Streven. Jaargang 20
(1966)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
Dingen in twee werelden
| |
[pagina 25]
| |
of andere wijze willen ingaan tegen de werkelijkheid dat alle mensen ongelijk zijn. Op een allerbeminlijkste wijze confronteert nu De DingenGa naar voetnoot1 de door de natuurwetenschappen zo vehement gepropageerde onveranderlijkheid der dingen met de werkelijkheid waarin die dingen onophoudelijk, samen met de mens, veranderen. De lezer wordt er uitgenodigd zijn ogen eens te gebruiken zonder het wantrouwen waar de natuurwetenschappen belang bij hebben. Het is overigens de vraag of iemand zonder dat wantrouwen lust zou hebben, de lange training te doorlopen waarin men kan leren in de natuur zulke geraffineerde reducties aan te brengen, dat een resultaat voor den dag komt verifieerbaar voor hen die een soortgelijke training doorliepen. Van den Berg, die zijn loopbaan begon als leraar wiskunde en medicus, ontving zo'n training, maar men mag wel zeggen dat ons allen werd geleerd onze eigen zintuigen te wantrouwen - eerder dan de wetenschappen die dit wantrouwen zaaiden en er wel bij voeren. De dingen onveranderlijk? Een meter hier gelijk aan een meter ginds, een meter horizontaal gelijk aan een meter rechtop? De werkelijkheid leert anders, tenminste die rijke volledige werkelijkheid waarin alle zintuigen meedoen, in harmonie met het ongewapend oog. Is ‘gewapend’ al geen antwoord op een wantrouwen? Het oog dat zich wapende ziet een wereld die normaliter onzichtbaar is. In de eerste wereld een complete, welgevormde boom, groot en mooi genoeg om er feestelijk onder te gaan rusten; in de tweede wereld een preparaat van cellen - toebehorend aan een boom van vijf kilometer lengte. Aan het hout in de eerste wereld ontbreekt niets, zeker geen cellen, de structuur is volmaakt in zijn eigenheid. Het hout in de tweede wereld is evenzeer compleet, de structuur laat zich door een deskundige zeer goed en volledig ontrafelen en beschrijven; het enige wat eraan ontbreekt is.... proportie, en daarmee zijn ook de zin en de bestemming van de boom absent. Ja, de hele boom zoals hij daar stond in zijn luister, één met het landschap, dreigt al tot gezichtsbedrog te vervagen als wij de microscoop instellen waaronder zijn preparaat ligt. Op een zomerse namiddag, in aandachtige kalmte op een bijna afgetimmerd balkon, onderzoekt de auteur de werkelijkheid rondom. Een hevige hitte maakt het karakter van werkelijkheid onontkoombaar, en benadrukt tegelijk de veranderlijkheid, onmeetbaarheid, onherhaalbaarheid van deze situatie die tot deze vier overpeinzingen aanleiding gaf. De werkelijkheid - ook de werkelijkheid van de voorwerpen om ons heen - bestaat nu eenmaal uit ‘omstandigheden’; maakt men ernst met een onderzoek van de werkelijkheid, dan zal men die omstandigheden volledig in aanmerking moeten en willen nemen. Eerst bij overweging van dit punt komt aan het licht hoeveel en gewichtig de verschillen in omstandigheden kunnen zijn die men moet ontkennen om de lengte van één eind hout te meten op twee plaatsen van zo uiteenlopend karakter als dit balkon en het gindse gazon nabij een border met bloemen. Zo duidelijk spreken deze verschillen - voor ieder waarneembare en verifieerbare verschillen - dat zij de meetlat evenzeer van lengte doen veranderen als de houten spijl die van | |
[pagina 26]
| |
het balkon, door de warme stilte van de achtermiddag, naar de border nabij het gazon wordt gegooid. Want de spijl hoort daar niet, ginds bij de bloemen in het gras; hij ‘lijkt’ daarom groter aan hem die dit begrijpt. Wie de spijl overal even lang verklaart zal de verschillen tussen balkon en border moeten ontkennen - iets waarvan de consequenties de ontkenner ten spoedigste ernstig en algemeen zouden diskwalificeren.... als hij ze trok met eenzelfde tucht als men in de natuurwetenschap bepaalde consequenties wél trekt. Ook een voorwerp dat in de verticaliteit wordt gebracht verandert van lengte: het wordt langer. Alleen wie zijn ogen te zeer heeft leren wantrouwen kan niet zien wat ieder kind en de meeste volwassenen wel kunnen zien, zoals onze verontwaardigde opdrachtgever van daareven. Hoe zou het ooit zin hebben om een toren te bouwen als deze verandering er niet was? Honderd meter op de grond is niets - honderd meter in de lucht maakt een wereld; de Utrechtse Dom dient Van den Berg tot voorbeeld. Opmerkelijk is dat zijn onbevooroordeelde observatie in niet aflatend vertrouwen op wat hij ziet, hem leidt tot het formuleren van wetten - volwaardige, verifieerbare wetten - die bouwmeesters uiteraard al lang kennen. Bouwmeesters moeten iets maken dat bestemd is om bekeken te worden met het oog dat vertrouwen wil, een oog dat krommingen verlangt in de lijnen van het Parthenon die daardoor juist op een bijzondere wijze recht worden. Architectuur is echter vooral het scheppen van ruimte; en ruimte is medium van al ons handelen. Van alle ruimte in de wereld is de gewijde ruimte in de kerk het centrum. Wijzigt zich de opvatting van de wereldruimte, dan wijzigt zich eveneens de opvatting van de sacrale ruimte die de architect moet creëren. Zo komt het, nog steeds op het zonnige balkon, tot een korte excursie door de geschiedenis van kosmografie en kerkbouw. Ieder begrijpt, of kan althans weten, dat de ontdekkingen van Columbus, Copernicus, Galilei, veel meer waren dan geografische, astronomische, en fysische vondsten; zij brachten wijzigingen tot uitdrukking in de opvatting van ruimte, zo fundamenteel voor ons bestaan. U dacht toch niet dat het zonder verband was dat de horizon op de schilderijen hoog wordt geschilderd tot de tijd van Columbus? Er blijkt een groot verband door de geschiedenis heen, tussen de stijlen van kerkbouw en de opvattingen over de vorm en de kromming van de aarde. Evenzeer blijkt een verband, door de geschiedenis heen, tussen de kern van natuurwetenschappelijk denken, de wiskunde, en de kern van geloofsleven, de mystiek. Met een paar jaartallen worden deze verbanden geschetst, om te blijven rusten tot zij in een groot werk nader zullen worden besproken. Tot de bedoelde metabletica van de stof is dit boekje een inleiding, vrij van enig citaat of verwijzing. De schrijver heeft de tijd; het blijkt uit meer dan de enscenering, en hij geeft de observaties die zijn aandachtig openstaan hem oplevert weer in dankbaarheid met een bedaarde precisie. Ook de tijd zelf wordt er aan een onderzoek onderworpen, en niet zonder resultaat: tijd blijkt een wezenlijke eigenschap van de dingen. Veranderen de dingen, van vorm of van kleur, dan verwerkelijkt zich daardoor, aan de dingen, tijd. De dingen hébben tijd, is de conclusie, doch niet alleen. Waren de dingen uitsluitend veranderlijk, dan zouden zij ons onherken- | |
[pagina 27]
| |
baar worden; de dingen hebben echter ook een eigenheid die grenzen stelt aan de veranderingen; deze noemt Van den Berg de duur der dingen, in tegenstelling tot hun tempo. De verhouding tussen deze is niet altijd gelijk geweest; in de 18e en 19e eeuw hadden de dingen vrijwel geen tempo en haast uitsluitend duur; dat maakte het mogelijk over de dingen te spreken en ermee om te gaan als waren het statische, meetbare objecten. Het waren de impressionisten die voor het eerst de dingen weer zagen veranderen - zij moesten de nieuwe beweging schilderen die er uit kwam. Ook tijd is veranderlijk, zoals ieder kan beamen die het verschil tussen de maandagochtend en de zaterdagochtend kent. De klok is slechts een vernuftige uitvinding om die veranderlijkheid te elimineren. De klok werd daartoe voorzien van drie tempo's, die de snelheid van verandering het meest nabijkwamen en de tijd daarmee het effectiefst onschadelijk maakten. Hier is een citaat uit het vierde hoofdstuk: ‘De wijzers gaan niet alleen gelijkmatig rond, maar hebben een snelheid, die gekozen is. Voor de consequentie, die de klok nastreeft is de keuze onbelangrijk. De klok zou, in beginsel, haar taak evengoed kunnen verrichten als de snelheid van de wijzers kleiner was of groter. Maar voor ons waarnemers, voor wie de klok werd gemaakt, is de snelheid niet onbelangrijk. Een klok, die honderd keer sneller liep, om meteen een flink verschil te kiezen, zou onbruikbaar zijn. Het tempo was ongeloofwaardig. Het tempo zou te weinig passen bij de tijd, die we kennen. De klok daarentegen, die honderd keer langzamer liep, zou ons een lethargie bezorgen. Ook van die klok zou het tempo ongeloofwaardig zijn, te weinig passend bij het voortgaan van de tijd in de dingen, niet passend bij hun veranderen van kleur en maat. Met vernuft werd het tempo van de klok zo gekozen, dat het een noch het ander gebeurt. Maar er gebeurt wel wat. De snelheid van de wijzers werd zo gekozen, dat de veranderlijkheid in maat en kleuren, de dingen eigen, het minst geweld wordt aangedaan. Daarmee toont de klok een aan list grenzende prudentie, die bewondering afdwingt. Tijd als zodanig is niet te meten, noch te registreren, omdat tijd als zodanig niet kan worden opgemerkt en ook nooit wordt opgemerkt. Tijd als zodanig is niet werkelijk. Werkelijk is het veranderen van dingen, van hun maten en kleuren. Om het veranderen van dingen aan banden te leggen, om dit veranderen van maat en kleur zoveel mogelijk te verheimelijken, werden de klok die tempo's gegeven, die het minst storen. Ging de klok sneller, dan zouden wij zeggen: met die snelheid verandert geen kleur en geen maat. Ging de klok langzamer, dan zouden wij zeggen: zo langzaam verandert niets om ons heen. De verandering van de dingen, van hun kleuren en maten, zou opvallen. De snelheid, die de klok is gegeven, legt zich vredig tegen de snelheid van het veranderen van de dingen aan, zo vredig dat dit veranderen het minst opvalt, en wij ertoe worden gebracht te geloven, dat dit veranderen in maat en kleur niet waar is, en zelfs niet gebeurt. Dat is dan wonderwel gelukt. Vrijwel niemand gelooft nog, dat de dingen in werkelijkheid veranderen’. Daarmee stemt wel overeen dat reacties op dit boekje, dat begin november verscheen en omstreeks de jaarwisseling herdrukt moest worden, in de pers zo uitermate zeldzaam bleven. Het is anders zeldzaam genoeg een man der weten- | |
[pagina 28]
| |
schap te zien betogen dat men liever zijn eigen zintuigen moet vertrouwen dan een wetenschappelijk stelsel of apparaat - al dient gezegd dat op dit aspect van zijn boekje in deze beschouwing wel wat sterk de nadruk is gelegd. Soortgelijke gedachten (zij het veel directer tot de natuurwetenschappen gericht) kan men, in andere contexten, ook vinden in het werk van Frederik van Eeden; neem bijvoorbeeld de dialoog van Marcus Vis met de geleerden Bommeldoos en Cijfer in het zeventiende hoofdstuk van De Kleine Johannes II. Ook sommige van Van Eedens Studie's blijken na driekwart eeuw niets van hun pregnantie te hebben verloren, en zijn boeken bevatten voldoende materiaal voor een belangwekkende vergelijking met zijn collega Van den Berg. Thans genoeg daarover. De ondertitel van het boekje is: Vier metabletische overpeinzingen. Wij herinneren ons dat de auteur het begrip metabletica indertijd toelichtte met de woorden ‘historische psychologie’. Dat de betekenis wijder is, doet dit boekje pas goed uitkomen. Metabletica wil hier zeggen: het denken dat gehecht blijft aan waarneembare werkelijkheden. De veranderingen aan de werkelijkheid eigen, plachten door het denken in ideeën stelselmatig terzijde te worden geschoven en ondergebracht in wat suspecte variabelen als ‘het subject’ of ‘de tijdgeest’. Metabletica nu is niet een idealisme, doch een materialisme in die zin dat zij de volledige, dat wil zeggen: veranderlijke, werkelijkheid ernstig neemt. In zijn Studium Generale te Leiden over het Vaticaans Concilie nog in februari van dit jaar, sprak Mgr. Bekkers over een nieuw geloof, dat gebonden zou zijn aan de aarde. Datzelfde Concilie wordt in De Dingen ook genoemd, in verband met een paar kostelijke observaties. Het lijkt mij niet toevallig. Een benauwend verleden valt af van de lezer. Het boekje brengt bevrijding, en toekomst. Wat voor toekomst? Zeker een die uniek en onherhaalbaar zal zijn, zoals het heden dat in zijn volheid steeds is. Zo veranderlijk zijn de dingen, dat men er naar kan zoeken en zoeken zonder ze terug te vinden in die éne gedaante, al staat men er met de neus boven op. En als het weer gebeurt, dat een werkelijkheid ons in zijn geheel overweldigt, worden wij uniek en onherhaalbaar getroffen voor een heel leven. |
|