| |
| |
| |
Intercommunie
De beide inleidingen over het vraagstuk der intercommunie die wij hier publiceren, waren reeds lang in ons bezit voor de brief van de Nederlandse Bisschoppen over de oecumene verscheen. Het is zonder meer duidelijk, dat zij een geheel andere gedachtengang volgen dan de officiële brief doet. Daar lezen we namelijk:
‘Want alleen in een gemeenschappelijke deelname van alle christengelovigen aan de ene Tafel des Heren, waarvan de bediening is toevertrouwd aan het apostolisch ambt, kan de door Christus gewilde eenheid tot authentieke openbaring komen. Een oecumenische beweging zonder verlangen naar verwerkelijking van “inter-communie” zou niet beantwoorden aan Christus' bedoeling.
Wij kunnen daarom ook begrip opbrengen voor het ongeduld, waarmede velen de kerken aansporen, om het niet bij vrij-blijvende gesprekken te laten doch over te gaan naar daden, waarin de samenhorigheid tot uiting komt. Maar anderzijds zouden wij toch ook gaarne voldoende begrip willen zien opgebracht voor de geloofsmotieven, welke de kerken of bepaalde kerken vooralsnog ervan weerhouden om tot inter-communie over te gaan. Belangrijke verschillen inzake het sacramenteel karakter van het kerkelijke ambt, inzake de apostolische successie staan een kerkelijke inter-communie in de weg.... Zolang de kerkelijke gemeenschappen tot hun groot verdriet nog niet tot intercommunie kunnen overgaan, zullen ook de leden van deze kerkelijke gemeenschappen geen daden moeten gaan stellen, die in tegenspraak staan met de betreffende kerkelijke overtuiging’. (Herderlijk Schrijven, p. 13).
Wanneer wij hiertegenover de meningen horen van de twee inleidingen: als katholieke en reformatorische christenen elkaars kerk-zijn als authentiek erkennen, waarom talmen zij dan nog om over te gaan tot intercommunie? Intercommunie niet alleen in het erkennen van elkaars doop-sacrament of in het volledig erkennen van de inbreng van beide partijen bij een kerkelijke huwelijksinzegening, maar ook intercommunie in de eucharistie, de viering van het avondmaal -
dan herinneren wij ons een zeer relevant artikel van Ds. A.H. van den Heuvel in Wending, nu al weer drie jaar geleden, waarin de tegenstellingen als volgt gekarakteriseerd worden:
‘Het gaat bij de groep die ik op het oog heb namelijk veel meer om een levens-
| |
| |
gevoel dan om een theologische school. Maar dat levensgevoel is een positie die zich theologisch en kerkelijk uitwerkt.
Het onbegrip van de “anderen” komt voort uit de overtuiging dat theologische geschillen zonder meer samenhangen met existentiële beslissingen en posities’. (Die nog geen antwoord geven, in Wending, oktober 1963, p. 546).
De hier volgende inleidingen zijn gehouden op 27 mei j.l. te Culemborg door een reformatorische en een katholieke studentenpastor, beiden afkomstig uit Leiden. In deze stad is reeds geruime tijd ernstig over deze problematiek gestudeerd. De beide inleidingen herbergen niet al het studiemateriaal; wellicht doen ze ook wat weinig gepolijst aan. Wij willen echter onze lezers op de hoogte houden van de gedachtenwisseling over deze materie, die op het ogenblik de gemoederen sterk bezig houdt. Op een conferentie in Noordwijk, begin september, van de I.C.L. (International Council for Christian Leadership) waar talrijke reformatorische en katholieke christenen bijeen waren van vaak heus niet zo jeugdige leeftijd, leefde bij zeer velen een sterk verlangen het samenzijn met een gemeenschappelijke eucharistie-viering te besluiten.
Een zo dringend thema hopen wij van verschillende kanten onder de aandacht van de lezers te brengen. Gaarne wachten wij ook reacties in.
Redactie
| |
Enige gedachten ter inleiding
H. van Breukelen
In zijn rede voor het Thijmgenootschap beweert pater Van der Marck, dat de theologie een groot gevaar loopt: als wetenschap mag zij zich niet laten spannen voor het karretje van bepaalde structuren, anders ontaardt zij in een ideologie, die zij juist heeft te ontmaskeren. Haar primaire taak blijft de verklaring der Schrift, die in de Eucharistie- en Erfzondediscussie teveel verwaarloosd is. Alleen de verbetenheid en de passie waarmee de discussie over de Eucharistie wordt gevoerd, levert al het bewijs, dat het meer gaat om het verdedigen van een ideologie dan dat het een theologie is. Het is een schoolvoorbeeld van speculatieve theologie in de slechtste zin van het woord, de Schrift wordt er nauwelijks meer bijgehaald.
Er is mij, naar aanleiding van deze bijeenkomst, door een van u geschreven dat het evangelie uitdrukkingen gebruikt over Eucharistie die niet zonder meer duidelijk zijn (Vlees en Bloed). Ik meen, dat het Evangelie zich niet druk maakt om problemen die ons zo bezig houden. Het Evangelie brengt allereerst het eenvoudige liefhebben van elkaar in het perspectief van de verrijzenis.
En hoe moeten we dan Christus begrijpen, zijn sacramenten, zijn woorden? Dat is vraag twee, en daarover geeft de Schrift al een zeer samengestelde bundeling ideeën:
a. Jesus wordt gepresenteerd als de vervulling van de Joodse Messiasgedachte, zijn maaltijd als het ware paaslam dat geslacht moest worden. Geheel de ver- | |
| |
wachting van Israël, maar ook geheel verschillend van wat het volk verwachtte. b. Een tweede bewerking binnen het Nieuwe Testament brengt ons Jesus, zoals hij door de Hellenist, de Griek, de Romein, wordt gezien als de vervulling van hun verwachtingen (Godszoon op aarde, de Augustus, de vermenging van God en mens) en de maaltijd als de cultusmaaltijd. Geheel de vervulling van hun verwachting, maar ook geheel daarvan verschillend.
Zo is, in alle tijden, in Christus elke droom opgegaan, elke filosofie gebruikt om het geheim te begrijpen, maar met ook telkens in het achterhoofd, hoop ik, het weten dat het geheim zelf, de Geest van God, van Christus, anders is, dieper is, ons bevattingsvermogen te boven gaat.
Dit is de les van de Schrift, en ze wordt slecht onderhouden. De massievere hellenistische benadering van het Evangelie en het meer functionele van de joodse benadering, blijken in de Schrift naast en soms zelfs in elkaar verweven te kunnen bestaan. De enig absolute eis vanuit het geloof is de binding van de ene mens aan de ander, het toegevoerd worden aan elkaar, dwars door theorieën en theologieën heen, in de overtuiging, dat wat ons bindt, niet een produkt is van ons denkvermogen, maar een levende werkelijkheid.
Omdat het brood één is, vormen we allen tesamen één lichaam, want allen hebben we deel aan het ene brood.
Gaan we echter uit van de gedachte, dat we het brood slechts met elkaar kunnen breken als we één zijn, en we bedoelen daarmee, dat we elkaar als mens, of in onze overtuiging, gevonden hebben, dan zitten we in een moeilijke hoek:
Wat de katholieke kerk betreft, zouden we dan onderling niet meer met de verschillende groeperingen mogen communiceren.
Het leidt geen twijfel, dat er in onze Kerk grote groepen zijn die qua theologie over de Eucharistie precies eender denken als groepen in de reformatie. En ofschoon deze katholieken de theologie van andere groeperingen binnen hun eigen kerk niet willen onderschrijven, hebben ze geen enkel bezwaar om met die anderen te communiceren. Ik zal het willen doen met een uiterst conservatief Italiaans priester. En pater Luchesius Smits met kardinaal Ottaviani.
De eenheid op andere punten. Ook dit is in onze kerk een mythe die door het concilie grondig de kop is ingedrukt. Zet een groep katholiek gelovigen bij elkaar, en in een gesprek zal blijken dat er geen enkel dogma is dat gelijkelijk door allen wordt aanvaard. Zelfs de betekenis van het pausschap ontsnapt niet aan deze relativering. Dus als een leersysteem de basis van eenheid moet zijn, dan zijn we geen eenheid.
Het concilie heeft deze gedachte in haar Kerkschema ook laten vallen, en de leiding van de Geest, die mensen aan elkaar bindt, daarvoor in de plaats genoemd. Het gevolg hiervan is, dat de vrijheid van geweten een prioriteit kreeg, en dat de mogelijkheid is geschapen dat de consensus populi weer opnieuw een levende werkelijkheid gaat worden.
Keren we voor een moment terug naar de Schrift. Wat zien we daar ten aanzien van die eenheid?
| |
| |
Allereerst de stellingname van Christus, van het geloof, dat het koninkrijk Gods onder ons gekomen is, en van de andere kant de oerkerk, die niets ziet. En die dan, naar gelang van haar instelling, zich ervan gaat overtuigen, dat het Rijk er toch is, dat die eenheid van de twaalf stammen in de Heer toch aanwezig is, al is dat Rijk anders dan de restauratie waar zij vol van waren geweest. Dus toch een Messiaans Rijk, toch eenheid.
Ook deze eenheidsgedachte blijft in de ervaring van de gelovige steeds gebonden aan zijn wereld. Vandaar de Grieks-Romeinse vermassivering, de civitas-gedachte tijdens Augustinus, het Rooms Keizerrijk van de vroege middeleeuwen, telkens naar de horizon waarover de mens beschikt. Maar ook moet telkens het besef doorbreken, dat het Rijk deze tijdgebonden theologie (zelfs die van de Schrift) doorbreekt en overstijgt. En dat we telkens aan uittocht moeten doen.
Moet er nu eerst weer een zichtbare organisatie komen die de eenheid van de Kerk aangeeft, eerdat we samen aan tafel mogen? M.a.w. is de eucharistische gemeenschap een teken van bestaande eenheid, of een opdracht om te komen tot eenheid?
Een rare vraag: De eenheid bestaat, in zoverre het de Heer, de Geest is, die één maakt. Die eenheid blijft van het eschaton, zoals dat reeds in de Schrift naar voren komt. Wij hebben er slechts van te getuigen en ernaar te leven in deze saeculum. Aan deze wijze van zichtbaarmaken schort het reeds negentien eeuwen, en desondanks blijft het onze taak.
Dit was reeds het geval in de apostolische tijd. De maaltijd, als teken van eenheid in de Heer, van de aanwezigheid van de Heer, van de Geest, was toen nog geen teken van iets wat zo massief geworden is als ons begrip: de ene Kerk. Er waren moeilijkheden te over: de vraag of ze een eigen godsdienst waren of moesten worden. Of moesten ze trouw blijven aan de synagoga? De verhouding tussen de twaalf (exponenten van het Judaisch Christendom) en de zeven (het Hellenisme vertegenwoordigend) en later met Paulus. Kortom een profetisch eschatologisch gebaar als de Eucharistie is nooit gebaseerd geweest op een massief, juridisch gestructureerde zichtbaar hanteerbare werkelijkheid. Ik ben zelfs bang dat dit tegen het geloof is.
Dit wil niet zeggen dat we niet de taak zouden hebben, dit Koninkrijk Gods in onze tijd uit te werken. Deze taak heeft elke eeuw, maar daar moeten we deze maaltijd niet voor verdichten.
Moet dan deze maaltijd aan geen enkele voorwaarde voldoen?
Jawel: het moet een teken zijn van elkaar te aanvaarden, anders ga je niet samen aan een tafel zitten. Dat wordt een onware profetie! En dat aanvaarden houdt ook in een zekere vorm van elkaar kerkelijk aanvaarden, nl. dat we in Christus geroepen zijn tot eenheid met elkaar. Het samenzitten mag niet een afkopen zijn van het evangelie, in de geest van: ‘Die eenheid wordt toch nooit zichtbaar, gelukkig maar, dan hoeft het ook niet. Als we intercommunie doen, doen we wel genoeg’. De angst hiervoor bestaat, en moet serieus doorgesproken worden. Van de andere kant is een menselijke afkeer, een angst tot ge- | |
| |
meenschap met mensen, met groepen die ons niet liggen, die we bekrompen, vreemd vinden, nooit een reden om niet met elkaar aan tafel te gaan, want dan zijn we ver van het Evangelie verwijderd.
Een derde opmerking: Een teken van geloof, van eenheid, mag niet tot druk worden. Ik zou bijna zeggen: zo belangrijk is het nu ook weer niet. Het mag niet zo zijn, dat we zo doordrongen zijn van dit teken, dat we eenieder met ons aan tafel dwingen. Dat is oecumenische onverdraagzaamheid, even erg als alle andere vormen van onverdraagzaamheid. Het moet in de kerk mogelijk zijn, dat we aanschuiven, bescheiden omdat we een teken willen stellen, maar degenen onder ons die daar anders over denken, die dit niet op dezelfde wijze kunnen beleven als teken, moeten we ook aanvaarden. Christen zijn is getuigen, of het gelegen komt of niet, maar is niet: veroordelen, uitsluiten.
Ik mag dit punt besluiten met een vermelding van een voorval uit het begin van de derde eeuw. De Paasdatumkwestie was brandend in die dagen, men verketterde elkaar behoorlijk tussen Oost en West. Paus Anicetus kon beslist niet tot een vergelijk komen met Polycarpus, die hiervoor apart naar Rome was gekomen. Maar, zegt Irenaeus van Lyon trots, desondanks is Polycarpus gevraagd om in Rome de eucharistie te leiden en we hebben communio met hem gehad. En zo moet het ook, want juist door dit verschil (van Paasvasten, theologie) wordt de eenheid van geloof bevestigd.
| |
Het ambt
Het ambt is natuurlijk een van de grote struikelblokken in de oecumenische benadering van de Eucharistie.
We kunnen er heel mooi omheen praten, maar de positieve benadering van de R.K. kerkleiding t.a.v. intercommunie met de Oosterse Orthodoxe kerk en alle andere groeperingen waarvan de wijdingen als geldig worden erkend, spreekt hier boekdelen.
Ik heb reeds enkele malen een onderscheid aangebracht tussen het meer functionele benaderen van het Evangelium door de Joods-Christelijke kerk en het massievere van de Grieks-Romeinse wereld.
Dit geldt heel zeker van het ambt. De aanstelling van de twaalf is een profetisch teken. Zoals Christus zichzelf stelt als de verwachte Messias, zo stelt hij degenen rond Hem als de verzameling van het volk Israël. Ze zijn, als groep, teken van eenheid, teken van het eschaton: het uiteindelijke een-zijn van de mensheid in de Heer. Door hun samenzijn zijn ze sacrament. Ze zijn liturgie, spel, uitbeelding, niet alleen in een kerkdienst, maar zomaar, zoals ze samen zijn en zich samenvoegen in de wereld. Niet zo iets bijzonders. Het is dezelfde taak, waarin geheel de Kerk deelt, ieder op zijn wijze.
Op de duur wordt er teveel aan macht bespeurd, een exclusieve opdracht in het organisatorische vlak en in dat van de verkondiging, alsof dit niet, op zijn wijze, de taak is van elke christen. We hebben teveel vanuit een statisch iets leren denken. Dan komt het ambt naar voren: men begint, zegt Ratzinger, elkaar collega te noemen, terwijl de anderen hen als vader moeten begroeten. Maar in de oudste Schrifttheologie zijn de twaalf het teken, dat in Christus
| |
| |
geloven betekent dat alle eerstgeborenen des Vaders elkaar tot Broeders geworden zijn.
We hebben teveel een functie gezien, los van de ander, juridisch opgebouwd, los van de verhouding, los van de communicatio. Maar de mens is, wat hij is in zijn aanwezigheid voor de ander, in zijn relatie tot de ander. Dit geldt ook van het ambt.
In de middeleeuwen ontstaat er een dramatische kortsluiting. Men gaat een onderscheid aanbrengen tussen twee vormen van Corpus Christi. Tot dan toe was het één: de liturgie (d.w.z. de eucharistie, de maaltijd, het profetische uitbeelden, het samenzijn met elkaar in het cultische) was het lichaam van Christus, dat zondag na zondag werd opgebouwd. Maar ook de Kerk in zijn algemeenheid, in zijn staan in de wereld, was het Lichaam van Christus.
De middeleeuwen gaan een onderscheid aanbrengen, door hun wijze van speculatie, zoals ze ook de aanwezigheid van de Geest wilden afpalen naar de ontelbare soorten genade die ze beschreven. Ze maken een onderscheid tussen het corpus Christi mysticum (de Kerk) en het corpus Christi Eucharisticum. Dit laatste wordt zodoende een zelfstandige werkelijkheid, los van de mens. De priester wordt langzaamaan de magische figuur die Christus op het altaar kon brengen. De aanwezigheid van de Heer komt min of meer los te staan van zijn vergaderde volk. De priester is de man die macht heeft over het Lichaam van Christus. Het sacramentele van het priesterschap komt te liggen in het kundig zijn tot een ander sacrament.
Als er gesproken was over een taakopdracht voor de priester met betrekking tot de eucharistie, dan had het al heel anders geklonken. Maar de ‘macht’ van de priester, per exclusionem, is een wat vreemde zaak. Hoe kan het geschieden, dat dit alleen aan de priester toekomt? Immers bij een ander ‘gebeurt’ er niets. Als we ons beroepen op een opdracht van Christus: doet dit tot mijn gedachtenis, dan is er in de Schrift een dringender opdracht te vinden aangaande de doop: Gaat, onderwijst en doopt tot aan het uiteinde der aarde.
Aangezien deze laatste handeling een opname betekent in de Kerk (in een genootschap) zou men zeggen, dat de bediening van de doop zich veel meer leent voor een reservering door de Kerk. Maar het omgekeerde doet zich voor: het bedienen van de eucharistie wordt gereserveerd tot een strikt persoonlijk voorrecht voor de priester (er hoeft niemand bij te zijn). Maar het bedienen van de doop is algemeen goed, zelfs de doop door een ongelovige geldt. Waarom dit verschil? Vanuit de Schrift op geen enkele grond.
Wel zien we in de Schrift, dat het breken van het brood en het ronddelen aan de tafel des Heren vanaf het begin bij de profetische taak temidden der Kerk hoort. In de verhalen over de broodvermenigvuldiging is het al niet meer zoals bij het laatste avondmaal: neemt en eet, maar: hij brak het, gaf het zijn leerlingen om het uit te delen.
Maar hier zijn we heel ver verwijderd van de magische machtsdoorgeving. Hier gaat het om het vervullen van een profetische verkondigingstaak.
Over de handoplegging is veel te doen in dit verband. Het begint zich echter
| |
| |
meer en meer af te tekenen, dat in de oudchristelijke gemeenten deze handoplegging niet magisch is bedoeld, als een overdracht van macht. Het werd gezien als teken van aanvaarding binnen het college.
De profeet, die met zijn leven getuigt van de eenheid der Kerk, van het verzameld zijn in het Rijk Gods, kan dit alleen doen, wanneer er ook wat hem betreft een aanvaarding is, een opname in de gemeenschap, een opname in de twaalf, in het college.
De oplegging der handen is dan ook niet zozeer een verticale binding van de kerk, met die van het verleden, als wel een horizontale binding met het geheel der oecumene. Daarom kwamen daar dan ook alle bisschoppen van een bepaalde landskerk aan te pas, en degenen die niet konden komen, moesten, het liefst schriftelijk, hun adhesie betuigen met de nieuw aangestelde. Deze was verkozen door het volk en aanvaard door de andere kerken, en zo werd de eenheid als teken gesteld.
Als nu echter de profetische ambtsdrager alleen maar bestaat als hij zichzelf inhoud geeft, als hij optreedt als teken van eenheid, als hij verwijst naar het één-zijn in de Vader, het broeder-geworden zijn met elkaar, als hij over de grenzen van de plaatselijke kerk heen moet wijzen en de bindingen moet onderhouden met de andere kerken, dan is het niet duidelijk waarom hij dit in deze eeuw niet op een eigen wijze zou doen, nu niet meer alleen tussen de verschillende kerken van zijn eigen genootschap, maar daar dwars doorheen. Als hij een profetisch ambtsdrager wil zijn, dan moet hij voorop lopen en onrust zaaien temidden van de Kerk waarin hij staat, dan moet hij niet volgen.
Want dan komt hij niet toe aan zijn taak: sacrament te zijn.
Dan blijft er uiteindelijk slechts één moeilijkheid over: het gezagsargument binnen de eigen Kerk. En een nieuwe theologie over consensus fidelium en over de gewetensvrijheid van de mens binnen de kerk, over de leiding van Gods Geest, geven reeds aan, dat ook hier niet een laatste woord gesproken kan worden.
| |
Enkele opmerkingen
J.M. Vlijm
Inleiding tot discussie
Het kan de bedoeling niet zijn in de volgende regels een volledige bespreking van het vraagstuk van de intercommunie te geven. Ware dat de bedoeling dan zou op het begrip sacrament, op de betekenis van het offer, op het werk van de Heilige Geest in het Heilig Avondmaal, op de betekenis van het ambt moeten worden ingegaan. Het volgende is slechts een poging om bepaalde bezwaren tegen intercommunie onder ogen te zien, en daarover een mening te geven als inleiding op de discussie, waarbij dient bedacht te worden, dat het ging om een discussie van studentenpriesters en studentenpredikanten, die in hun werk dage- | |
| |
lijks veel met elkaar te maken hebben. Een dergelijke discussie wordt het best gediend met het geven van een persoonlijke mening. Er is geen sprake van, dat het ingenomen standpunt een weergave zou zijn van de in de Gereformeerde kerken in Nederland heersende opvattingen. Deze kerken kennen slechts een beperkt gastrecht, waarbij leden van andere kerken kunnen deelnemen aan een viering van het Heilig Avondmaal, indien zij in de kerk waartoe zij behoren tot de viering zijn toegelaten, indien zij de wens daartoe te kennen geven, indien zij ‘in de grondstukken der leer met de gereformeerde kerken overeenstemmen’ en zich gedurende de tijd van hun gastlidmaatschap aan het toezicht van de betrokken kerkeraad onderwerpen. Wel is op de laatst gehouden synode een uitvoerig rapport over intercommunie ingediend, dat meer mogelijkheden opent, maar de synode kwam niet tot een beslissing, daar het rapport nog niet voldoende door de particuliere synodes was besproken.
| |
Enkele bedenkingen
Hoewel het de vraag is, in hoeverre Prof. Berkouwer correcties zou willen aanbrengen op zijn in de dogmatische studie over de Sacramenten voorgedragen mening, heeft het toch zin de bezwaren, die deze auteur destijds noemde, te releveren, omdat het bedenkingen zijn, die telkens weer naar voren worden gebracht. In deze studie wijst Berkouwer, na het standpunt van Congar en Florowsky te hebben weergegeven, die beiden op grond van een bepaald begrip van de catholiciteit van de kerken waartoe zij behoren, iedere communie afwijzen (afwezen?) op grond van hun geloof in de ondeelbare kerk, de nieuwtestamentische uitspraken aan die de vraag doen oprijzen: ‘hoe kan uitblijven, wat rust in het gebod van Christus, de Heer der kerk, en in het wezen van het heilig sacrament van gemeenschap en liefde, gefundeerd in zijn heilig offer?’ (p. 388).
Berkouwer bespreekt de weg van de confessionele relativering. Men wil op die weg doorbreken naar de achter de verdeeldheid liggende presentie van Christus in de gemeenschap der gelovigen, in een daad die temidden van de verdeeldheid een teken is van de eenheid in Christus. Berkouwer noemt deze oplossing schijnbaar duidelijk en simpel, maar vervolgt dan: ‘het is echter duidelijk, dat men op deze wijze niet op een verantwoorde en doorzichtige wijze het probleem heeft opgelost’. Deze weg is niet simpel, maar gecompliceerd, en het is de vraag of hier echt winst wordt geboekt. Want het gaat in de avondmaalsgemeenschap niet om iets partieels, maar om het totale. Wanneer men tot avondmaalsgemeenschap komt, kan men niet langer verdeeld blijven, men kan niet meer terug naar de verschillen. ‘Wat voor de avondmaalsgemeenschap niet relevant is, kan het nergens meer zijn in de brede uitgestrektheid van het kerkelijk leven’.
Er zou dan geen discussie meer mogelijk zijn, men zou zelfs Rome niet uit kunnen sluiten, hoewel de gedachte van het misoffer echte eenheid onmogelijk maakt.
Het gaat om de zin van het avondmaal. Wie in de avondmaalsviering eigen belijdenis relativeert om een gemeenschap te zoeken, waarin deze belijdenis
| |
| |
geen beslissende rol meer speelt, geeft daarmee te kennen, dat het in die belijdenis slechts ging om een mening, en dit niet te maken had met wat de kerk van de vroegste tijden af met haar belijdenis bedoeld heeft. Hij wijst op een uitspraak van Asmussen, die intercommunie aanduidt als een ongeoorloofde anticipatie. ‘Wel is het meervoud om zijn onmogelijkheid vanuit het éne brood een verontrustende zaak, maar juist vanuit deze ernst zal men niet in een simplistische solutie via een vervlakking van het belijden der kerk het probleem kunnen oplossen, tenzij men het avondmaal wil prijsgeven aan een volstrekte irrationaliteit’. Men meent dan de kerk bewaard te hebben, althans het uitzicht op haar eenheid, maar men heeft het avondmaal verloren, dat ons gegeven is door heilige instelling en dat daarom vraagt om geloof, en zo ontvangen wil worden in de gemeenschap der kerk. Berkouwer ziet het grote bezwaar van een relativering van de belijdenis van de presente Heer en zijn heilige gave. In het verschil Rome - Reformatie moet zonder meer gesproken worden van een diep uiteengaan, men kan zich hier geen synthese denken die op een of andere wijze deze twee beschouwingen zou kunnen overkoepelen.
| |
Irrationaliteit?
Wie deze bedenkingen hoort uitspreken, komt onder de indruk van de ernst waarmee hier het probleem wordt gesteld. Maar is het waar, dat wie het pleit voert voor intercommunie een sprong doet in de irrationaliteit? Is niet elke viering van het Heilig Avondmaal, ook binnen de door een belijdenis bij elkaar gehouden kerkgemeenschap, een sprong in het meer dan rationele? Als in het gereformeerde avondmaalsformulier gesproken wordt van het verheffen van onze harten in de hemel, waar Christus is, is dit dan ‘doorzichtig te maken’? Is het onverantwoord om tot dit ondoorzichtige op te roepen? Heeft de aanvaarding van een gemeentelid dat ‘mij niet ligt’, als partner aan het heilig avondmaal, niet het karakter van een sprong boven het rationele uit? Is wie een doorzichtige consensus verlangt, voordat hij van avondmaalsgemeenschap zou willen spreken, niet bezig zijn geloof door de rede te laten overheersen? Of om het anders te zeggen: is hij die zegt, dat het meervoud van het avondmaal vanuit de gedachte van het éne brood onmogelijk is en dan toch persisteert bij de continuering van de verdeeldheid, van het meervoud, niet zeer irrationeel, van een irrationaliteit die in strijd is met de logica van het geloof?
Hoezeer ik ook de bezwaren die destijds door Berkouwer werden geformuleerd, serieus wil nemen, het probleem is voor mij nièt, hoe ik intercommunie voor mijn geloof zou kunnen verantwoorden, maar het probleem is, hoe ik een andere-gelovigen-uitsluitende communie nog kan houden voor een communio met de éne Heer der Kerk.
| |
Relativering?
Als men het bezwaar noemt van relativering van de belijdenis door de intercommunie, moet toegestemd worden, dat de zaak van de eenheid der kerk door het relativeren van de belijdenis niet gediend wordt. Maar zelfs gesteld dat het
| |
| |
waar zou zijn, dat de discussie niet meer mogelijk is na intercommunie, dan komt toch de vraag, wat mij zwaarder weegt: het mij verbonden voelen met de ‘andere broeders’ in Christus, of de mogelijkheid om met hen over mijn belijdenis te discussiëren? Maar het lijkt mij de vraag, of de stelling wel waar is. Als ik met een ‘andersdenkende christen’ moet spreken, kan dat toch alleen binnen de communio sanctorum. Ik spreek hem aan, ben het met hem oneens, terwijl ik hem erken als christen. Die erkenning heeft voor mijn besef zijn duidelijkste vorm daar waar ik naast hem zit aan de éne tafel en eet van het éne brood. Dat is de basis voor mijn verder spreken. In zekere zin relativeer ik mijn belijdenis, door deze in relatie te stellen tot het centrum waarvan de belijdenis getuigen wil. Dit is m.i. niet een onverantwoorde relativering, maar de hoogste intensivering van mijn belijden.
| |
Anticipatie?
Gaat het in de intercommunie om een ‘Raub der Abendmahlsgemeinschaft’? Het is inderdaad een anticipatie. Maar dat is het avondmaal altijd. Van Ruler heeft in zijn ‘Reformatorische opmerkingen in de ontmoeting met Rome’, nadat hij tot de conclusie gekomen is dat de reformatorische leer van de consecratie van de elementen tot het andere gebruik niet zo ver afstaat van de rooms-katholieke leer der transsubstantiatie en dat deze kwestie bepaald niet kerksplitsend behoeft te zijn, een aantal opmerkingen gemaakt over de reikwijdte van het avondmaal, waaruit ik citeer: ‘naast Golgotha en de hemel treedt in het sacrament het eschaton op, het rijk der heerlijkheid, het verloste zijn. Dat vieren wij in het avondmaal. Ook daar geeft de Geest ons op sacramentele wijze deel aan. Wij vieren het avondmaal, totdat Hij komt. Dat geeft er een eschatologische gerichtheid aan. Maar dat niet alleen. Dat “totdat” impliceert ook een eschatologische relatie, een betrekking op, een omvatting en doorleving van de eschatologische realiteit. Dat is misschien wel het meest wezenlijke van het avondmaal. Het is het eschaton in de verhulling van het heden’.
Hier moet m.i. de vraag overwogen worden, of niet juist in de zgn. intercommunie dit eschatologisch element tot zijn recht komt. Hier is een aanvaarden van de ander zoals Christus ons aanvaardt, onvoorwaardelijk. Alleen met al de anderen kan ik in het eschaton staan.
De vraag verdient m.i. overweging, of de kerken, als zij steeds naar het verleden en het heden kijken, als zij intercommunie uit zouden stellen tot er genoegzame overeenstemming is gebleken, dit eschatologisch element niet frustreren. Relativeren zij niet ter wille van een beperkte doorzichtig te maken communie, de belijdenis van het komende Rijk? Loopt, wie bang is voor deze anticipatie, niet ver achter bij de Heer? Is wellicht de tijd gekomen, waarin gelovigen op religieuze gronden, vanuit de ernst van hun belijdenis, gaan weigeren zich het smaken van het eschaton te laten onthouden? Voor mij is het moeilijk in te zien, hoe dit wezenlijke eschatologische karakter van het heilig avondmaal eerst doorzichtig gemaakt zou kunnen worden. Dit kan niet bediscussieerd worden, het kan alleen worden gevierd.
|
|