Streven. Jaargang 19
(1965-1966)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 859]
| |
Kerk in Spanje
| |
[pagina 860]
| |
voor een antwoord op deze vraag vinden we o.a. in de reactie van de Kerk in Spanje op het concilie. | |
De kerk van het regime en de andere kerkHet voornaamste middel dat het concordaat met de Heilige Stoel de regering in de hand speelde, is de manier waarop de benoeming van nieuwe bisschoppen en bisschoppelijke coadjutoren geregeld werd: ‘Bij een vacature van een aartsbisschoppelijke of bisschoppelijke zetel.... zal de apostolische nuntius zich op confidentiële wijze met de Spaanse regering in verbinding stellen.... en zodra een principiële overeenkomst bereikt wordt, de Heilige Stoel een lijst overmaken van minstens zes geschikte personen. De Heilige Vader zal hieruit drie geschikte namen kiezen en deze via de apostolische nuntiatuur aan de Spaanse regering overmaken. Binnen de dertig dagen zal het staatshoofd dan één van deze drie presenteren’ (AAS, XXXIII, pp. 480-481). Dit presentatierecht heeft ertoe geleid, dat alle bisschoppen die sinds 1941 benoemd zijn, zich tegenover het regime verplicht voelenGa naar voetnoot2. De conservatieve mentaliteit van de overgrote meerderheid der Spaanse bisschoppen blijkt ondermeer uit enkele recente uitspraken. In een interview met de Portugese krant A Voz - overgenomen in het grote blad van Barcelona La Vanguardia Espanola van 15 december 1965 - werd mgr. Morcillo, aartsbisschop van Madrid, de vraag gesteld: ‘Wat denkt Uwe Excellentie te ondernemen tegenover het katholieke progressisme, dat volgens het woord van Pater Arrupe het Iberische schiereiland aan 't binnenstromen is?’ De aartsbisschop antwoordde: ‘Tegenover het katholieke progressisme een robuust katholicisme stellen, meer verantwoord en degelijker, aangepast aan de behoeften van deze tijd.... Uitsluitend de hiërarchie, de katholieke actie en de priesters komt het toe, katholieken te vormen en het evangelie te preken’. Op de vraag: ‘Wat denkt Uwe Excellentie over schema 13?’, antwoordde de aartsbisschop: ‘Het is zeer gevaarlijk en men zal het in een slechte richting proberen uit te buiten’. Op de vraag: ‘Moet ik hieruit afleiden, dat het concilie naast het goede ook veel verwarring heeft teweeggebracht?’, verklaarde de aartsbisschop tenslotte: ‘Het gaat ermee als met de Taag. Na uit haar oevers te zijn getreden en overstromingen te hebben veroorzaakt, zal zij in haar bedding terugkeren. Zo hopen wij dat na de verwarring alles tot het normale terug zal keren en dat dan het constructieve werk kan beginnen’. Op 12 december 1965 publiceerde La Vanguardia Espanola ook een interview met de aartsbisschop van Barcelona. Op de vraag: ‘Hoeveel priester-arbeiders werken er op dit ogenblik in uw bisdom?’ antwoordde deze: ‘Er zijn er geen en er zullen er nooit komen. De taak van de priesters is, mij te helpen in ons gezamenlijk apostolaat. Het priesterschap is niet te verenigen met een optreden als arbeider’. | |
[pagina 861]
| |
Wat vele Spaanse katholieken de hiërarchie het meest verwijten, is dat ze ‘zwijgt’: ‘Heeft het episcopaat dan niets te zeggen ten overstaan van zo verschrikkelijke werkelijkheden?’ zo vraagt een vlugschrift van het clandestiene christelijke vakverbond, aangesloten bij de internationale confederatie der christelijke vakbonden. Dit zwijgen viel ondermeer op in twee recente gebeurtenissen in Barcelona, die veel stof deden opwaaien in het buitenland en waarop we hier even willen ingaan: de brutale rel die in oktober 1965 ontstond naar aanleiding van twee lezingen van de Belgische priester Evely en het optreden van de politie, maart 1966, tegen de studenten die zich in het kapucijnenklooster hadden verschanst. Op uitnodiging van zeven lekenorganisaties zou Evely, een bekende auteur van verschillende boeken over spiritualiteit die ook in het Catalaans vertaald zijn, op 26 en 28 oktober 1965 in Barcelona in het ‘Forum Vergès’, de zaal van de universitaire Mariacongregatie van de jezuïeten, twee lezingen houden, een over ‘de religieuze crisis in de moderne wereld’ en een over ‘het ongeloof van de gelovige’. Daarna zou hij spreken in het Joannes XXIII-auditorium van het C.I.C.F. (Instituut voor vrouwelijke lekenvorming) en in het Groot-Seminarie. Ofschoon juist in die dagen in Barcelona een nieuw boek van Evely verscheen, voorzien van het imprimatur van de aartsbisschop, werd zijn optreden in het Groot-Seminarie verboden ‘daar de Curie van het aartsbisschoppelijk paleis (de aartsbisschop zelf was in Rome) de doctrine van deze priester als heterodox beschouwt’. Over de rel die ontstond bij Evely's tweede lezing in het ‘Forum Vergès’ op 28 oktober, vertelt een ooggetuige het volgende: ‘Wanneer de spreker om 8 uur wil beginnen, komen zeven jonge mannen het podium opgelopen: iedereen moet de zaal verlaten, de lezing gaat niet door. De microfoon wordt de zaal in gegooid, de spreker wordt bij de kraag gegrepen en via de coulissen naar een kamertje gebracht, zijn aantekeningen worden verscheurd en achteraf ontdekt Evely zelfs dat het manuscript van een nieuwe vertaling van een zijner boeken en zijn reisgeld verdwenen zijn. Provocateurs schreeuwen door elkaar: “Leve het communisme! Leve het separatisme! Leve Franco!” Het tumult ontaardt in handtastelijkheden. Een jezuïet die op het podium verschijnt om tot kalmte te manen, wordt met een gescheurde toog weer naar beneden gehaald. Al drie keer heeft men de politie opgebeld; wanneer ze eindelijk komt, worden er slechts drie jonge mannen meegenomen, buiten de zaal worden ze weer losgelaten. Nadat de politie nog een tweede keer heeft moeten optreden, kan Evely twintig minuten spreken. Hij spreekt niet over het aangekondigde onderwerp, maar over “het geduld en de liefde van Christus”. Bij het verlaten van de zaal delen meisjes een vlugschrift uit met beledigende aanklachten tegen de Belgische priester. Hij begeeft zich naar het lokaal van het C.I.C.F., waar hij om half elf moet spreken over “het gebed”. De organisatrice van de avond, Rosa Escofet, heeft van de politie de verzekering gekregen dat de ordediensten een uur voor de lezing ter plaatse zullen zijn, maar als de lezing begint is er geen politie te zien. In de zaal schreeuwen dezelfde jongelui brutale beledigingen aan het adres van Evely. Weer ontstaat er tumult en zeven personen | |
[pagina 862]
| |
worden ernstig gewond. Men dringt binnen in de gebouwen van het Instituut, waar schrijfmachines, telefoonapparaten, stoelen en papieren vernield worden. Ondanks herhaalde oproepen blijft de politie afwezig. Een politiewagen staat gestationeerd op 150 meter van het gebouw, maar “we mogen niet tussenbeide komen”. Om elf uur is alles afgelopen; vijf over elf verschijnt de politie’. Het blijkt nu dat het gedetailleerde rapport van deze feiten, opgesteld door het C.I.C.F. en ingediend bij het gerecht, niet tot een proces zal kunnen leiden. De namen van 25 der onruststokers werden nochtans geïdentificeerd. Zij behoren tot de meest uiteenlopende organisaties: o.m. een jonge integristengroep onder leiding van een jezuïet (die loochent iets met deze feiten te maken te hebben) en Carlisten, rond de extreem-rechtse religieuze tijdschriften Qué pasa? en El Cruzado Espanol (dit laatste is een van de 28 tijdschriften die onlangs samen een boek tegen het concilie uitgaven). Dezelfde groepen storen sinds meer dan een jaar ook de lezingen van Ruiz Jiménez, een van de leken op het concilie, hebben eens een andere katholieke spreker, Basconte, met bloedend gelaat van het podium gejaagd, en dreven met geweld de manifestanten uiteen die vreedzaam voor het aartsbisschoppelijke paleis in Barcelona defileerden om de terugkeer te eisen van de verbannen Catalaanse abt van Monserrat. Naast deze religieuze fanatici identificeerde men nog een belangrijke groep van zuiver politieke agitatoren; dezen traden echter niet in georganiseerd verband op, maar handelden op persoonlijk initiatief. Het vlugschrift tenslotte dat na Evely's lezing op straat verspreid werd, was getekend: ‘Burgerlijke Actie’, ‘Christelijk Catalonië’ en ‘Jeugd en Vrijheid’. Het begon met de woorden: ‘Wacht u voor valse profeten, mensen die tot u komen in schaapskleren, maar van binnen roofzuchtige wolven zijn.... De kerkelijke overheid heeft de aan-gekondigde lezingen in het seminarie verboden wegens de onbetrouwbaarheid van deze Evely.... Het gaat hier om een aanval tegen het christelijke en katholieke geloof; het geloof van onze vaderen en van ons land, waarin wij en onze zonen wensen te leven en te sterven, wordt hier geridiculiseerd. Daarom protesteren wij, als mens en als christen’. Pas twee dagen later verscheen in alle Spaanse dagbladen een eensluidend kort berichtje over deze gebeurtenissen; ze werden toegeschreven aan een ‘divergentie van theologische opinies’. De aartsbisschop betreurde later het geweld, maar evenzeer de onvoorzichtigheid van hen die een zo verdacht spreker hadden uitgenodigd. In een korte tekst drukte het C.I.C.F. zijn dank uit ‘aan allen die geholpen hadden om de rustverstoorders tot de orde te roepen en om de schade te herstellen’. De kranten die deze tekst opnamen, moesten dit bekopen met stukgegooide ruiten. Ook in verband met het - door de wet verboden - vrije studentensyndicaat (de gebeurtenissen van 9 tot 11 maart jl. bij het kapucijnenklooster) ontstond er een conflict tussen de staat en bepaalde kerkelijke kringen en bleef de hiërarchie eens te meer zwijgen. De officiële verkiezing voor het studentensyndicaat, waarbij uitsluitend een door de overheid opgestelde lijst van kandidaten fungeerde, werd door vele studenten in het belachelijke getrokken (men stemde voor de Cordobés. Franco enz.); anderen bleven, ondanks het verplich- | |
[pagina 863]
| |
tend karakter van de verkiezing, gewoon weg. Men wilde een vrije studentenvakvereniging, vrije, door de studenten zelf opgestelde kandidatenlijsten. Om de universiteit zelf niet in moeilijkheden te brengen, zocht men een plaats van samenkomst buiten de universiteitsgebouwen. Na een vergeefse poging bij de jezuïeten, vond men de kapucijnen bereid en werd de vergadering uitgeschreven voor woensdag 9 maart om vier uur in de zaal ‘Franciscalia’. Behalve studenten uit twaalf faculteiten was er ook een groep bekende Spaanse intellectuelen en professoren aanwezig, onder wie de historicus Rubiö, de Catalaanse schrijvers Espriu en Pere Quart, de schilder Tapiès, professor Sacristan van de economische faculteit en professor Garcia Calvo, die verleden jaar in Madrid ontslagen werd na de studentenrellen aldaar, 's Anderendaags bezette de politie de universiteit. De studenten verschansten zich in het kapucijnenklooster. De politie ging aan de aartsbisschop de - volgens het concordaat vereiste - toelating vragen om het klooster binnen te mogen. Het antwoord van de bisschop is niet bekend. Doch na twee nachten omsingeling drong de politie toch binnen, in het bezit van een document van het ministerie van Volksgezondheid: het klooster moest geëvacueerd worden vanwege ‘slechte hygiënische condities’. Radio en T.V. bekritiseerden de kapucijnen scherp, die het gewaagd hadden ‘jongens en meisjes samen in één lokaal te laten overnachten, en dat in een huis voor theologie’. Op 13 maart publiceerde La Vanguardia Espanola een artikel waarin het schandaal van de tabakszwendel van de Italiaanse kapucijnen scherp aan de kaak werd gesteld (feiten die dateren van mei 1965 en toen in de gehele Spaanse pers verzwegen werden). Het bisschoppelijk ordinariaat verbood tenslotte op 12 maart de priesters, in hun zondagshomilie pers of politie te noemen of ook maar met een woord van de kapucijnenaffaire te gewagen. De ongeveer dertig intellectuelen en kunstenaars die aan de vergadering in het kapucijnenklooster hadden deelgenomen, werden veroordeeld tot boeten, gaande van 25.000 tot 200.000 pesetas. Ook zeven intellectuelen en kunstenaars uit Madrid, die zich met hun collega's van Barcelona solidair verklaarden, werden tot boeten veroordeeld. De bisschop van Lerida, mgr. Aurelio del Pino, heeft de jezuïet P. Gobernet, directeur van de vrouwelijke Mariacongregatie, die een manifest publiceerde waarin 17 verschillende organisaties van de katholieke actie zich solidair verklaarden met de houding van de kapucijnen in Barcelona, uit zijn bisdom gewezen. Op 21 april werd de universiteit van Barcelona voor onbepaalde tijd gesloten. Ook in andere, reeds lang slepende binnenlandse problemen is de Kerk soms van nabij betrokken. Zo b.v. in de taalstrijd en de beweging voor politiek separatisme in Baskenland en Catalonië. De eerste nieuwe bisschopsbenoeming in Spanje sinds het concilie was die van de hulp-bisschop met recht van opvolging in Barcelona, mgr. Gonzalez Martin, op 23 februari jl. Deze bisschop kent geen Catalaans, de taal die gesproken wordt door 65% van de provincie Barcelona. Eén van de talrijke protestbrieven die de nieuwe bisschop bereikten en die hem aanraadden zijn benoeming te weigeren, kwam van 23 intellectuelen, die hun ‘respect uitdrukten voor de persoon van de bisschop’, doch erop wezen dat ze ‘diep ontgoocheld waren door de benoeming van iemand die de | |
[pagina 864]
| |
complexe sociale werkelijkheid van dit aartsbisdom en bovendien de taal, de geschiedenis en de cultuur van dit land niet kent. Alle gelovigen die hun hoop gesteld hadden op de leer van Pacem in Terris over de eerbied voor de culturele minderheden, zijn hierdoor diep verontrust’. Waarom en met welke bedoelingen steunt de regering een oud, verstard kerkbeeld en zet zij zich schrap tegen kerkelijke kringen die - liefst zo vlug mogelijk - vernieuwing willen? Het regime wil de bestaande politieke en sociale structuren blijkbaar zo lang mogelijk in stand houden, in de overtuiging dat deze de enig mogelijke zijn, wil men niet in een chaos vervallen. Het kan hierbij voornamelijk steunen op kapitalistische kringen, op de groot-grondbezitters en die leden van de Kerk die nog steeds geobsedeerd zijn door wat zij zien als de boeman van de ‘rode’ vervolging. Met uitzondering van de katholieke Basken, die in de Burgeroorlog aan de andere zijde vochten, gaan regime en Kerk sedert 1939 hand in hand. Voord voor twee dingen is het regime beducht: het oude separatisme, dat centrifugaal werkt tegenover de conservatief-castiliaanse geest, en alles wat in de verste verte zou kunnen herinneren aan het schrikbeeld van ‘de bloedige sociaal-antiklerikale revolutie’. De oudere generatie onder de priesters, die de Revolutie hebben meegemaakt en familieleden en confraters hebben zien vermoorden, zien in het regime nog veelal de bevrijder, wiens ‘kruistocht’ de Kerk heeft gered. Tegenover dit regime voelen zij zich verplicht | |
LiberaliseringIn het Italiaanse tijdschrift Relazioni verscheen verleden jaar een artikel van een anoniem Spaans auteur, van wie de redactie verzekerde dat hij een ‘altissi-ma personalita’ is, die een van de hoogste ambten in Spanje zou bekleden. Hierin lezen we: ‘Men hoopt nu dat Spanje erin zal slagen stappen te doen in de richting van grotere politieke vrijheden. Wanneer de overheid niet zelf de weg baant, ontstaat onvermijdelijk het gevaar dat het volk op eigen hand in beweging komt en in plaats van een mooie, brede weg zou het dan wel eens een banjir kunnen worden’. Het is een feit, dat de regering sinds enkele jaren bedacht is op een zekere mate van liberalisering. De vraag is echter, of dit, zoals Miguel de Castillo zegt, alleen gebeurt ‘omdat het regime zich bedreigd voelt’, ofwel uit overtuiging. De maatregelen die genomen zijn of overwogen worden om meer vrijheid toe te staan op het gebied van de informatie, de vakvereniging en de studentenorganisaties, zijn niet veel meer dan schuchtere pogingen en schijnen inderdaad alleen maar ingegeven te zijn door een paternalistische vrees. Er bestaat in Spanje geen vrije publieke opinie. Uit pers, radio, T.V. en officiële publikaties verneemt men niet, wat er in het volk echt leeft. Van de 14 miljoen buitenlandse toeristen die Spanje in 1965 hebben bezocht, zullen er wel heel weinig zijn die iets te zien en te horen hebben gekregen van de Spaanse mens zelf. En zelfs iemand die er jarenlang heeft verbleven, realiseert zich steeds meer, hoe riskant het is, een oordeel te vellen over dit veelzijdige volk in | |
[pagina 865]
| |
zijn geheel. Hij moet afgaan op individuele contacten en op buitenlandse publikaties. De censuur in Spanje is restrictief en niet positief, d.w.z. ze verbiedt alles wat in strijd is met de ‘openbare zeden’, met regime of met het katholieke geloof, doch in tegenstelling met wat er b.v. in de communistische staten gebeurt, legt ze niet op hoe de schrijver wél te schrijven heeft. Wie trekt hier echter de grens? Een feit is, dat men in de Spaanse dagbladen vele elementaire en belangrijke berichten mist; dat de berichtgeving in pers en T.V. over de mijnstakingen in Asturië of over de studentenbetogingen in Madrid en Barcelona b.v. op z'n zachtst gezegd onvolledig waren. Ook voor de berichten over de Kerk geldt dit. Zeker, kerkelijke publikaties worden door de staat niet gecensureerd. De vraag is echter of zij niet onder druk staan en of sommige - ruim vertegenwoordigde - opinies binnen de Kerk aan het woord kunnen komen. Bisschoppelijke en zelfs pauselijke brieven en encyclieken worden vaak tendentieus of beslist onvolledig samengevat en geciteerd. Spreekt een kerkelijk blad vrijuit, dan krijgt het toch last met de censuur. Een onafhankelijk katholiek maandblad als Cuadernos para el Dialogo heeft dit reeds menigmaal moeten ervaren; het is verschillende keren gebeurd dat het niet kon verschijnen. Sinds 9 april is er nu echter een nieuwe wet van kracht. Toen deze verleden jaar door de minister van informatie, Fraga Iribarne, in de Cortes werd voorgesteld, waren er 230 amendementen, die de liberaliserende wet ofwel ‘te verregaand’ ofwel ‘niet verregaand genoeg’ vonden. In een lezing voor de bijna voltallige Spaanse bisschoppenvergadering in Rome (4 november 1965) bejegende Fernando Martin-Sanchez, de vice-president van de katholieke Spaanse persorganisatie ‘Editorial Catolica’, het ontwerp, op enkele restricties na, positief en lovend. Aan de hand van een artikel, verschenen in het Spaanse tijdschrift Ecclesia, wees het Franse I.C.I.Ga naar voetnoot3 echter op verschillende zwakke punten, vooral voor de kerkelijke publikaties: ‘De verplichting om tien nummers van elk tijdschrift aan het ministerie van informatie voor te leggen voor het begin van de verkoop, wat opnieuw preventieve censuur betekent; beperking van de rechten van de publieke opinie die nooit haar oordeel mag uitspreken over de bestaande grondwettelijke structuren noch over de regeringsactiviteiten; te strenge straffen voor al te vaag geformuleerde “delicten” inzake persvrijheid..’. Op 3 februari 1966 werd het ontwerp door de bevoegde commissie van de Cortes definitief goedgekeurd met 22 stemmen tegen 5. De wet kreeg echter een belangrijk slot-amendement: ‘om alle problemen op te lossen, die de toepassing van deze wet zou kunnen oproepen voor de kerkelijke publikaties, die onder controle staan van de hiërarchie, zullen de regering en de commissie voor communicatiemiddelen der bisschoppenconferentie onder elkaar de nodige schikkingen treffen’. Deze dispositie voorziet ook in een uitzonderingsstatuut voor publikaties van de Falange, van de staat en van de (officiële) vakbonden. Ook inzake studenten-verenigingen beweert de staat nu een zekere liberalise- | |
[pagina 866]
| |
ring toe te laten, sinds de nieuwe wet van juni 1965 (examentijd, uiteraard slecht geschikt voor collectieve stellingnamen). Deze wet, die enigszins afgedwongen werd door de woelige studentenmanifestaties van Madrid in februari 1965, blijkt echter in feite slechts een vermomming te zijn van de oude bepalingen: alleen de staat houdt het recht om een officieel studenten-syndicaat op te richten. Vandaar de reeds vermelde reactie van de studenten in Barcelona. Wil dit syndicaat werken, dan zal dat vooralsnog clandestien moeten gebeuren. Maar het kan voortaan rekenen op de - bijna onverwacht sterke - steun van de publieke opinie. De eisen van de studenten zijn overigens ‘helemaal niet radicaal, ook als ze misschien een regering die haar vaste posities niet prijs wil geven, als zodanig voorkomen. Zij willen wat alle andere Europese studenten al heel lang verkregen hebben’Ga naar voetnoot4. Men kan hier nog het door de staat georganiseerde eenheidsvakverbond der Spaanse arbeiders vermelden. Wie Madrid bezocht heeft, kent het gigantische gebouw van deze organisatie vlak tegenover het Prado-museum. Verdedigt het echt de belangen van de Spaanse arbeiders? Er bestaan in ieder geval half-clandestiene en streng in de gaten gehouden - zo niet vervolgde - nevenorganisaties. Zo bijvoorbeeld de Hogar Obrero Action Catolica, die een christelijk vakverbond tracht op te bouwen. Vanuit het buitenland werkt nog altijd - sinds de verbanning na de burgeroorlog - de Confederacion Nacio-nal del Trabajo, die Golo Mann, de Duitse historicus, nochtans ‘anachronistisch, grotesk en negentiende-eeuws’ noemt. Deze Duitse professor publiceerde op 28 januari en 11 februari in het liberale weekblad Die Zeit twee nogal opzienbarende, heel positieve artikelen over Spanje. Doch wat moeten wij van zijn oordeel denken wanneer hij uitgaat van de liberale distinctie: ‘Het is eenvoudigweg verkeerd te beweren dat de Spaanse staat de arbeiders vijandig gezind is. De staat is enkel gekant tegen de politieke macht van de arbeiders’. | |
Evangelische vernieuwingLeeft er in Spanje ook een echt evangelisch christendom, dat zich ernstig probeert te ontwikkelen in de richting van de verhouding kerk en wereld zoals die op het Concilie in aanzet gegeven is? En zo ja, zijn dit meer dan sporadische verschijnselen: ideeën en acties die steunen op grote lagen van het Spaanse volk? Wij menen van wel. De evangelische vernieuwing wordt vooral gedragen door de generatie die de revolutie niet meer gekend heeft of deze wrede nachtmerrie tenminste zonder al te grote trauma's te boven is gekomen. ‘De jongere clerus en de kloosterlingen beneden de vijftig jaar hebben een meer open kijk, zijn minder politiek en zuiverder religieus.... De jezuïeten, die vijftien jaar geleden een uiterst conservatieve kracht vertegenwoordigden, zijn thans verdeeld tussen de ouderen die willen voortdoen als vroeger, en de jongeren, die te midden van de hedendaagse wereld hun plaats verlangen in te nemen en haar problemen aan | |
[pagina 867]
| |
te gaan. Onder deze laatsten zijn er velen die een grondige interesse tonen voor sociaal-economische problemen... In zekere mate heeft de grote politiek van het “Opus Dei” aan menig jezuïet het verlangen gegeven de reactionaire banier te strijken en er wat meer te gaan uitzien als zijn Amerikaanse, Engelse of Franse confraters... Welhaast iedereen in Spanje staat geestdriftig open voor geestelijken die zich van de politieke medefactoren bewust zijn, en hun krachten wijden aan de huidige moderne samenleving’. Dit schreef een Spaans katholiek intellectueel nu reeds zes jaar geleden in De MaandGa naar voetnoot5. Sindsdien heeft deze ontwikkeling zich nog veel sterker doorgezet. Zeer hoog is het aantal Spaanse priesters en vooral jezuïeten-studenten die in het buitenland (West-Europa en de Verenigde Staten) studeren en gewijd worden. Vooral de invloed van Frankrijk doet zich - vaak nogal eenzijdig - in deze jonge kerkelijke kringen gelden. Zelfs met het apostolaat van de priester-arbeiders werd op verschillende plaatsen in stilte begonnen. Toen in het industrie-centrum Bilbao een jezuïet priester-arbeider door zijn overste teruggeroepen werd, dreigden elf van zijn jonge confraters de orde te verlaten. De priester werkt thans nog steeds in de fabriek. In de arbeiderswijken van Madrid en Barcelona wonen verschillende jonge priesters tussen de mensen en doen er wijkwerk. In een rapport, opgesteld door een vijftiental jonge jezuïeten die tijdens de vakantie in de fabrieken of op vrachtschepen werken, lezen we over de ‘wijze om naar onze broeders te gaan’: ‘wij willen geen militanten zijn, en nog veel minder iets gaan organiseren. Opbouwen en organiseren kunnen zich immers moeilijk los-maken van uiterlijk machtsvertoon. Het doel dat we nastreven is ongeveer dit: wij willen priesters zijn die God tegenwoordig willen stellen in de arbeiderswereld en getuigen voor een kerkbeeld dat ook voor arbeiders toegankelijk is. Daarom willen wij onder hen leven, hun problemen en zorgen delen’. Op 16 maart 11. hebben 72 aalmoezeniers van de katholieke sociale beweging Vanguardia Obrera een gezamenlijke verklaring geadresseerd aan Mgr. Guerra Campos, secretaris van de Spaanse bisschoppenconferentie. Deze verklaring onderzoekt in het licht van het concilie drie belangrijke punten van het heden-daagse leven in Spanje: de problemen van de vakbonden, van de politieke toestand en van de industriële ondernemingen. Hierin leest men onder meer: ‘Het actuele politieke regime waarborgt helemaal geen vrijheid van meningsuiting, noch van vereniging.... De staat controleert en dirigeert alle informatiemiddelen en tracht zijn eigen politieke ideeën op te dringen.... De beper-king van zulke fundamentele rechten blijft geen uitzonderingsgeval, maar wordt beschouwd als een permanente legale toestand...’Ga naar voetnoot6. Het tijdschrift Esta Hora, in december 1964 gesticht door de aartsbisschop van Oviedo, zag reeds zijn eerste nummer door de staat in beslag genomen. Het bevatte een artikel getiteld Dialoog voor de Coëxistentie, waarin de rechten verdedigd werden van de driehonderd metaalarbeiders uit Asturië die ontslagen werden na een staking. De aartsbisschop zelf protesteerde heftig tegen de censuur die ‘indruist tegen het concordaat’. | |
[pagina 868]
| |
Verschillende bisschoppen zetten zelf openlijk de sociale verantwoordelijkheid en de leer van de Kerk uiteen. We vermelden slechts Mgr. Gonzalez Moralejo's El Momento Social en Espana en Mgr. Morcillo's Cristo en la fdbrica. Deze laatste verklaarde op 24 januari jl. voor de radio: ‘Ongetwijfeld is het eerste probleem voor de Kerk in Spanje thans de evangelisatie en de sociaal-economische bevordering van de industrie-arbeiders, alsook de vorming en de promotie van de landarbeiders’. Mgr. Mauro Rubio sprak zich op 9 februari uit voor een ‘gedepolitiseerde godsdienst, vrij van elke gebondenheid aan niet-strikt en niet-direct religieuze structuren’, en voor een ‘echt geïncarneerde godsdienstzin’. Het voornaamste in deze boodschap leest men wel tussen de regels in. Mgr. Pierre Jobit constateert in zijn boek UEglise d'Espagne à l'heure du concile: ‘Op sociaal plan blijken de katholieke arbeidersorganisaties K.A.J. en H.O.A.C. werkelijk een avant-garde positie in te nemen, onder meer in de recente sociale confheten van Asturië en Leön’. Een echt frisse wind waait tenslotte uit het reeds vernoemde tijdschrift Cuader-nos para el Dialogo, dat ontstaan is uit een aanvankelijk bescheiden studentenblad. Hierin komt een katholicisme aan het woord dat op het niveau staat van het concilie. Op cultureel vlak publiceert dit blad ook bijdragen van bannelingen, zoals b.v. Salvador de Madariaga. Het blad is volledig in handen van leken, ofschoon ook priesters - evenals buitenlandse theologen en sociologen - eraan meewerken. De Kerk in Spanje ‘leeft’. Ondanks het feit dat, zoals in dit artikel besproken is, de hiërarchie in Spanje nog maar heel moeilijk in beweging komt, valt er in alle lagen van de bevolking een wil tot vernieuwing te constateren die niet meer weg te denken en niet meer tegen te houden is. |
|