| |
| |
| |
Beeldenstorm in de Nederlanden in 1566
M. Dierickx S.J.
Van 10 augustus tot 29 september 1566 werden, van West-Vlaanderen tot Leeuwarden in het hoge noorden toe, vele kerken, kloosters en kapellen geschonden en geprofaneerd. Hoe kon zo iets in de toen nog goed katholieke Nederlanden gebeuren, en op zo grote schaal?
In het begin van onze eeuw schreven historici dit toe aan ‘een spontane uiting van de volkswoede’. De algemene ontevredenheid over het landsbestuur, de oppositie tegen plakkaten en inquisitie en het antiklerikalisme waren zo groot geworden, dat er geen houden meer aan was en brede lagen van de bevolking hun woede afreageerden door het stukslaan van de ‘afgodische beelden’ en van al wat de katholieken dierbaar was.
In 1949 verdedigde de marxist Erich Kuttner in Het Hongerjaar 1566 een nieuwe these: het textielproletariaat was door werkeloosheid, misoogst, stijging van de broodprijs en graanspeculaties tot wanhoop gekomen en werd door de honger tot opstand tegen de bezittende klasse gedreven; maar deze wist handig de economisch-sociale revolutie af te leiden in de bedding van de religieuze ontevredenheid, zodat de beraamde aanval op de woningen en de opslagplaatsen van de rijken omgebogen werd naar kerken, kloosters en kapellen. M.a.w. de beeldenstorm was ‘een afleiding van de aanval van de bezitlozen op de geldkisten der burgers’.
In het pas verschenen werk Zeven revoluties schrijft Dr. I. Schöffer in het eerste hoofdstuk over de Nederlandse revolutie: ‘De Beeldenstorm begon in West-Vlaanderen, een door huisindustrie en verstedelijking dichtbevolkt gebied met een ongelofelijk roerig en armoedig stedelijk én landelijk proletariaat. Hier hadden de opstandige ketterse bewegingen uit Frankrijk en het voorbeeld van felle burgeroorlog eveneens van het buurland allang de bevolking in heftige onrust gehouden. Het was niet moeilijk voor de Calvinistische leiders der consistoriën juist hier tot beeldenstorm op te wekken. Als een laaiend vuur joeg het over de streek, geen kerk, kapel of klooster voor de woedende vernielzucht sparend. (...) Onmiskenbaar was hier naast het politieke en religieuze karakter van de Storm ook en misschien vooral het sociaal-economisch motief’.
Naar aanleiding van de vierhonderdjarige herdenking kwamen op 15 en 16 april jl. te Leuven een twintigtal historici samen, nagenoeg allen specialisten van de zestiende-eeuwse geschiedenis, en waarvan zeven de beeldenstorm in
| |
| |
bepaalde steden of gewesten grondig hadden bestudeerd. In de tien voordrachten, waarop telkens een boeiende discussie volgde, werden voortdurend twee vragen gesteld: Was de beeldenstorm een spontane uiting van de volkswoede? en: Was de beeldenstorm hoofdzakelijk of gedeeltelijk te wijten aan sociaal-economische factoren? Onze lezers weten voldoende hoe in de huidige geschiedschrijving de hoofdaandacht van velen gaat naar de economische, demografische en sociale geschiedenis. Daarom is het interessant, naar aanleiding van een chronologisch en territoriaal zo beperkt probleem eens na te gaan in hoeverre deze factoren een rol hebben gespeeld.
| |
De economisch-sociale toestand omstreeks 1566
Op het Leuvense symposion wees Dr. H. van der Wee, lector aan de universiteit te Leuven, op de koortsachtige groei van de handel na de vrede van Cateau-Cambrésis in 1559, gevolgd door echt moeilijke jaren. In de loop van de zestiende eeuw was de middenstand talrijker en welvarender geworden en ook meer zelfstandig, kritischer en meer antiklerikaal. Toen in de jaren zestig de welvaart bedreigd werd, nam het wantrouwen van deze middenstand tegenover de bestaande toestanden toe. De arbeiders zagen hun lonen na 1564 voortdurend zakken, en al was dit voor de vaklui niet katastrofaal, voor de ongeschoolden werd het zeer erg. Des te meer daar de graanoogst van 1565 mislukte, wat de graanprijzen onmiddellijk deed stijgen. Wel zakten de graanprijzen in het voorjaar van 1566, maar zij bleven toch nog abnormaal hoog.
Hierover juist gaf de Gentse stadsarchivaris Drs. A. Wijffels tal van concrete gegevens. Na een grondig onderzoek kwam hij tot het besluit dat de crisis van 1565-66 in Vlaanderen niet zo sterk was als men dikwijls beweert of suggereert (in de lange reeks cyclische prijsstijgingen van de 16e eeuw bekleedt zij slechts de tiende of de elfde plaats), en vervolgens dat deze relatieve crisis haar hoogtepunt bereikte in december 1565, d.i. acht maanden vóór de beeldenstorm, en volledig voorbij was toen de beeldenstorm losbarstte. De graanhandelaars en de steden zelf hadden veel graan opgeslagen, zó zelfs dat schepen met Spaanse tarwe, ofschoon zij de graanprijs met een vierde verlaagden, naar Spanje terug moesten varen.
Nochtans moeten wij bedenken dat verzet, opstand of revolutie gewoonlijk niet uitbreken op het hoogtepunt van de crisis: ook toen de Franse revolutie uitbrak, was het zwaarste leed reeds geleden. De vraag is alleen of de hongersnood van de winter 1565-66 invloed heeft uitgeoefend op de beeldenstorm, en dit kunnen wij slechts te weten komen door een nauwkeurige analyse van het verloop ervan in steden en dorpen. Maar eerst nog een overzicht van de politieke en godsdienstige toestand omstreeks het ‘wonderjaar’ 1566.
| |
Het afnemen van het politiek gezag en het toenemen van de overmoed der protestanten
Nadat Koning Filips II in maart 1564 zijn machtige eerste minister Granvelle uit de Nederlanden had verwijderd, werden de prins van Oranje en de graaf
| |
| |
van Egmont de invloedrijke raadgevers van de landvoogdes. In de loop van de zomer schaarde Margareta van Parma zich resoluut aan de zijde van de adel. Nu kregen de almachtige edelen een unieke kans om hun staatsmansgaven te tonen: alle brieven van de koning werden in hun bijzijn gelezen, alle beslissingen volgens hun advies genomen en al hun daden door de regentes gedekt. Maar weldra klaagden de Nederlanders over wanorde in het bestuur, over partijdigheid in de rechtspraak en over de dreigende groei van het calvinisme. Alle historici zijn streng in het beoordelen van de regering van de edelen.
Zij beweren ook eenstemmig dat Filips II de regering van de Nederlanden niet strakker centraliseerde dan zijn vader deed, en dat hij de voorschriften voor de inquisitie en het toepassen van de plakkaten evenmin veranderde. De grote fout van de Spaanse koning bestond er echter in, dat hij geen rekening hield met de gewijzigde toestand in de Nederlanden. Toen einde 1565 de wanorde en de ketterijen sterk waren toegenomen, durfde hij in de beruchte Brieven van Segovia nog erop aandringen dat de inquisitie zou functioneren en de plakkaten zouden worden toegepast zoals onder Keizer Karei, terwijl hij, tegen het advies van tal van geestelijken en raadsheren in, weigerde de berouwhebbende ketters gratie te verlenen. Toen de regentes deze strakke brieven, op advies van Oranje, Egmont en Hoorn, zo maar naar de gouverneurs en de magistraten der steden door had gestuurd, kwam er vinnig protest van de steden, en verscheidene gouverneurs boden hun ontslag aan.
Dit ogenblik achtte de lagere adel gunstig om de leiding van het verzet tegen de Koning op zich te nemen. Een twintigtal jongere edelen, allen calvinisten, verbonden zich in december 1565 tot een eedverbond of compromis, en formu-leerden hun doeleinden zo handig, dat ook katholieken zich aan konden sluiten. Na een paar maanden hadden een vierhonderd edelen, waaronder heel wat katholieken, het stuk ondertekend. De hoge edelen waren uiterst verrast door dit initiatief, maar weigerden, na lang aarzelen, de leiding te nemen van het eedverbond. Wel bewogen zij de regentes om een afvaardiging van het compromis te ontvangen. Zo boden, onder enorme belangstelling van de Brusselse bevolking, op 5 april 1566 een tweehonderd edelen de landvoogdes een rekest aan: zij vroegen dat men een bode naar de vorst zou zenden met de bede om de plakkaten af te schaffen en de Staten-Generaal samen te roepen, die over de financiële, politieke en godsdienstige moeilijkheden dienden te beraadslagen; in afwachting van 's konings beslissing vroegen zij een algemene schorsing van de inquisitie en van de toepassing der plakkaten. Bergen en Montigny werden bereid gevonden om de koning in Spanje te gaan inlichten over de toestand; maar Oranje, Egmont en Hoorn wilden uit Brussel weg en slechts met de grootste moeite kon de landvoogdes hen bewegen haar in deze kritieke omstandigheden niet in de steek te laten.
Op 27 april verscheen een plakkaat dat de lokale magistraten ertoe aanzette, met voorzichtigheid en bescheidenheid tegen de ketters op te treden, wat hen alle lust ontnam om tegen de nu in aantal en driestheid geweldig toenemende protestanten iets te ondernemen. Voor het eerst, sinds bijna vijftig jaren, kregen de protestanten praktisch vrij spel.
| |
| |
De gebeurtenissen te Brussel hadden de verbeelding van het volk op hol gebracht en de protestanten meenden dat nu alles was toegelaten. Van alle zijden kwamen de om den gelove geëmigreerden, vaak verbitterd door de lange ballingschap, in het land terug. De hagepreken van calvinistische predikanten namen én in aantal én in omvang geweldig toe. Om een overval te verhinderen, werden wachtposten uitgezet. Wel vaardigde de regentes op 3 juli een plakkaat uit, waarin alle hoorders met lichtere of zwaardere straffen en de predikers met de doodstraf werden bedreigd, maar het haalde niets uit.
Aanvankelijk verkeerden de leiders van het Compromis in triomfstemming. De plotselinge overmoed van de calvinisten over het hele land bracht echter de katholieke verbondsedelen tot nadenken, en velen trokken zich terug. Allengs ging het Compromis aan zijn innerlijke tegenstellingen ten onder.
Op 15 juli kwamen te Sint-Truiden een tweehonderd edelen samen en, onder druk van de katholieken, besloot men tegen de ketters op te treden. Maar de vertegenwoordigers van de Antwerpse en Doornikse calvinisten waren hier allerminst mee tevreden en vroegen dat men de prediking zou beschermen, totdat de Staten-Generaal een beslissing zouden hebben genomen. In afwach-ting zou men vierduizend ruiters in wachtgeld nemen op kosten der kooplieden. Kort daarop, op 12 augustus, liep het antwoord van de koning op het rekest der Edelen van 5 april te Brussel binnen. De koning nam er genoegen mee dat de pauselijke inquisitie werd afgeschaft, als de bisschoppelijke maar goed functioneerde; men mocht eveneens een verzachting der plakkaten voorstellen waarbij de katholieke godsdienst en het koninklijk gezag niet in gevaar kwamen, maar de regentes mocht onder geen beding de Staten-Generaal samenroepen.
De regering was echter sinds lang de toestand niet meer meester: de groten en de lagere adel hadden zich beurtelings de leiding zien ontglippen, en de kerkeraden, die sinds lang het hoge woord voerden, werden nu op hun beurt voorbij-gestreefd en in hun plannen gedwarsboomd door de onzinnige beeldenstorm. Talrijke predikanten verkondigden dat men tot het zuivere geloof terug moest keren en de afgodsbeelden vernietigen. Daar de winter voor de deur stond, vroegen verscheidenen zich af of men de kerken niet kon zuiveren om ze dan voor de juiste verkondiging van het ware evangelie te gebruiken. De terugkomst van talrijke ballingen, die om den gelove zoveel in hun have en goed hadden geleden, bracht een uiterst werkzaam ferment in het reeds roerige volk. Tenslotte liep het gerucht dat de goeverneur van Vlaanderen, de graaf van Egmont, de beeldenstormerij goedvond. Als men nu weet dat er reeds vanaf april en bepaaldelijk op de samenkomst van Sint-Truiden plannen bestonden om de geestelijken te vermoorden en de beelden te verbrijzelen, dan begrijpt men dat één onhandig woord of één provocerend gebaar voldoende was om de vonk te slaan in de ontvlambare stof.
| |
Hoe verliep de Beeldenstorm?
De beeldenstorm begon op 10 augustus 1566 te Steenvoorde in het Westkwar- | |
| |
tier, even over de huidige Belgische grens op 12 km van Poperinge. Na een preek van Sebastiaan Matte gingen enige opgehitste toehoorders, onder leiding van Jaak de Buyzere, vroeger monnik en nu prediker, naar het klooster om er de beelden kapot te slaan. Een van deze twee aanvoerders was lange tijd balling geweest in Engeland en was nu, gezien het regeringsvacuüm en de vrijheden van de protestanten, naar het Frans-Vlaamse kustgebied teruggekeerd.
Op 13 augustus preekte Jaak de Buyzere zelf en na zijn preek trok hij met de ‘sectarissen’ naar het klooster van Sint-Antonius te Belle, 's Anderendaags hield Sebastiaan Matte te Poperinge een grote preek: hij zette er zijn toehoorders aan tot het verwoesten van de kerken en toonde hun verzegelde brieven van de koning, waarin deze het zuiveren van kerken en kloosters goedkeurde! Nu kwam de beweging volop los. Een groep beeldenstormers trok naar Reningelst, Elverdinge en Vlamertinge, en de volgende dag naar leper, Voormezele, Zonnebeke, enz. Hieruit blijkt dat twee calvinistische predikanten het volk tot het verbrijzelen van beelden hebben aangezet en hen hebben aangevoerd.
De beeldenstorm te Antwerpen getuigt van duidelijk opzet. Op 17 augustus vernam men de baldadigheden die in West-Vlaanderen bedreven waren en hoe de Wet van Brugge de beeldenstorm in die stad verhinderd had. Op zondag 18 augustus ging de jaarlijkse Onze-Lieve-Vrouw-processie uit, en Oranje liep er in mee, met de magistraat, maar vertrok 's anderendaags naar Brussel. Op 20 augustus vertoefde Moded met ‘wel 200 mannen Calvinisten’ in de Onze-Lieve-Vrouw-kerk, wanneer het beeld van Onze-Lieve-Vrouw werd ‘opgezet’. Hij sprong op de preekstoel en beval het afslaan der beelden, waarop men het Mariabeeld tegen de grond smakte. Nu gingen een 20 à 30 mannen en jongens, die tegen 3 à 7 stuivers door Jehan le Maistre gehuurd waren, systematisch te werk. Met voorhamers en kleine hamers verrichtten ze een vreselijk ‘brisement’. Zo werden het Sacramentshuis vernield, de relikwiekassen en ciboriën, waarvan de hosties op de grond werden vertrapt, zilverwerk, de misgewaden, het doxaal met zijn calvariebeelden, de H. Kruistafel door Quinten Metsys, verscheidene retabels en vele beelden. Intussen liet de magistraat begaan, terwijl de schutters op de markt stonden opgesteld en de burgerwacht bevel had gekregen zich nergens mee te bemoeien. Zo konden de beeldenstormers tot 22 augustus in verscheidene kerken, kloosters en kapellen hun vernielingswerk voortzetten. Enkelen opereerden in de Sint-Bernardusabdij en elders rond Antwerpen. Pas op 23 augustus kreeg de magistraat meer moed en verbood verdere kerk-schennis op straffe van de galg, die alvast op de Markt werd opgericht. De calvinisten vroegen verscheidene kerken voor eigen gebruik en kregen verlof om twee kerken te bouwen. Begin september werden de ontheiligde kerken weer in gebruik genomen. Van enkele gevangen genomen beeldenstormers werden drie rovers gehangen en drie andere verbannen.
Drs. Scheerder, die sinds dertig jaar de beeldenstorm te Gent bestudeert, gaf op het Leuvense symposion een omstandig relaas van deze gebeurtenis, bijna uur na uur de beeldenstormers, van wie hij velen bij naam kent, volgend. In Gent verliep alles nog meer volgens een vast plan dan te Antwerpen. Op 22 augustus ging Lievin Onghena naar de hoofdbaljuw, legde een valse machti- | |
| |
ging voor van Egmont om de beelden te verbrijzelen en vroeg enige gerechtsdienaren ter bescherming. De hoofdbaljuw, nog onder de indruk van een graanrel de vorige dag en vooral van de berichten over beeldenstorm in andere steden, gaf hem gerechtsdienaren mee, met het verzoek niet gewelddadig te werk te gaan. Zo begon, met goedkeuring en steun van de magistraat, de beeldenstorm op 22 augustus omstreeks 2 uur in de namiddag, woedde de ganse nacht, en hield op vrijdagmorgen, 23 augustus, toen de hoofdbaljuw de beeldenstormers beval de stad te verlaten. In minder dan 24 uren tijd werden zeven parochiekerken, een collegiale kerk, vijfentwintig kloosters, tien hospitalen en zeven kapellen door de beeldenstormers geteisterd. Gelukkig had men de vorige dagen verscheidene kostbaarheden op het kasteel en bij burgers in veiligheid gebracht en Het Lam Gods op de zolder van Sint-Baafs verborgen. De beel-denstorm werd beraamd en geleid door de twee gebroeders Onghena en de edelman Claude Goetghebuer, die met gehuurde en betaalde personen het vernielingswerk uitvoerden; er kwam ook hulp van ongure elementen, die plunderden. Later zullen meer dan honderd personen door de magistraat en door de Raad van Beroerten veroordeeld worden wegens deelname aan de beeldenstorm. Drs. Scheerder besloot: ‘De beeldenstorm was geen spontane uiting van de volkswoede, hij was in de eerste plaats een godsdienstige beweging en niet een maatschappelijke opstand, veroorzaakt door de graancrisis en de hongersnood, nog veel minder “een afleiding van de aanval van de bezitlozen op de
geldkisten der burgers” (Kuttner)’.
Drs. A. Decavele stelde een onderzoek in naar hetgeen gebeurde in de Oudburg, d.i. de kasselrij die Gent omsloot en zesenveertig dorpen telde. Zoals wij zagen stuurde de hoogbaljuw op 23 augustus de beeldenstormers buiten de stad Gent. Zij trokken in drie richtingen: naar Melle ten zuidoosten, naar Drongen en Deinze ten westen en zuidwesten, en naar Mariakerke ten noordwesten. In verscheidene dorpen konden zij ongestoord de beelden vernielen en de kerken profaneren, in Oostwinkel zelfs met de hulp van de pastoor en de onderpastoor! Alleen in Eeklo en Waarschoot ondervonden zij tegenstand. Opvallend is dat praktisch alleen wanneer er steun van hogerhand was en leiding van vreemdelingen, hier en daar ingezetenen meededen, en dan nog, omdat men meende dat de zaak niet volledig onwettelijk was. Ook Decavele noteerde uitdrukkelijk dat er nergens sprake was van een spontane uiting van volkswoede.
Dr. G. Moreau, werkleider aan de rijksuniversiteit te Luik, die onlangs een uitvoerig werk publiceerde over het calvinisme in Doornik (zie Streven, dec. 1963, p. 291), schetste in krachtige trekken het verloop der beeldenstormerij te Doornik en te Valenciennes. Doornik, dat tot in 1521 een Franse stad was, telde sedert 1545 talrijke calvinisten, ook en vooral onder de magistraat. Op 28 juni 1566 werd de eerste hagepreek genoteerd. Op 17 augustus liep het nieuws binnen van de beeldenstorm in West-Vlaanderen en op 22 augustus van die in Antwerpen en Gent. Op 23 augustus, vroeg in de morgen, begon de beeldenstorm te Doornik, in het bijzijn van drie predikanten en van de procureur Pasquier de le Barre. Dank zij de steun van de grotendeels calvinistische magistraat konden de beeldenstormers rustig en grondig hun vernielingswerk
| |
| |
voortzetten van 23 tot 29 augustus, in en buiten Doornik, terwijl de meeste geestelijken naar Rijsel waren gevlucht. Ook hier werden de stormers betaald. Moreau besluit: te Doornik en ook te Valenciennes hebben de calvinisten, na de magistraat te hebben geneutraliseerd, het vernielen der beelden systematisch georganiseerd met de bedoeling de katholieke cultus in de kerken voor altijd onmogelijk te maken. In Rijsel en Mons daarentegen, waar zij in de magistraat en in de leidende klasse zo goed als niet door hadden kunnen dringen, zijn zij er ook niet in geslaagd een beweging tot het breken van de beelden op gang te brengen.
Steunend op dekenale verslagen van 1565 en 1567 wist dan Drs. A. Jans aan te tonen dat er hoogstwaarschijnlijk in de hele landsdekenij van Brussel, die 116 parochies omvatte, geen beeldenstorm is geweest. Dit is waarschijnlijk te danken aan het feit dat er in Brussel en Leuven, de twee steden van dit gebied, ook geen beeldenstorm is geweest.
Dr. E. Van Autenboer, specialist van de Mechelse geschiedenis, toonde aan hoe de weifelende houding van de Mechelse magistraat een groep doordrijvers de gelegenheid gaf om op 23 augustus, na het nieuws van de verwoestingen te Antwerpen, in verscheidene kerken van de stad Mechelen de beelden te vernielen. Toen de beeldenstormers uit de stad waren gelaten, gingen zij, precies zoals in de kasselrij van Gent gebeurde, hun werk voortzetten in de omliggende kloosters en parochiën: Hanswijk, Thabor, Bethaniën, Bijdenberg, Leliëndaal, Muizen en het Begijnhof. Vele kostbaarheden waren tijdig in veiligheid gebracht, maar toch werd nog veel vernield. Ook hier constateert men dat enkele leiders de hele zaak in handen hadden en hun helpers betaalden; de stadsoverheid streefde er niet naar de vernietiging te beletten, maar wel de schade te beperken. Later zou Alva 83 personen verbannen.
Dezelfde historicus besprak ook de beeldenstorm te Turnhout. Toen op 23 augustus het bericht van de vernieling te Antwerpen was binnengelopen, trok een troep Turnhoutenaars eerst naar de collegiale Sint-Pieterskerk om er de beelden te vernielen, dan naar de Begijnhofkerk, de Sint-Euwoutskapel, de kerk van Oud-Turnhout en het klooster van Korsendonk. Op 24 augustus zakten deze beeldenstormers af naar het platteland om de parochiale kerken te zuiveren. De beeldenstorm werd georganiseerd door enkele vooraanstaande personen die, met de hulp van predikanten en een aantal aangeworven vernielers, overal hun werk verrichtten. In tegenstelling met Mechelen, waar de touwtrekkers achter de schermen bleven, trokken in Turnhout de leiders mee ten aanval. Het weinig krachtdadige optreden van de magistraat maakte dat pas maanden later de rust volledig terugkeerde. Meer dan honderd beeldenstormers werden later verbannen en minstens negen bekochten hun optreden met de dood.
Twee sprekers brachten gegevens in het debat over het noorden der Nederlanden. Meestal, met uitzondering van Zeeland, dat zo dicht bij Vlaanderen ligt, verliep de beeldenstorm er zo rustig dat men beter spreekt van een zuiveren van kerken tot preekkerken ten bate van de protestantse godsdienst.
Dr. O.L. de Jong, lector aan de universiteit te Groningen, besprak vooral de gebeurtenissen in de Rijndelta, maar wist ook heel wat exacte feiten over vele
| |
| |
andere plaatsen mee te delen. Reeds op 21 en 22 augustus woedde de beeldenstorm in alle kerken van Middelburg, terwijl op 25 augustus de beelden vernield werden te Axel en op 26 augustus te Hulst, in beide plaatsen onmiddellijk na een preek. Op 24 en 25 augustus gingen de beeldenstormers erg te keer te Delft, en pas daarna vroegen ze een eigen tempel. De beeldenstormers van Den Haag op 25 augustus kregen voor hun werk elk zeven stuivers uitbetaald. Op 26 augustus is het de beurt aan Leiden. Te Utrecht gingen de beeldenstormers onder deskundige leiding van 24 tot 26 augustus systematisch te werk: verscheidene parochiekerken en twee kloosterkerken werden grondig gezuiverd, maar de vijf kapittelkerken liet men onaangeroerd: de reden is eenvoudig dat kapittelkerken met hun groot koorgestoelte een veel grondiger omwerking behoeven om als protestantse preekkerken dienst te kunnen doen.
Pas de maand daarop begon het elders te roeren. Aldus is er een vernielen van beelden te Leeuwarden op 6 september. Te Culemborg, waar de calvinisten sinds Pinksteren, 2 juni, op het kasteel konden preken met open deuren, vond men het pas op 14 september nodig geweld aan te wenden; in aanwezigheid van de graaf van Culemborg zelf vernielden nu 34 personen de twee parochiekerken van de stad en verscheidene andere kapellen en kloosters. Elburg en Harderwijk hadden hun beeldenstorm op 21-22 september, en Maastricht pas op 29 september. Maar steden als Zierikzee, Haarlem, Amsterdam, Arnhem en Nijmegen en talrijke andere beleefden geen beeldenstorm.
Dr. J.J. Woltjer, van de rijksuniversiteit te Leiden, had het over de beeldenstorm in Friesland, maar was vooral interessant om de concrete gegevens die hij over priesters en magistraten wist mee te delen. Het bleek duidelijk dat de Friese Kerk wel een heel bijzonder cachet had en heel eigen gebruiken. Te Leeuwarden hield de magistraat de zaak stevig in handen; men zuiverde eerst een der drie parochiekerken, waarin twee van buiten gekomen predikanten dan preekten. De protestanten en protestantiserenden bereikten de protestantisering van de parochiekerken in Leeuwarden en op sommige andere plaatsen langs pacifieke weg. Op bevel van ‘regenten en overheden’ werden alle beelden verwijderd. ‘Het was niet de bedoeling in verzet te komen tegen de wettige regering, het was geen oproer, maar men meende op grond van het akkoord van 25 augustus en van de uitwerking die Oranje en Egmont hieraan gaven, dat protestanten aanspraak konden maken op een erkende plaats in de staat. Afschaffing van inquisitie hield volgens hen in, dat niemand terwille van religie aan lijf of goed gestraft zou worden’.
| |
Karakter en gevolgen van de Beeldenstorm
De beeldenstorm heeft gewoed in verscheidene steden van Vlaanderen en Brabant, en op enkele plaatsen ook op het platteland, echter niet in Kortrijk, Brugge, Aalst, Dendermonde, Brussel of Leuven, zoals evenmin in Artesië, Henegouwen, Namen en Luxemburg. Behalve in enkele Zeeuwse steden en te Utrecht, ging het er in het noorden en het oosten van de Nederlanden vreedzamer toe: de nog weinig talrijke calvinisten maakten er van de uit het zuiden
| |
| |
overgewaaide opwinding gebruik om enige kerken van ‘afgoderij’ te zuiveren en ze zelf in gebruik te nemen.
Uit het nauwkeurig relaas van de hier beschreven beeldenstormen blijkt duidelijk, dat zij allerminst door kunnen gaan voor ‘een spontane uiting van de volkswoede’. Ook de sociale en economische factoren en meer bepaald de hongerwinter 1565-66 schijnen weinig invloed te hebben uitgeoefend. Het regeringsvacuüm te Brussel en de zwakheid der magistraten, samen met de driestheid van de protestanten, zijn de doorslaggevende factoren geweest. Overal zien wij enkele vastberaden mannen de leiding nemen en meestal beeldenbrekers tegen een vast loon aanwerven. Enkele vooruitstrevende predikanten hadden de maanden daarvoor tegen de beeldencultus gepreekt en aldus het klimaat voorbereid, zoals ook enkelen onder hen de leiding namen van de brekerij.
Een ander punt is nog, in hoever het gewelddadig breken van beelden met de calvinistische doctrine overeenkwam. Calvijn was er zeker tegen, maar hij stierf in 1564, en toen namen jongere en vurige predikanten een andere houding aan. Toch was het een vaste stelregel, dat de brekerij door de magistraat moest worden bevolen of althans geduld: een afzonderlijke persoon of zelfs een groep mocht zo maar niet tot beeldenstormerij overgaan. Dat er uitzonderingen op deze stelregel zijn voorgekomen, zoals bij de allereerste gewelddaden in West-Vlaanderen, moet ons niet verbazen.
De gevolgen van de beeldenstorm zijn voor de verdere geschiedenis van de Nederlanden van beslissend belang geweest. Met ontzetting vernam de goed katholieke landvoogdes het verhaal van de talloze heiligschennissen, die op zovele plaatsen waren gebeurd. De schrik sloeg haar om het hart, en op zeker ogenblik wilde ze uit het minder veilige Brussel naar het veilige Mons vluchten, maar de edelen en de magistraat van Brussel, die de poorten liet sluiten, weer-hielden haar van de vlucht.
Veruit het belangrijkste was echter de reactie van Filips II. De ‘Katholieke Koning’, door deze opstand tegen de Kerk en tegen zijn eigen gezag ten zeerste getroffen, brak radicaal met zijn politiek van toegevendheid en lankmoedigheid. Hij besloot zijn knapste veldheer, de hertog van Alva, met een grote troepenmacht naar het noorden te sturen om die opstandige en ketterse Lage-landers tot gehoorzaamheid te dwingen. Hier staan wij voor een keerpunt in de politiek van Filips II ten opzichte van de Nederlanden, en ook voor een keerpunt in de geschiedenis van de Nederlanden zelf.
|
|