde de omvang van zijn Journal Brut, dat nu als titel meekreeg Verhalen uit Journal Brut | |
[pagina 193]
| |
(Bezige Bij). Dit is de vijfde, en nu dus uitgebreide druk. Bijt u maar (Querido) is de uitnodigende titel van een bundel half gruwelijke, half komische stukjes van de psychologiestudente Jos Kroeze. Het nieuwe boek van Boeli van Leeuwen, De eerste Adam (Van Kampen) speelt weer geheel op Curaçao. Een franse jezuïet en een bewoner van het eiland worden hier tegenover elkaar gesteld. Renate Rubinstein bundelde weer een aantal stukjes, die zij onder het pseudoniem Tamar in Vrij Nederland schrijft, in Met verschuldigde hoogachting (Querido). Terwijl zijn lezers op twee reeds lang aangekondigde romans zitten te wachten, De ontdekking van Moskou en De zegelbewaarders (waarvan u fragmenten kunt vinden in De Gids en Randstad) is Harry Mulisch plotseling voor de dag gekomen met een uitermate fel en kritisch boek dat geheel gewijd is aan de geschiedenis van Amsterdam van de laatste twee jaar, voornamelijk gezien in het licht van het ontstaan van de Provobeweging. Het boek heet Bericht aan de rattenkoning (Bezige Bij). J. Groot | |
Beeldende kunst in BelgiëJordaens in het RubenshuisWeinig schilders zijn verder van de hedendaagse sensibiliteit verwijderd dan Jacob Jordaens. Men moet iets overwinnen om naar zijn drinkers en dronkaards te kijken, en om zijn in mythologische figuren verklede (of ontklede) Vlaamse boeren te genieten is wel enige kunsthistorische goede wil nodig. Het is ons allemaal een beetje té dik, te volbloedig, te dicht bij de hoge bloeddruk. Maar welk een contrast met de overbekende schilderijen vormen de veel minder bekende tekeningen. Een prachtige verzameling hiervan, afkomstig uit vele grote musea en uit particuliere collecties, is tot begin december te zien in het Rubenshuis te Antwerpen. Het gaat meestal om voorstudies tot schilderijen. Sommige zijn in alle details uitgewerkt, verhoogd met waterverf of gekleurd krijt; andere zijn losse schetsen, vluchtige pentekeningen die al de kwaliteiten van het handschrift reveleren. Men ontdekt, achter de zware barokschilder, een frisse, spontane en zwierige tekenaar. De lijn bezit een verbluffende veerkracht, een spanning en een dynamisme die nergens geforceerd aandoen, die voelbaar direct uit de hand komen. In sommige bladen, zoals het verrukkelijke Strijdende ruiters, wordt een beweging, een actie opgeroepen op een manier die Jordaens tot een rechtstreekse voorloper van de futuristen, en meer speciaal van Boccioni, maakt. Elders treft de vrijheid in het leggen van licht- en schaduwaccenten, over de vormen heen, op een manier die duidelijk afstand neemt van het motief en zuiver picturaal - of grafisch - gevoeld is. Weer andere bladen bewijzen dat Jordaens, bewust of onbewust, de kunst van het weglaten beoefende - zeker wel het laatste wat men van hem pleegt te verwachten als men alleen zijn aan ‘horror vacui’ lijdende doeken kent. In enige kleine portretten en dierenstudies tenslotte bereikt Jordaens een indringende scherpte en een gedepouilleerde zuiverheid die zowel aan de primitieven als aan de grootste modernen doen denken: los van elke tijdgebonden affabulatie is dit tekenkunst die in de edelste zin van het woord ‘klassiek’ mag heten. | |
Twintig Franse schilders in het PaleisNiet elk weerzien is even verheugend. Had men ons twintig jaar geleden voorspeld dat wij nog eens ooit geestdriftig over Jordaens zouden schrijven en dat Soulages ons zou vervelen, wij zouden alleen eens medelijdend geglimlacht hebben. In 1966 is het dan toch maar zo ver. Twintig jaar bestaat nu al een Frans-Belgisch cultureel akkoord, en om dat te vieren bracht men in het Brussels Paleis voor Schone Kunsten werk bijeen | |
[pagina 194]
| |
van twintig Franse schilders die vlak na de tweede wereldoorlog het meest ‘in’ waren, mensen als Hartung, Poliakof, Soulages, Singier, Manessier, Atlan, Le Moal. Hun eerste grote tentoonstelling, aan dezelfde cimaise in 1945, is nu al historisch: zij gaf de stoot aan het hele renouveau in de Belgische schilderkunst en werd mede aanleiding tot de stichting van de ‘Jeune Peinture Belge’. Hun terugkeer op dit ogenblik, na Cobra en het abstract expressionisme, na de school van New York, na Zero, na de Pop en de Op, bewijst nog maar eens, zo dit nog nodig was, hoe snel wij gaan. Wat zijn wij alweer ver van deze mooie, ál te mooie kunst verwijderd. Zij maakt alleen nog een charmante en oppervlakkige indruk. Estheticisme, verfijnde salonkunst, chevaletwerk - deze en meer depreciërende indrukken zijn allicht onrechtvaardig want ook weer voor latere correctie vatbaar, maar zij vertolken in elk geval het algemeen gevoel bij dit ‘vingt ans après’. Hoeveel jaren zal het nog duren eer wij dezelfde moeite zullen ondervinden om ons nog voor de assemblages en de ‘ambiances’ van nu te interesseren? Eer het spel met gescheurde affiches, met wentelende projectoren, met kartonnen charcuterie en met stukgeslagen violen ons even uitgekeken zal voorkomen als thans de toch wel krachtige spanningen van Hartung, de kleurengloed van Manessier, de brede gebaren van Soulages, de somptueuse matte ritmen van Poliakof? Nee, wij kunnen niet geloven dat hun kunst voorgoed meegenomen is door de tijd. Wij hebben momenteel gewoon geen tijd om ernaar te kijken, we zijn te druk met andere dingen bezig. Maar they shall overcome, sure. | |
Anderen in galeriesDe galerie Kaleidoskoop te Gent heeft uitgebreid tot op de zolder. Daar werd een kabinet voor. kleine formaten en grafiek geopend met een expositie van Lucebert, de Nederlandse dichter, tekenaar en schilder die een der zuiverste vertegenwoordigers van Cobra blijft: een grote-mensen-dramatiek in (ogenschijnlijk) kinderlijke krabbels, een verbijsterend mengsel van pijn en plezier, een virtuoze onhandigheid, een onbeholpenheid op de toppen van het raffinement. Krakend van ontroering. En te Antwerpen is het nieuw seizoen tenslotte ook niet zo kwaad begonnen: Guy Mees (neonbuizen en nieuwe kant) in Ad Libitum, Rolleman en Jef Geys in Kontakt, Arakawa in Wide White Space: alvast genoeg om de zeer slechte expositie van Jack Godderis in C.A.W. te doen vergeten. Einde oktober openden dan bijna gelijktijdig drie retrospectieven van oudere Antwerpse kunstenaars: Carlo De Roover in de Akademie, Floris Jespers in zaal Wijnen, Lode De Maeyer in C.A.W.: de eerste twee veelzijdige virtuozen, de derde een voorbeeld van rechtlijnigheid. Marc Callewaert | |
Beeldende kunst in NederlandNieuwe kunstzalenEnkele jaren geleden schoten in Amsterdam de kunstzalen en kunsthandels als paddestoelen uit de grond. Daarna trad er een tijdelijke stilstand op, al vonden er wel verhuizingen, vernieuwingen en uitbreidingen plaats van bestaande galeries) Krikhaar, d'Eendt, Ina Broerse bijv.). Vorige maand waren er opeens, binnen vijf dagen, weer drie nieuwe kunstzalen bij - twee in het hartje van de stad, een in de nieuwe zakenwijk in Amsterdam-oost. Om met de binnenstad te beginnen: op de N.Z. Voorburgwal 49 opende Galerie Partout met een expositie van Paul Werner. Op de Oude Zijds Achterburgwal 62 startte Hans Ferrée (ideeënman en tekstschrijver) z'n Galerie OZA/62 in de linkerhelft van een juist gerestaureerd, prachtig dubbel grachtenhuis. Over de tentoongestelde beelden en gouaches van Piet Mulders kon ik niet zo enthousiast zijn, maar de openingsrede van Ferrée was wel de moeite waard. Hij sprak daarin op luchtige manier over ‘Kunst: | |
[pagina 195]
| |
redding uit de status-impasse’ en zei o.a. ‘Ik ben van mening dat er door de snelle maatschappelijke verschuivingen en de activiteit van de massapubliciteit danig de klad in het statuswezen is gekomen. Welk prestige ontleen je aan een reis naar Egypte als je melkboer daar ook heen gaat? Welk prestige ontleen je aan een racegroene Triumph Herald als alle jongens uit jouw milieu zo'n wagen hebben? Wat heeft het voor zin om antiek te kopen, als de winkels uitpuilen van het zeer behendig gemaakte nouveau-antiek? Wat moet je met een diplomatenkoffertje als zelfs de Hema ze verkoopt? Alles is in no-time gemeengoed: barbecue, whisky, waterskieën, hi-fi installaties. Nieuwe boutiques en bistrots worden in de krant vermeld zodra ze open zijn - echt, er gebeurt niets nieuws zonder dat iedereen het meteen weet, tot groot verdriet van hen die graag een stapje vóór blijven bij de rest van de mensheid. Wat moeten die mensen nu? Op welke wijze kunnen zij hun hunkering naar prestige stillen? Mijn antwoord is: met het kopen van kunst. Wie een schilderij of een plastiek koopt, heeft de absolute zekerheid dat niemand hem dit na kan doen. Er is nl. maar één zo'n schilderij, één zo'n plastiek. Wie een gouache van f 180, - koopt, heeft daarmee iets zeldzamers verworven dan degeen die een Rolls Royce koopt voor f 68.000, -. Dit besef begint nu te komen. Langzaam’. Over de derde nieuwe galerie in Amsterdam durf ik pas na enige aarzeling iets te schrijven. Het is goed gebruik in de journalistiek om niet over jezelf te schrijven en ik ben nu eenmaal directeur geworden van die nieuwe kunstzaal. Maar omdat er geen commerciële bedoelingen ten grondslag liggen aan Galerie Pribaut vermeld ik hem toch maar even. Pribaut is nl. een zeer ongewone kunstzaal. Hij ligt nogal ver buiten de grachtengordel, in de Wibautstraat, hoek Ringdijk, tegenover de Banketbakkersschool. Hij is zo ongeveer de grootste van Amsterdam, met een oppervlak van 12 bij 30 meter. Hij is gesticht door een reclamebureau, Prad, dat in hetzelfde gebouw gehuisvest is en dat de benedenverdieping voor een aantal jaren beschikbaar heeft gesteld. Een dergelijke vorm van modern mecenaat is in ons land (maar ook daar buiten) eigenlijk wel heel bijzonder. Pribaut is gestart met een inmiddels afgelopen tentoonstelling van 101 tekeningen van de grote Engelse illustrator en cartoonist Ronald Searle. Het was de eerste keer dat er in Nederland een overzichtstentoonstelling van hem te zien was. Searle werd in 1920 in Cambridge geboren. Hij werd beroemd door z'n serie tekeningen over de kostschoolmeisjes van St. Trinian's, die hij op 21-jarige leeftijd in het tijdschrift Lilliput publiceerde. Hij werkt o.a. mee aan het tijdschrift Punch, waarvoor hij vele omslagen ontwierp en illustreerde een groot aantal boeken, waaronder Christmas Carol, Those Magnificent Men in their Flying Machines en - het meest recente - Haven't we met before somewhere? Op het ogenblik is er in Pribaut werk van Lucebert te zien. | |
CBSMet een minderwaardigheidscomplex verliet ik vorige maand de Heintje Hoeksteeg (8) in Amsterdam, waar in de expositieruimte van Drukkerij Sigfrid een beeld gegeven werd van de huisstijl van Columbia Broadcasting System (CBS), een van de grote Amerikaanse radio- en t.v.-bedrijvers. Aan de hand van foto's, drukwerk, presentaties, briefpapier e.d. werd het de bezoeker al spoedig duidelijk met welk een ongelooflijke smaak en zorg de ontwerper Louis Dorfsman en zijn medewerkers bouwen aan het gezicht van CBS. Merk, belettering, vlakverdeling, materiaalkeuze en kleurgebruik zijn perfect. Met een grote mate van creativiteit komen advertenties, brochures en aankondigingen van televisiefilms tot stand, waar wij in Nederland vaak geen idee van hebben. Eigenlijk zouden we al onze omroepzuilen eens een jaartje naar Amerika moeten sturen om te laten zien hoe het ook en beter kan. Het grafisch peil van die zuilen is nu nog ronduit bedroevend. Zou dat misschien kunnen komen door een conglomeraat van compromissen? | |
[pagina 196]
| |
Profieltje (2):
Frits Gramberg is
| |
[pagina 197]
| |
WetenswaardighedenMickery en de MeidenAl enige tijd is in Loenersloot aan de Rijksstraatweg 202/204 het kunstcentrum Mickery gevestigd, waarop ik binnenkort eens uitvoeriger hoop terug te komen. Wat ik nu even aan u kwijt wil is het lovenswaardige feit dat men tijdens de voorstellingen van ‘De Meiden’ van Jean Genet (geregisseerd door John van de Rest, gespeeld door Henk van Ulsen, Hans Culeman en Erik van der Donk) een expositie heeft georganiseerd van ‘De Meiden’ van Martineau, een serie olieverfschilderijen, tekeningen, gouaches en assemblages van de nu 40-jarige Martineau, die in Den Haag woont en werkt, autodidact is en lange tijd in België en Frankrijk woonde. | |
Frieda Hunziker overledenEnige tijd geleden is Frieda Hunziker gestorven, 58 jaar oud. Ze was een opmerkelijke verschijning in de wereld van onze beeldende kunst. Behalve aan sociale en didactische activiteiten wijdde ze zich met overgave aan de schilderkunst. Ze laat een groot aantal kloeke doeken na, fors van structuur, prachtig van kleur. | |
Wiegersma 75 jaar7 oktober is dokter Hendrik Wiegersma 75 jaar geworden. Ter gelegenheid daarvan is in museum Dinghuis in zijn woonplaats Deurne een tentoonstelling ingericht, bestaande uit een reeks recente, nog niet eerder geëxposeerde tekeningen van zijn hand, aangevuld met schilderijen, tekeningen en beeldhouwwerk van o.a. Titus Leeser, Permeke, Wiegman, Zadkine en Wiegersma zelf. De tentoonstelling, die het thema ‘Man en Vrouw’ tot onderwerp heeft is de eerste die ter afwisseling van de vaste collectie wordt gehouden en is tot en met 18 december in het prachtige Dinghuis te bezichtigen. | |
TibetIn het Museum voor Land- en Volkenkunde, Willemskade 25 te Rotterdam is de expositie ‘Tibet, religieuze kunst’ geopend, die nog tot 16 mei 1967 duurt. Ze geeft een boeiend beeld van het Tibetaanse Buddhisme, het Lamaisme. | |
Muziek in het StedelijkHet Amsterdamse Stedelijk Museum zet de reeks uitvoeringen van moderne muziek voor museumbezoekers voort. Zaterdag 19 november om half drie speelt het kwartet van Misja Mengelberg moderne jazz, zondag 27 november om half drie en vier uur zijn er concerten van experimentele muziek. Paul Mertz |