| |
| |
| |
Levensvervulling in de religieuze staat
J.M. Kijm S.J.
Discussies over het kloosterleven worden thans voor een breed forum gevoerd. Dit is immers een aangelegenheid die niet alleen de religieuzen raakt, maar heel de samenleving waarbinnen zij hun Godgewijd leven leiden. Een van de actuele vragen betreft de volwassenheid der kloosterlingen. Deze vraag naar de volwassenheid is aan de orde op allerlei terreinen. Het is van belang dit bredere kader te schetsen om aldus de samenhang te laten zien waarin deze vraag over de religieuze staat gesteld wordt.
Volwassenheid komt ter sprake in meer recente literatuur over opvoeding. De sterke veranderingen waarin onze samenleving voortdurend verkeert en het samentreffen van allerlei opvattingen en gedragswijzen maken het voor opvoeders en opvoedelingen onduidelijk waarop de opvoeding uiteindelijk gericht is. Men kan niet anders dan zich richten op een innerlijke houding, waardoor de jeugdigen later in staat zullen zijn zichzelf te worden, ook al missen zij in veel opzichten het houvast van overgeleverde en algemeen aanvaarde opvattingen, normen en gedragspatronen.
Volwassenheid is ook problematisch geworden voor menigeen die door zijn leeftijd en de plaats die hij in de samenleving inneemt als een volwassene beschouwd wordt. Bij velen immers komt een gemis aan vanzelfsprekendheid voor door de onzekerheid die is opgeroepen door de pluriformiteit en veranderlijkheid, door de dreigende anonimiteit in een grote, onoverzichtelijke maatschappij, door een geringe geborgenheid in breder verband dan de eigen familiekring, door een moeilijk te omschrijven tekort aan echtheid en aan nabijheid van leven. Men is te weinig geworteld in een vitale binding aan een groep, de verbanden zijn te kunstmatig en labiel, men moet te veel op zijn tenen staan om zich te kunnen handhaven en aanpassen. Al deze moeilijkheden kunnen het volwassen-worden belemmeren en spanningen en storingen oproepen.
Herhaaldelijk wordt de vraag naar volwassenheid gesteld in verband met de godsdienst. Te vaak lijkt godsdienst aan de periferie te staan van de realiteit van dit leven. De nuchtere zakelijkheid van alle dag en de werkelijkheid van het ontspanningsleven lijken zo ver af te staan van de taal, de beelden en gedachten van de godsdienst. Door sommigen wordt godsdienst gezien als een overblijfsel uit een vroegere cultuurperiode, toen de mens over minder inzicht beschikte in de aardse werkelijkheid. Men verdenkt de godsdienstige mens er
| |
| |
dan van, dat hij achter is gebleven of teruggeweken voor de eisen van het huidige leven. Men vindt zijn bereidheid om te geloven kinderachtig en in strijd met de waardigheid van de mens die zich bewust is van zijn mogelijkheden. Binnen de Kerk is de kwestie van de volwassenheid actueel geworden. Strakke gezagspatronen in de Kerk hebben een protest opgeroepen bij groepen gelovigen, die de bereidheid om simpelweg te volgen als onwaardig ervaren en die het recht opeisen om mee te denken en mee te spreken en om verantwoordelijkheid te dragen voor eigen beslissingen. Men wil eigen mondigheid erkend zien en er is openhartige en soms felle kritiek op kerkelijke gezagsdragers en op traditionele opvattingen en gebruiken.
Het ligt voor de hand, dat de vragen op al deze terreinen invloed hebben op de kloosterlingen. Wat in de hedendaagse wereld leeft en wat in de Kerk gaande is, werkt in op de religieuzen. Onvermijdelijk komen vragen op over gebruiken en voorschriften, en een zoeken naar eigentijdse vormgeving van het religieuze leven vindt allerwegen plaats.
Uit het hier gegeven overzicht blijkt wel, dat de vraag naar de volwassenheid der religieuzen geen uitzonderlijke vraag is. Veel mensen ervaren het als een zware opgave om werkelijk volwassen te zijn. Wanneer de aandacht hier beperkt wordt tot kwesties van het religieuze leven, dan moet toch op de achtergrond aanwezig blijven die veel wijdere problematiek van de gehele samenleving.
Het is niet steeds voldoende duidelijk of de religieuze staat betere of slechtere kansen biedt voor de verwerkelijking van het menszijn, al zou men mogen verwachten dat een zo principiële toewijding aan God een geweldige stimulans zou zijn voor deze verwerkelijking. Natuurlijk brengt deze bijzondere levensvorm risico's mee van velerlei soort en zo kan wat genade is onheil worden. Maar de kwestie die nu aan de orde is, betreft de structuren, de levensstijl, de opvattingen en gebruiken, kortom de vraag hoe het religieuze leven geleefd wordt en of dit in overeenstemming is met de eisen van een optimale realisering van menselijk bestaan.
Een kritische bezinning van de kloosterlingen zelf is hun dure plicht om wille van hun eigen menszijn waarvoor zij een onvervreemdbare verantwoordelijkheid dragen en om wille van de anderen voor wie zij een stralend teken dienen te zijn van het heil dat Christus brengt. Wanneer thans een misschien agressieve kritiek tegen kloosterlingen wordt gericht, dan kan het enig juiste antwoord zijn een nederig zelfonderzoek. Alleen al door een levensweg te volgen die uitzonderlijk is en die als teken moet fungeren, heeft men immers de plicht om uit de reacties telkens weer de vraag te vernemen of het teken zijn functie nog vervult. Dit zelfonderzoek is een opgave die wijsheid en voorzichtigheid vergt, omdat degene die teken is van het heil van Christus onvermijdelijk ook teken van tegenspraak zal zijn, een tegenspraak die hij echter niet mag voeden door tekorten in zijn persoonlijk leven en in de groep waartoe hij behoort. Bij deze bezinning dient voorop gesteld te worden, dat het religieuze leven een uiting is van gelovige overgave en alleen in een gelovige beschouwing werkelijk verstaan kan worden.
| |
| |
Aan het begin van dit artikel werd gezegd, dat de kwestie van de volwassenheid slechts een van de actuele vragen is. Hier kan nu aan toegevoegd worden, dat deze beschouwing over de religieuze staat onder het aspect van de volwassenheid niet meer dan een beperkte benadering is.
| |
Volwassenheid
Wanneer sprake is van volwassenheid, dan gaat het over de mens die niet meer in een opvoedingssituatie verkeert. De verantwoordelijkheid voor zijn leven ligt in zijn eigen hand, al is hij steeds in veel opzichten afhankelijk van anderen. Zijn levensloop zal langs allerlei lotgevallen nog talloze veranderingen meebrengen, van werk, contacten, wijze van denken en doen. Maar dit alles vindt plaats in het bestaan van iemand die het persoonlijk is opgegeven om zichzelf te worden, als een volwassene moet hij het voor zichzelf mogelijk maken een ontwikkelingsgang te volgen die leidt naar de volle uitbloei, de vervulling van zijn onherhaalbaar eigen zelf.
Dit wil niet zeggen, dat hij opvallende dingen moet doen. Misschien hoort het bij zijn leven, dat hij onopvallend leeft. In hoeverre hij zijn levensopgave volbrengt, is niet rechtstreeks af te lezen uit de hoeveelheid en de betekenis van zijn prestaties. De vraag is alleen, of hij volbracht wat hem te doen stond in zijn omstandigheden en met zijn mogelijkheden en of hij dit volbracht op menswaardige wijze.
Men zou deze opgave kunnen omschrijven als: van harte ingaan op de volle werkelijkheid van het bestaan. Wel moet dan duidelijk zijn, wat bedoeld is met ‘de volle werkelijkheid van het bestaan’ en met ‘van harte ingaan op’.
Het gaat om de werkelijkheid van een wereld van mensen die werken en rusten, praten en zwijgen, lachen en huilen, die beminnen en haten, die nederig bidden en trots zichzelf poneren. Licht en donker, goed en kwaad zijn hier vermengd. Het is werkelijkheidszin om voor niets de ogen te sluiten, voor niets uit de weg te gaan, maar het aan te zien en het mee te dragen. Temidden van anderen moet een mens met hen zijn tocht volbrengen, dankbaar voor het goede dat hij mag ontmoeten, geduldig onder het kwade, berouwvol waar hij eigen tekortschieten opmerkt.
Van harte ingaan op deze werkelijkheid kan een zware opgave zijn, omdat men zich dan in het hart laat raken door alles wat tekortschiet of wat ingaat tegen het menszijn: verdriet, ziekte, armoede, zonde, en omdat men hierbij moet trachten te bewaren een onwankelbaar geloof in het goede dat uitgaat boven menselijke macht, maar dat God bewerkt in deze wereld door Jesus Christus die onze weg is naar heil.
Het heil dat in het Evangelie wordt aangekondigd en dat Christus in zijn Kerk aanbiedt, heeft betrekking op iedere menselijke persoon. Voor ieder is er een weg naar volledige en definitieve verwerkelijking van zichzelf. Deze weg gaat door dit leven op aarde en de medemens is in deze opgang van essentiële betekenis. Dit inzicht is niet nieuw, maar wel komen in deze tijd sommige aspecten ervan bijzonder nadrukkelijk onder de aandacht.
| |
| |
- | Het gaat om de hele mens, |
- | die door op persoonlijke wijze in te gaan op dit leven, |
- | in openheid voor en verbondenheid met de medemens die hij als naaste ontmoet, |
- | zich opent voor de voortgaande wording van zichzelf, die Gods genadevolle liefde in hem wil oproepen. |
| |
De hele mens
Heil duidt op heel-zijn. Al wat in de mens leeft zonder dat hij dit voor zichzelf erkent, verstoort dit heel-zijn: verlangens, verwachtingen die zozeer in strijd zijn met het beeld dat men omtrent zichzelf heeft gevormd dat men ze niet onder ogen durft te zien; fantasieën, uitingen en handelingen, waarvoor men de verantwoordelijkheid niet op zich neemt, maar die men zich als aan de persoon vreemde voorvallen laat overkomen; herinneringen en vage sporen van een verleden dat men niet eerlijk en open onder ogen ziet als het eigen verleden. Een poging om op eigen gelegenheid dit heel-zijn te bewerken moet mislukken, omdat menszijn wezenlijk betrokken is op anderen. Zonder de anderen kan ik niet ontdekken wie ik ben en wat er in mij omgaat: pas door mij te geven en mij te openen voor een ander wordt het leven in mij wakker en ontvang ik dat levende centrum dat het hart is. Pas in de verhouding tot de ander word ik geplaatst voor de verantwoordelijkheid die mij tot een bewuste persoon doet worden. Maken en beheersen dreigt mij juist te sluiten voor dit persoonlijk contact en mij in die vervreemding ook te sluiten voor mijzelf. De mens wordt zichzelf in de verhouding van ik en gij.
Werkelijk contact met een ander is slechts mogelijk, wanneer ik hem erken in zijn anders-zijn en wanneer ik volledig mijzelf durf te zijn. Beide hangen onverbrekelijk samen: wanneer ik niet bereid ben om mijn eigen werkelijkheid volledig onder ogen te zien en te erkennen, dan ben ik niet in staat om enigermate onbevooroordeeld open te staan voor de ander en dan zie ik in hem wat ik in mijzelf niet erken; wanneer ik de oorspronkelijkheid van de ander niet opmerk, blijft ook mijn onherhaalbare eigenheid voor mij verborgen.
In beginsel ben ik betrokken op alle andere mensen, maar het werkelijke contact vindt altijd plaats tussen mij en een ander die nu voor mij een gij wordt. Hij is mij op dit ogenblik het meest nabij en in die zin mijn naaste. Ik moet ervoor openstaan dat ieder mijn naaste kan worden - in die zin ben ik gericht op allen. Niet elk contact kan dezelfde intensiteit hebben; in een meer zakelijk contact moet een zekere afstand bewaard blijven, maar het moet de kiem in zich dragen van vollediger nabijheid, het moet te bespeuren zijn dat ook deze mens die ik nu in een zakelijke verhouding aantref, voor mij een persoon is.
Alles wat de vrijheid en oorspronkelijkheid van mij of van anderen aantast, is een bedreiging van ons menszijn. Het is te betreuren, dat dit inzicht nogal eens misbruikt wordt om de kaders die bij de menselijke conditie horen af te wijzen, waarbij de vrijheid die men opeist vervalt tot willekeur en de oorspronkelijkheid bekrompen individualisme wordt. Voorbeelden van werkelijke aantasting
| |
| |
van de vrijheid en oorspronkelijkheid zijn: mensen drukken in conformisme; gewoontes en opvattingen zo laten domineren dat zij doel op zich worden; zodanig oordelen dat iemand gelijk gesteld wordt met een daad of houding, die terecht of ten onrechte bij hem aanwezig wordt geacht; afsnijden van de mogelijkheid om wezenlijke trekken van het menselijk bestaan te verwerkelijken, zoals het leggen van persoonlijk contact, het dragen van verantwoordelijkheid en het ontplooien van initiatief.
Menszijn veronderstelt voortgang, waarvoor men zich zoekend openstelt. Zodra iemand zich afsluit door slechts een deelaspect van het menszijn in zijn leven toe te laten, prestatie, macht, stiptheid, zelfbeheersing enz., dan verarmt hij het contact met anderen en belemmert zijn eigen wording. Een menselijke ontwikkeling is niet te berekenen of te maken; wie ik kan worden, kan ik niet voorzien - het gaat uit boven mijzelf zoals ik nu ben; ik ontvang dit als een genade. Conditie is dat ik wording mogelijk laat zijn. Het is een diepzinnig bijbels beeld, wanneer de verwerkelijking van een bestaan dat gericht is op God getekend wordt als het volgen van een weg. Christus neemt dit beeld op en laat ook hierin zien hoe Hij in alles de vervulling is, wanneer Hij van zichzelf zegt dat Hij de weg is. Nadrukkelijk wijst Hij ons naar elkaar als gezellen, zonder wie deze weg niet gegaan kan worden.
Dit samen voortgaan heeft veel vormen, omdat het plaats vindt in de volle, gecompliceerde menselijke werkelijkheid. Het kan zijn bereidwillige hulp, vriendschappelijke samenwerking, discrete uitnodiging, maar ook harde eis; uitdaging en zelfs tegenwerking en miskenning hebben hierin een functie, welke van waarde is voor de mens die zichzelf durft te blijven en die ondanks alles verder gaat. Christus heeft ons dit voorgeleefd. Een gelovige overdenking van zijn leven, woorden en daden, geleid door zijn Geest, werpt een licht op ons eigen bestaan nu.
| |
Verscheidenheid in eenheid
Het is typerend voor het menselijk leven, dat de totaliteit van het hele mensdom verwerkelijkt wordt in eindeloze verscheidenheid van telkens andere personen. Terecht voelen mensen het als een bedreiging, wanneer zij beschouwd worden als nummers. Zij zouden dan ondergaan in de anonimiteit en alleen nog maar een massa vormen. Maar wanneer ieder de kans krijgt en deze ook aanvaardt om zichzelf te worden, kan een eenheid ontstaan, waarin ieder een eigen plaats inneemt. Paulus wijst in dit verband naar het beeld van het lichaam, waar ieder orgaan door zijn eigen functie het geheel in stand houdt. Eenzijdige accentuering van de eigenheid verstoort de eenheid. Men heeft geen eigenheid om zijn eigen gang te gaan, maar om op eigen wijze aan het geheel te kunnen bijdragen. Deze eigenheid is iets merkwaardigs: enerzijds is elk een hele mens aan wie niets menselijks vreemd is en anderzijds moet hij dit gestalte geven op persoonlijke wijze. De volheid van menszijn moet een bepaalde vorm krijgen in ieder. Blijft hij in ongevormde volheid, dan is hij stuurloos, tot niets bepaald, onduidelijk voor zichzelf en voor anderen. Sluit hij zich op in een bepaalde vorm
| |
| |
ten koste van het volle menszijn, dan verstikt hij het leven in zichzelf en raakt het contact met anderen kwijt. Het hoort tot een volwaardig menselijk bestaan, dat men hier een evenwicht weet te vinden en te bewaren: eigenheid in openheid.
Het is een voortdurend gevaar, dat mensen terugvallen of anderen terugdringen naar een lager niveau, waar men een van de velen is, die leeft en doet als anderen, meegesleept of ingeklemd door conformisme; het niveau van het onpersoonlijk men. De grote verbanden waarin wij moeten leven, met hun ingewikkelde organisatie en hun systeem van voorschriften, houden het gevaar in, dat mensen op dit onpersoonlijk niveau terugvallen of blijven staan. Men treft zoiets aan op ieder levensterrein, of het nu stijl van leven, werk of ontspanning geldt.
Christus richt heel duidelijk een appèl tot ieder persoonlijk. Door te zijn wie Hij is, plaatst hij onvermijdelijk ieder voor een strikt persoonlijke beslissing. Deze beslissing ontwijken of neen zeggen, tast het bestaan aan. Misschien mag in dit verband aangehaald worden het woord dat Hij sprak na een uiteenzetting over de strijd tussen de Geest Gods en het demonische: ‘Wie niet met Mij is, is tegen Mij, en wie niet met Mij bijeenbrengt, verstrooit’ (Matt. 12, 30). Het gaat Hem om deze mens, die bij name is gekend en die persoonlijk wordt bemind.
Het is de Kerk opgegeven om deze heilsboodschap, die vrede en geluk waarborgt, te laten klinken en gestalte te geven. Maar in de Kerk kan zich het gevaar voordoen van formalisme van wetten en structuren en van machtsmisbruik door ambtsdragers. In deze na-conciliaire periode is er een duidelijk zoeken om dit gevaar te keren en de Kerk meer te laten worden tot een liefdesgemeenschap, waarin ieders eigenheid, verantwoordelijkheid en vrijheid worden erkend en gerespecteerd, om de Kerk duidelijker te doen zijn Volk Gods.
De religieuze orden en congregaties delen in de lotgevallen van de Kerk, weerspiegelen dus ook deze problematiek. Daarom is de vraag actueel, of het religieuze leven werkelijk bijdraagt tot de persoonlijke verwerkelijking van de betrokkenen, zodat zij op overtuigende wijze laten zien hoe door Christus de uitbloei van het menselijk bestaan wordt verzekerd.
Deze vraag klemt te meer, omdat de religieuzen juist de taak hebben om in de samenleving teken te zijn van deze vervulling door de Heer. Hiermee wordt de kwestie aangeraakt van de plaats der religieuzen in deze wereld. Het is duidelijk, dat veel religieuzen een dienende taak vervullen door de werken van caritas die zij beoefenen. Dit wordt gaarne erkend en gewaardeerd door velen, ook door zeer praktisch denkende mensen. De waarde van zulke dienst is dan ook niet moeilijk in te zien. Maar wel komt telkens de vraag terug, of zulk werk ook niet goed verricht kan worden en in feite verricht wordt door anderen, die geen religieuzen zijn, en in ieder geval blijft de zin van het contemplatieve leven hiermee onverklaard.
Voor alle religieuzen geldt naar ik meen, dat zij door hun uitzonderlijke levensweg zelf iets aan het licht brengen dat voor elk mens van wezenlijke betekenis is. In die zin is hun leven teken en daardoor principieel dienend. Het uitzonder- | |
| |
lijke vestigt de aandacht op de eigenheid die steeds weer bedreigd wordt door conformisme en massa-organisatie. Het uitzonderlijke dat men in vrijheid kiest als levensvorm, geleid door een roepingsbesef en niet uit eigen macht, manifesteert het persoonlijke van het menselijk bestaan, mits het ook echt persoonlijk geleefd wordt. Het is in de grote levensbeslissingen dat de mens het duidelijkst zichzelf wordt. Aan de wortel van het religieuze leven ligt een beslissing van volstrekte toewijding aan de Heer. Wie dit welbewust en van harte doet en het meer en meer waar maakt door zijn leven, zal het teken stellen van het menselijk bestaan dat tot vervulling wordt gebracht door Christus.
Maar volwassenheid is altijd bedreigd, bij ieder. Teken zijn van volwassenheid in Christus op de wijze van de religieus stelt aan een mens hoge eisen en brengt hem in een kwetsbare positie. Hij zal zich dus rekenschap moeten geven van de gevaren waaraan hij is blootgesteld, zoals b.v. het ontwijken van persoonlijke verantwoordelijkheid of het uitwijken voor echt menselijk contact. Met zulke gevaren rekening houden hoort bij werkelijkheidszin en is uiting van verantwoordelijkheidsbesef voor zichzelf en voor de anderen die in hem de Christus moeten kunnen herkennen.
| |
Bedreiging van de volwassenheid
De voorgaande beschouwing over de kenmerken van de volwassenheid bevat reeds veel aanwijzingen over de bedreigingen hiervan. Hier worden in enkele groepen de houdingen en gedragingen samengevat waarin mensen van de opgave der volwassenheid afwijken:
1. Het min of meer ongeweten gebonden blijven aan het verleden, vooral aan het beeld van de ouders.
Wat de Bijbel uitspreekt over de vrouw die haar ouders moet verlaten om zich aan haar man te geven, geldt op een of andere wijze voor ieder mens. Het milieu waarin men ontstond en aanvankelijk gevormd werd, moet men loslaten om ruimte te vinden voor het eigen bestaan. In deze zin moet ieder als Abraham zijn land verlaten om de weg te volgen die God hem wijst.
In kleine en betrekkelijk stabiele gemeenschappen, die door etnologen zijn beschreven, kwamen bijna steeds initiatieriten voor waarmee de overgang van jeugd naar volwassenheid duidelijk gemarkeerd werd. In onze samenleving zijn er minder markante tekenen voor deze overgang en dus is de overgang minder duidelijk. Ongetwijfeld zijn er nog dergelijke tekenen, met name het zelf geld verdienen, de huwelijkssluiting en de religieuze gelofte, maar zij geven minder nadrukkelijk de overgang aan. Het is klaarblijkelijk veel meer aan de mensen persoonlijk overgelaten om zich los te maken en hun eigen weg te gaan. Daar komt bij, dat in onze snel veranderende en pluriforme samenleving de overgang van pedagogisch milieu naar volwassen bestaan groter is dan in een meer statische en gesloten maatschappij. Zo doen zich nu problemen voor van gefixeerde bindingen aan de ouders, die in hoge mate belemmerend kunnen zijn voor de ontplooiing van de persoon. De totale onthechting nodig om werkelijk
| |
| |
de Heer te volgen, waarvan in het Evangelie sprake is en welke steeds is nagestreefd in het religieuze leven, heeft mede hierop betrekking, maar het schijnt moeilijk geworden te zijn om deze zin van de onthechting te zien en te erkennen.
2. De vlucht voor de werkelijkheid van het volwassen bestaan.
De opgave om volop open te staan voor de werkelijkheid van het bestaan, ook met zijn donkere en pijnlijke kanten, en om de verantwoordelijkheid voor het eigen bestaan geheel op zich te nemen door van harte in te gaan op deze werkelijkheid, kan mensen afschrikken. Vormen van vlucht voor deze opgave zijn er vele: drukke, rusteloze activiteit zonder bezinning; streven naar macht o.a. door prestaties; blijven in kinderlijke afhankelijkheid van figuren die iets voortzetten van de ouderlijke macht en zorg; passiviteit en onnadenkendheid; ziekte in de meest verschillende vormen.
3. Verstarring.
Volwassenheid eist dat men steeds in wisselwerking blijft met de werkelijkheid en dat men blijft zoeken naar de juiste instelling en het aangepaste gedrag. Men is er nooit helemaal; zelfs kunnen heel nieuwe en onverwachte vragen en eisen op iemand afkomen. Steeds zal hij gereed moeten blijven om op die vragen en eisen in te gaan. Het gevaar bestaat, dat iemand zich gaat afsluiten en zich bergt in een overzichtelijk en bekend wereldje. Starre binding aan gebruiken en voorschriften, ogenschijnlijk heel edelmoedig in deze trouw, kan toch de uiting zijn van een bestaan waar het élan uit is, de groeikracht en het leven. Ieder die anders leeft en nieuwe wegen gaat, is voor zo iemand niet alleen verontrustend maar zelfs een ergernis. Hij weert dit af en verzet zich er tegen. Zo wordt hij een rem op een gemeenschap die naar vernieuwing streeft, waarbij wel behoefte is aan tegenspel en kritische bezinning, maar waarvoor starre behoudzucht dodelijk is.
| |
De opgave van het volwassen bestaan
Om werkelijk mens te zijn zal men zich moeten geven aan de eisen die de volwassenheid stelt.
Van harte ingaan op de volle werkelijkheid eist een nabij-zijn aan het leven van de medemensen, aan hun doen en laten, aan hun zorgen en noden. Onvermijdelijk moet men zich inlaten met verwikkelingen van goed en kwaad, die risico's meebrengen. Maar omdat men daden moet stellen en de gevolgen van zijn daden op zich moet nemen, krijgt men ook de kans om meer en meer tot inzicht te komen en tot een zuivering van doelstellingen en motieven. Men wordt, met andere woorden, alleen mens door het leven te leven, maar dit eist tegelijk een steeds herhaalde bezinning.
In deze bezinning geven anderen een steun door hun opmerkingen en reacties. Terecht heeft men de aandacht gevestigd op de grote waarde van het gesprek. Maar ook ogenschijnlijk toevallige opmerkingen kunnen een spoor wijzen. Wat
| |
| |
men aldus verneemt, geeft te denken. Maar dit denken moet diep zijn, tot die diepste grond waar het persoonlijk bestaan gevestigd is in God. Wie dit nalaat, wordt meegesleurd in de oppervlakkigheid van vluchtige meningen die opgeld doen en door de troebele drijfveren van een niet gezuiverd innerlijk.
Zo'n bezonnen bestaan, dat in Gods licht geleefd wordt, komt tot vervulling in de toewijding aan de naaste. Door zich in te zetten voor die andere mens, die iemand nu het naast is en die op een of andere wijze een beroep op hem doet, geeft hij zichzelf prijs en daarin ligt zijn kans om zichzelf op nieuwe wijze terug te ontvangen, anders dan hij ooit zichzelf had kunnen maken.
Deze toewijding kan plaats vinden in allerlei soorten van hulp. Maar het gevaar dat men hierin op verborgen wijze macht nastreeft over de ander, is niet denkbeeldig. Hierdoor wordt de waarde van dit goede werk voor hem die hulp biedt en voor degene die geholpen wordt, aangetast. Dit helpen eist daarom een meer fundamentele gerichtheid op de ander, waarbij men door een waarachtig respect voor zijn persoon ruimte schept voor zijn eigenheid, door openheid, vertrouwen, vergevingsgezindheid en misschien ook door eerlijke, welgemeende tegenspraak. Terwijl ik door de toewijding aan de anderen mijzelf mag vernieuwen, mogen zij er ook aanspraak op maken dat ik steeds ernaar blijf streven om meer de onherhaalbaar eigen persoon te zijn die ik kan en mag wezen door Gods scheppende liefde.
De opgave van het volwassen bestaan geldt voor ieder. De religieus heeft de opdracht om in zijn door geloof getekend bestaan te tonen tot welke levensvervulling het voert wanneer men in gehechtheid aan de Heer en geleid door zijn Geest van harte ingaat op de volle werkelijkheid van het bestaan. Van het meest verborgen leven kan dan op geheel onverwachte wijze een roep uitgaan, die een genade is voor allen.
|
|