| |
| |
| |
Politiek overzicht
Internationaal
Vietnam
De situatie rond Vietnam wordt steeds ingewikkelder. Noord-Vietnam kan weinig doen zonder steun van Peking en Moskou, maar moet hierbij rekening houden met het feit, dat deze twee het in het geheel niet met elkaar eens zijn; Peking beschuldigt Moskou zelfs van collaboratie met de Verenigde Staten en richt zich uitermate scherp tegen beiden; om zich tegen deze aantijging te verweren sloeg de Sovjetminister van defensie, Malinovsky, tijdens de 1 meiviering in Moskou ook een zeer heftige toon aan tegen de Verenigde Staten, maar het bleef bij woorden. Moskou onthoudt zich van een duidelijke verklaring omtrent pogingen om tot een wapenstilstand of vrede te komen, terwijl Peking onmiddellijk zowel een in april door senator Mansfield gedaan voorstel om een vredesconferentie te houden als een begin mei geopperd Canadees plan heeft verworpen. Hanoi kan dus voor de voortzetting van de oorlog meer rekenen op zijn dichtstbijzijnde buurman Mao, maar het kan de Russische hulp slecht missen en waarschijnlijk vertrouwt het deze buurman ook niet, daar Peking praktisch de onafhankelijkheid van Vietnam wel eens kon vernietigen; daar komt bij, dat Peking wel rustig verder bouwt aan zijn atoommacht - onlangs nam het zijn derde en geslaagde proef - maar toch het prestige van communistisch China in Azië en Afrika de laatste tijd ernstig heeft geleden. Ho Tsji Minh probeert nu voortdurend tussen deze klippen door te laveren. In Zuid-Vietnam is de toestand al even onoverzichtelijk. Vorige maand vermeldden wij, dat premier Ky beloofd had binnen een half jaar verkiezingen te zullen houden voor een grondwetgevende vergadering. Kort daarop liet hij zich echt niet ontvallen, dat hij verwachtte nog wel een jaar de macht in handen te houden. Deze laatste uitlating werd door zijn tegenstanders opgevat als een verklaring, dat Ky zich niet zou neerleggen bij een uitspraak van de kiezers - een indruk, die Ky in een latere verklaring in het geheel niet wegnam. Het aanvankelijk geluwde
verzet laaide weer op en Ky zond regeringstroepen naar Da Nang om de rust te herstellen. Zo goed en zo kwaad als het ging slaagde hij hierin, maar hiermee werd de moeilijkheid niet uit de wereld geholpen. Als gematigde elementen er niet snel in slagen een voor alle partijen aanvaardbaar akkoord te vinden, heeft het voor Johnson geen zin meer om troepen te sturen omdat men in Zuid-Vietnam blijkbaar de onderlinge twisten belangrijker vindt dan de strijd tegen de door Noord-Vietnam gesteunde Vietcong. En als zo'n
| |
| |
akkoord tot stand komt, hoe wil men dan vrije verkiezingen organiseren in een land, waarvan de Vietcong grote delen bezet houdt? Hoewel de bedoelingen van de Verenigde Staten met het ingrijpen in Zuid-Vietnam tegen communistische agressie juist waren, zijn zij door eigen en Zuidvietnamese fouten steeds meer in een bijna onmogelijke positie gekomen.
| |
Indonesië
In een ander deel van Zuidoostazië begint zich een rustiger ontwikkeling af te tekenen. De invloed van Soekarno als president van Indonesië is steeds meer teruggedrongen door meer gematigde elementen. Hij is president gebleven, maar hij kon niet verhinderen, dat er stemmen opgingen om een einde te maken aan de confrontatiepolitiek tegenover Maleisië; in de laatste week van mei zijn er besprekingen gevoerd in de hoofdstad van Thailand, Bangkok, tussen de Indonesische en Maleise ministers van buitenlandse zaken, die spoedig tot een officiële beëindiging van de confrontatie hebben geleid. Ook de Philippijnen gaan over tot diplomatieke erkenning van Maleisië en er wordt weer gesproken over de vorming van Maphilindo, een federatie van Maleisië, de Philippijnen en Indonesië.
Daarnaast heeft Djakarta te kennen gegeven weer te willen terugkeren in de Verenigde Naties, waaruit het zich had teruggetrokken naar aanleiding van de Maleisische kwestie, toen Soekarno rondliep met plannen om samen met Peking een nieuwe internationale organisatie op te richten als tegenhanger van de Verenigde Naties, waartoe dan zouden moeten behoren de Afro-Aziatische landen, de Latijns-Amerikaanse en de communistische mogendheden en tenslotte alle vooruitstrevende elementen in de kapitalistische wereld. De nieuwe machthebbers willen hier niets van weten en verwachten nu ook de zo hoognodige financiële en economische hulp uit het Westen weer te ontvangen.
| |
Roemenië
De verwijdering tussen Roemenië en de Sowjet-Unie begon reeds kort na de destalinisatie door Chroesjtsjow in Rusland duidelijk te worden. De eerste jaren trad de Roemeense partijleider, Gheorghiu-Dej nog zeer voorzichtig op, maar toen Rusland in 1962 probeerde zijn economische integratie-plannen binnen de Comecon te verwezenlijken, werd het besef, dat deze gevaarlijk waren voor de industriële ontwikkeling van Roemenië groter en distancieerde Boekarest zich verder van Moskou. In het Russisch-Chinees ideologisch conflict veroorloofde Roemenië zich de weelde geen partij te kiezen; het kon zodoende niet alleen in aanmerking komen om te proberen een bemiddelende rol te spelen tussen Moskou en Peking, maar ook profiteren van dit geschil om de eigen onafhankelijke positie te versterken.
Na de dood van Gheorghiu-Dej in 1965 heeft de nieuwe eerste secretaris van de partij, Ceausescu, deze politiek voortgezet. De culturele betrekkingen met Frankrijk werden versterkt, terwijl ook de economische contacten met dit land, met West-Duitsland en Engeland nauwer werden aangehaald. Tegenover Rusland poneerde Ceausescu herhaalde malen de stelling, dat de communistische
| |
| |
partijen het recht hadden ‘in onafhankelijkheid en beschut tegen elke buitenlandse interventie te beslissen over de revolutionaire strategie en tactiek’. De opvatting dat de vestiging van het communistische regime in Roemenië te danken was aan de Russische bevrijding werd verworpen en vervangen door de bewering, dat deze het gevolg was van een gewapende ondergrondse opstand, terwijl de aanspraken van Rusland op Bessarabië werden bestreden en dit gebied weer werd opgeëist.
Nadat ook de betrekkingen met Albanië en Joego-Slavië waren verbeterd, heeft Boekarest nu aan Rusland nieuwe moeilijkheden bezorgd door te eisen, dat het pact van Warschau zou worden herzien. Roemenië wil zich ook in het militaire vlak niet onderwerpen aan de Russische leiding en eist, dat alle belangrijke beslissingen met algemene stemmen zullen genomen worden, m.a.w. dat Roemenië een vetorecht zou krijgen; Ceausescu zou zelfs gedreigd hebben met uittreding uit het pact als hij zijn zin niet zou krijgen. Kennelijk is men in Moskou erg geschrokken van deze houding, want onmiddellijk is Brezjnev, de Russische partijleider, op bezoek gegaan in Boekarest om te proberen de storm te bedaren. In hoeverre dit overhaaste bezoek mede is bepaald door een tegen half mei aangekondigde Chinese visite aan Roemenië is onbekend, zoals ook niet na te gaan is waarom dit laatste bezoek niet door is gegaan. Het is echter niet aan te nemen, dat Roemenië zijn gunstige positie zal prijsgeven en het voorbeeld van Albanië zal volgen door zich aan te sluiten bij Peking.
| |
Nederland
Loonbeleid, regeringsbeleid en verkiezingen
In april vorig jaar deelde mr. Cals de Koningin mede, dat hij de opdracht aanvaardde om een kabinet te vormen, dat zou kunnen rekenen ‘op een vruchtbare samenwerking met de volksvertegenwoordiging’. Aan deze vruchtbare samenwerking blijkt toch wel het een en ander te ontbreken. Kritische stemmen meenden al terstond, dat de plannen wel erg mooi waren, maar dat de financiering te veel in het midden was gelaten. Na een half jaar heeft de minister van financiën, prof. Vondeling, dit blijkbaar ook gemerkt en wierp hij particulier het balletje op om de tweede tranche van de verlaging van de loon- en inkomstenbelasting, waartoe onder het kabinet Marijnen was besloten en die 1 januari 1967 zou ingaan, te laten vallen; toen de verschillende politieke voormannen daar niets voor bleken te voelen, werd er niet meer over gesproken. Enige moeilijkheden tussen de regeringspartners ontstonden naar aanleiding van de door het partijbestuur van de PvdA geschreven brief over Vietnam, die op 2 mei aan de ambassadeur van de Verenigde Staten in den Haag werd aangeboden. Hierin ging het partijbestuur verder dan in een Tweede Kamermotie Ruygers (PvdA) van mei vorig jaar was vastgelegd. In deze motie, die gesteund werd door de vijf grote fracties, werd aan de Nederlandse regering gevraagd om te bevorderen, dat er ter inleiding van onderhandelingen zonder voorwaarden een wapenstilstand zou gesloten worden. Nu vraagt het partijbestuur een onmidddellijke stopzetting van de bombardementen en vorming
| |
| |
van een representatieve burgerregering in Vietnam, waarin ook het nationale bevrijdingsfront zou moeten vertegenwoordigd zijn. Beide andere regeringspartijen verweten de PvdA niet alleen af te wijken van genoemde motie Ruygers, maar ook dat zij zowel het parlement als de regering passeerde door zich rechtstreeks te richten tot de Verenigde Staten. Men zocht naar een verklaring hiervan en opperde de mogelijkheid, dat het partijbestuur handelde onder invloed van de minder gunstige resultaten bij de Provinciale Statenverkiezingen en nu de linkervleugel enigszins wilde tegemoet komen. De PvdA-fractie in de Eerste Kamer heeft uitdrukkelijk verklaard, dat h.i. geen verschil bestaat tussen de inhoud van de motie en de brief; de anderen waren niet overtuigd.
Ernstiger moeilijkheden leverde het loon- en prijsbeleid. De door werkgevers en werknemers opgestelde cao's worden gecontroleerd door de looncommissie van de Stichting van de Arbeid en door het College van Rijksbemiddelaars. Een groot aantal heeft de goedkeuring reeds ontvangen, maar bij de overigen ging men soms nogal ver uit boven het door de regering genoemde 7% plafond voor loonstijging. Zij verwacht van een te grote stijging ernstige gevolgen voor de nationale economie en minister Veldkamp zag zich dan ook genoodzaakt een drietal cao's nu reeds onverbindend te verklaren; men sprak ook over de afkondiging van een loonpauze en zelfs van een loonstop. De regering en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven voerden verder overleg, dat met grote geheimzinnigheid werd omringd, waarna beide partijen weer afzonderlijk beraadslaagden. Voorzover bekend bleven de vakcentrales afkerig van het loonbeleid der regering en vond men hier vooral de vaststelling van een loonplafond op dit ogenblik te laat. Als resultaat van een kabinetsraad op 20 en 21 mei kondigde de regering tenslotte aan tot 15 juli geen cao's meer goed te keuren; verdere maatregelen waren een personeelsstop voor de overheidsdiensten tot eind 1966, temporisering van de overheidsuitgaven en een tot 31 december geldende algemene prijzenbeschikking. In het daaropvolgende kamerdebat werd de regerings-politiek fel aangevallen door de oppositie, maar de regeringspartijen hadden reeds blijk gegeven geen tweede kabinetscrisis binnen 4 jaren te wensen en dus kwam het kabinet er goed af. Inmiddels is gebleken, dat de Stichting van de Arbeid zich ook nu niet met het loonbeleid kan verenigen. Haar bevoegdheden, w.o. goedkeuring van cao's, zijn overgedragen aan het college van Rijksbemiddelaars en tevens is de loonpauze opgeheven.
Ook de regeringspartijen hadden echter wel kritiek; door alle drie werd gewezen op de veel te hoge overheidsuitgaven. Minister Vondeling moest toegeven, dat de begroting voor 1966 nu reeds met een miljard was overschreden en het geloof in de Kamer, dat de afremming van de uitgaven voldoende soelaas zou opleveren, was niet groot. Sijmen zal straks wel moeten betalen, maar wordt recalcitrant; bij de gemeenteraadsverkiezingen op 1 juni groeide de Boerenpartij sterk, terwijl de oppositiepartijen of verlies leden (VVD) of ongeveer gelijk bleven (CHU). De regeringspartijen gingen achteruit. Het praatje dat gemeenteraadsverkiezingen nauwelijks betekenis hebben voor de landspolitiek, gaat deze keer in elk geval niet op.
6-6-'66
J. Oomes
| |
| |
| |
België
Wetsvoorstel-Verroken: Leuven Vlaams
Dinsdag 17 mei, één dag nadat het bisschoppelijk mandement over de Katholieke Universiteit te Leuven door de pers algemeen bekend was geworden, diende dhr. Jan Verroken, voorzitter van de Vlaamse C.V.P.-fractie in de Kamer, een wetsvoorstel in betreffende het taalgebruik in het hoger onderwijs. Het voorstel steunt op het beginsel dat, zoals in het lager en het voortgezet onderwijs, de streektaal ook de voertaal van het hoger onderwijs moet zijn. Aldus zou er te Leuven geen hoger onderwijs in het Frans meer mogen gegeven worden. Alleen voor de faculteit van godgeleerdheid en kerkelijk recht alsmede voor enkele andere welbepaalde colleges wordt een uitzondering gemaakt. Het voorstel voorziet dat met de overheveling van de Franse sectie van de Universiteit te Leuven een begin gemaakt wordt in 1968.
Van meet af aan wekte het sterke reacties. De Vlaamse vleugel van de C.V.P. stond er praktisch voltallig achter, de Waalse vleugel daarentegen reageerde totaal afwijzend. Voor de centrale leiding van de C.V.P. bleek het een hachelijk probleem te zijn. Die indruk had iedereen die de persconferentie bijwoonde welke op 18 mei gegeven werd door de voorzitter van de partij, R. Houben, en waarop deze zei, het wetsvoorstel Verroken nog niet te kennen, van mening te zijn dat de bisschoppen het recht hadden de beslissingen te nemen welke zij gepubliceerd hadden, maar dat het probleem-Leuven ook op het politieke vlak behandeld dient te worden. Op verscheidene volgende vergaderingen van C.V.P.-mandatarissen bleek nog beter hoe grondig de Vlamingen en de Walen in de partij verdeeld zijn. Verroken het in een interview verstaan, dat er tijd overheen zou gaan alvorens zijn wetsvoorstel een kans maakte om in het parlement behandeld te worden, maar hij verklaarde er zeker van te zijn dat het uiteindelijk aanvaard zal worden. Hij maakte de indruk voor het ogenblik steun te zoeken bij Vlaamse socialisten en liberalen, maar aangezien de hoogste B.S.P.- en P.V.V.-leiding de unitaire Leuvense formule blijft verdedigen, zal die steun niet gemakkelijk gevonden worden. Psychologisch werd het wetsvoorstel-Verroken zo belangrijk geacht, dat meer dan één katholieke Vlaamse krant schreef dat de toekomst van de C.V.P. in Vlaanderen ervan afhangt. Zelden werd een wetsvoorstel in zulke geladen sfeer ingediend.
De toekomst van Verrokens tekst dient men te beschouwen in het raam van de recente wetgevingen betreffende de ontwikkeling van de Katholieke Universiteit. De wet van 30 juli 1963, die o.m. regelingen bevat inzake het taalgebruik in het onderwijs, hield inzake universitair onderwijs in Vlaanderen aanzienlijke concessies in. Het voortbestaan van de Franstalige afdeling van de Universiteit te Leuven werd a.h.w. vanzelfsprekend beschouwd. Ten behoeve van het Franssprekende professorencorps, het Franssprekend personeel en hun gezinnen werden beperkte taaifaciliteiten op administratief gebied toegestaan. De Vlaamse openbare mening heeft hierop destijds wel ongunstig gereageerd, echter niet zo vinnig als nu. Nu ziet ze er een gevaarlijke bedreiging in voor heel Vlaams-Brabant. Op deze concessies van 1963 beroepen de Waalse C.V.P.-ers zich nu
| |
| |
om te betogen dat Verroken de getroffen overeenkomst verbroken heeft.
Een tweede wetgevende grondslag voor het toekomstig parlementair werk inzake de universiteit te Leuven vormt de wet van 9 april 1965, die betrekking heeft op de uitbreiding en de decentralisatie van het universitair onderwijs. Er werden centra van universitair onderwijs opgericht in verscheidene streken van het land: Kortrijk, Antwerpen, Namen; de uitbreiding van de katholieke Universiteit in andere bestuursomschrijvingen dan het Leuvense werd mogelijk. De Vlamingen zagen hierin de mogelijkheid om de Franstalige afdeling te verschuiven naar een Waals arrondissement. Deze wet heeft slechts een voorlopig karakter, en moet in 1968 opnieuw door de wetgevende macht op de helling geplaatst worden. Haar uitvoering werd vertraagd doordat de twee commissies waarvan de oprichting in de wet voorzien was, voor het ogenblik nog niet bestaan.
Aan deze algemene wetgevende omraming dient men thans Verrokens tekst toe te voegen, alsmede nog andere voorstellen die zeker nog het licht zullen zien. Een van de nog op te richten commissies zal zich met politieke vraagstukken moeten inlaten. Volgens een formule die sedert enkele jaren in België toegepast wordt, zullen in deze commissie zitting hebben ‘vertegenwoordigers van de drie nationale partijen’: m.a.w. van de C.V.P., de B.S.P. en de P.V.V. Dit is geen gunstig voorteken voor een doelmatige werking van de commissie. Aangezien de B.S.P. voor het ogenblik in de oppositie staat, is de kans gering dat haar vertegenwoordigers in deze commissie parallel en in dezelfde geest zullen werken als de vertegenwoordigers der regeringspartijen. Het voornaamste bezwaar tegen dit monopolie van ‘de drie nationale partijen’ wortelt echter dieper. Na het bekend worden van het bisschoppelijk mandement bleek in Vlaanderen een ongemeten actievermogen aanwezig te zijn, dat inzake inspiratie en werking in totaal andere zones ligt dan de politieke partijen. De eerste dagen na 15 mei bleken de partijen ver verwijderd te zijn van de collectieve reacties. Het ontzagwekkende protest dat in Vlaanderen loskwam, borrelde op uit andere bronnen dan de georganiseerde partijen. Het wetsvoorstel Verroken dient men in de eerste plaats te zien als een poging om het verloren contact met de Vlaamse opinie te herstellen.
Is het dan wel doelmatig de Leuvense problematiek uitsluitend te draineren naar partijpolitieke regionen waarvan zo duidelijk gebleken is dat ze in de jongste tijd geen voeling meer hadden met wat er in Vlaanderen omging? Vroeg of laat zullen de politieke partijen hun opstelling in deze aangelegenheid grondig moeten veranderen. Snel zal dit evenwel niet gebeuren, o.m. omdat de unitaire organisatie van de drie grootste partijen dit verhindert. Het gevaar bestaat dat ondertussen wetsvoorstellen als dat van Verroken vast raken in een ingewikkeld raderwerk van commissies allerhande. Dit tijdverlies zal de spanningen alleen maar verscherpen.
Misschien mag in verband hiermee wel opgemerkt worden dat de beroepspolitici niet zo goed geplaatst zijn om zich te verbazen over het gebrek aan contact met de openbare opinie in Vlaanderen bij het Belgische episcopaat. De politici zijn namelijk zelf in vele gevallen volstrekt niet op de hoogte van
| |
| |
vele politiek-psychologische feiten en verhoudingen. De ongemeen heftige Vlaamse reactie inzake Leuven was voor hen net zo goed een verrassing als voor het episcopaat. Als zij spreken over gebrek aan informatie, bedoelen zij meestal dat het publiek beter moet geïnformeerd worden over wat zij doen en zeggen. Er lijkt echter minstens evenveel behoefte te bestaan aan meer informatie in de andere richting: de politici dienen zich beter te informeren over wat er in de levende gemeenschap omgaat. Dat ook de pers haar observatie dient te verscherpen, zal iedereen beamen die deze Leuvense episode gevolgd heeft.
| |
NATO-probleem: dringend
Op het ogenblik dat we dit overzicht afsluiten heeft te Brussel een conferentie plaats van de veertien NATO-landen die zich willen beraden nadat Frankrijk zoniet de NATO zelf, dan toch de NATO-organisatie verlaten heeft.
In NATO-milieus was een sterke neiging merkbaar om minstens een deel van de NATO-hoofdkwartieren en installaties die Frankrijk moeten verlaten, naar België te verleggen. Te Brussel echter, waar men er anders steeds op uit is internationale organismen te herbergen, was er ditmaal niet veel geestdrift en elders in het land al evenmin. Daarenboven werd in toenemende mate duidelijk dat er geen eensgezindheid meer bestaat over de Belgische buitenlandse politiek. In de week voor Pinksteren nam de voorzitter van de Senaat, P. Struye, zelfs een ostentatieve anti-houding aan, door zich bij de stemming over de begroting van landsverdediging te onthouden. Nadien greep de voorzitter van de socialistische Senaatsfractie, H. Rolin, de gelegenheid te baat om zich uit te spreken tegen de vestiging van de staforganisatie en van de bases van de NATO in België. Zowel van Struye als van Rolin was het allang bekend dat zij Spaaks beleid niet mochten, maar het was de eerste keer dat zij zo duidelijk tegen de NATO opkwamen.
Ter gelegenheid van de aankomst der voornaamste deelnemers aan de NATO-conferentie - onder wie staatssecretaris Dean Rusk - tijdens het week-end van 4 en 5 juni, werden te Brussel anti-NATO-betogingen gehouden. Dat was ook vroeger al voorgevallen, maar in de huidige omstandigheden had dit meer politieke draagwijdte. Alles wijst erop dat het buitenlands beleid de inzet zal worden van binnenlandse wrijvingen. De anti-NATO-gezindheid wordt in de hand gewerkt door de internationale evolutie en door het feit dat de B.S.P., in de oppositie, zich dus niet direct met de buitenlandse politiek verbonden voelt.
| |
Verhouding met Kongo: op dieptepunt
Van 12 tot 26 mei onderhandelde (met enkele dagen onderbreking) een Kongolese afvaardiging te Brussel met de Belgische regering. Voor de Kongolezen was het doel een herziening te verkrijgen van de Belgisch-Kongolese akkoorden die in februari 1965 ondertekend werden door de toenmalige Kongolese eerste-minister Tsjombe.
De besprekingen werden overschaduwd door een duidelijke kentering in Kongolese regeringskringen tegenover België. De stemming was enkele dagen zelfs
| |
| |
bitsig, hetgeen zich uitte in enkele incidenten die op zichzelf niet zo belangrijk, maar psychologisch symptomatisch waren: Kongolese bezwaren tegen de kabinetchef van de minister van buitenlandse zaken, de door Harmei van Spaak overgenomen Davignon (die zich oneerbiedig over generaal Moboetoe zou hebben uitgelaten); anti-Belgische radiopropaganda te Kinsjasa (ex-Leopoldstad); verbod aan Sabena-vliegtuigen te landen in Elisabethstad, enz. enz. Aan Union Minière werd verboden haar kopererts nog te vervoeren over de spoorweg door Angola, Kongo drong aan op verlegging van de maatschappelijke zetel van de Union Minière naar Kinsjasa, enz.
Een van de belangrijkste gevolgen van het in 1965 ondertekende akkoord was de oprichting van het Belgisch-Kongolees Fonds voor Delging en Beheer - een instelling die jaarlijks gevoed wordt door een dotatie van 300 miljoen Belgische Fr. van de kant van Kongo, terwijl België de overige financiële lasten voor zijn rekening neemt. In ruil voor de ex-koloniale schuld gaf het Fonds geconverteerde obligaties uit met een rentevoet van 3,5%. De financiële bijdrage van Kongo werd krachtens deze overeenkomst automatisch afgehouden van het Kongolese tegoed voortkomend uit de export. Tegen dit automatisch karakter hadden de Kongolese onderhandelaars ditmaal bezwaren. Verder werd te Brussel langdurig onderhandeld over aangelegenheden die door het vorige akkoord niet helemaal geregeld waren: eigendomsrecht van Kongo op sommige participaties in privé-maatschappijen en in parastatalen, o.m. de Kongolese deelneming in Sabena, in mijnmaatschappijen als Forminière, Kasai, Kilomoto e.a.
Men is niet verder geraakt dan enkele voorlopige regelingen en er zal verder onderhandeld worden in Kinsjasa. De Kongolese regering scheen er toen nog op te rekenen dat op 30 juni, verjaardag van de Kongolese onafhankelijkheid, minister van buitenlandse zaken Harmei te Kinsjasa zou zijn om een nieuw, volledig akkoord te ondertekenen. Van meet af aan leek dit onwaarschijnlijk. Enkele dagen nadien deden er zich te Kinsjasa gebeurtenissen voor die dit bezoek van minister Harmei helemaal onwaarschijnlijk maken, nl. de openbare terechtstelling van vier Kongolese ex-ministers op 2 juni. Vooral hun (echte of vermeende) relaties met Tsjombe werden hun door het huidige bewind kwalijk genomen. De tweede secretaris van de Belgische ambassade, dhr. Alain Rens, werd door de Kongolese regering tot persona non-grata verklaard, wegens voorkennis van de voorbereide staatsgreep.
Op grond van de beschikbare informatie is het onmogelijk klaar te zien in deze zaak, waarvan de achtergrond gevormd wordt door een verscherpte tegenstelling tussen de meestal in België verblijf houdende ex-premier Tsjombe en het bewind Moboetoe. De gastvrijheid die België aan Tsjombe verleent, wordt in Kinsjasa gelijk gesteld met actieve steun aan Tsjombe's politieke plannen door invloedrijke Belgische kringen. Aldus zijn de Belgisch-Kongolese betrekkingen opnieuw tot een dieptepunt gezonken.
5-6-1966
Hektor de Bruyne
|
|