Streven. Jaargang 19
(1965-1966)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 787]
| |
ForumDe godsdiensten van IranDe Rol van Iran in de OudheidDe godsdiensten van IranGa naar voetnoot1 zijn voor de meesten van ons onbekende grootheden en het is de vraag of deze religies uit het grijze verleden nog aanspraak kunnen maken op de belangstelling van een modern mens. Hoort een boek over de religies van het oude Iran vóór de komst van de Islam niet naar de vakmensen te worden verwezen? Inderdaad is de studie van de religies van Iran uitgegroeid tot een vak op zichzelf en richt het boek van Widengren zich in de eerste plaats tot vakgenoten. Maar daarnaast is het toch de bedoeling ook bredere kringen te interesseren. Widengren zelf wijst op de grote rol, die de verschillende volken en stammen van Iran in de oudheid hebben gespeeld: Onder Cyrus vestigden de Meden en Perzen het eerste imperium der oude wereld; twee eeuwen lang namen zij het tegen de Grieken in Europa op. Later werd het rijk der Parthen een ernstige tegenstander van het Imperium Romanum; dit rijk vervulde bovendien een belangrijke bemiddelende rol in het culturele leven van Voor-Azie door zijn openheid voor de hellenistische cultuur onder behoud van eigen geestelijk erfgoed. Daarop volgt het rijk der Sassaniden, dat eeuwenlang de strijd tegen de Romeinen en het Byzantijnse rijk opnam. Ook de Oostiraniers lieten zich niet onbetuigd. Zo breidden bv. de Sogdiers hun handelsbetrekkingen tot naar China uit en hielden de handel tussen China en de landen in het Westen in handen. Deze feiten zijn op zichzelf voldoende om de belangstelling voor de geestelijke prestaties van de volken en stammen van iraanse bodem gaande te maken. Evenwel is het in diepste wezen de religie van Zarathustra die telkens weer heeft gefascineerd en die de oorsprong van onze belangstelling is geweest. | |
Zoroastriers heden Deze religie kunnen we ook niet zonder meer naar de oudheidkunde verwijzen, omdat er nog steeds Zoroastriers (Zoroaster is de griekse naam voor Zarathustra) bestaan. Wel is hun aantal gering maar hun levenswijze en religieuze gemeenschap maken het de moeite waard om er de aandacht op te vestigen. Ruim 100.000 Zoroastriers leven in India, waar zij Parsis genoemd worden in herinnering aan het land van hun herkomst: Perzië. Eeuwen geleden zijn zij naar India geïmmigreerd omdat zij, sinds hun land door de Arabieren was onderworpen en geïslamiseerd, geen gelegenheid hadden hun godsdienst vrijelijk uit te oefenen. Door de eeuwen heen bleven zij trouw aan hun godsdienstige overtuiging. Toen de Engelsen kwamen, stonden de Zoroastriers meer dan de anderen open voor de nieuwe invloed. De eerste industrieën, het begin van spoorwegaanleg | |
[pagina 788]
| |
e.d. lag in hun handen. Weldadigheid, onderling hulpbetoon, toewijding voor ontginning en landverzorging, open ogen voor het oprichten van scholen, wees- en ziekenhuizen kenmerken deze gemeenschap. Ook in Iran zijn kleine groepen Zarathustra-aanhangers blijven bestaan; ook hier vinden we dezelfde kenmerken als in India: ijver, goede zorg voor elkander, open ogen voor de eisen des tijds. Teheran-Pars, een nieuwe stadswijk, werd aangelegd door enkele Zoroastriers. Dit particuliere initiatief is het beste, dat er op het gebied van stadsaanleg is gebeurd en vormt tegenwoordig een der bezienswaardigheden van Teheran. | |
Zarathustra in de loop der eeuwenDe belangstelling voor de godsdienst van Zarathustra buiten de grenzen van Iran is al oud. Reeds de Grieken hebben zich hiervoor geïnteresseerd. Zo vertelt Sokrates in de Alkibiades van Plato, dat in Perzië als onderdeel van de voortreffelijke opleiding van de jonge kroonprins, de wijste man wordt aangewezen om hem in de leer van Zoroaster te onderrichten. Tijdens het Hellenisme - toen men graag verband zocht tussen de oude wijsheid uit het Oosten en de leerstellingen der Grieken - zag men in Zarathustra de leermeester van Pythagoras en Plato; daarnaast werd hij beschouwd als de grondlegger der chaldaeische orakels en voorman van alle magiërs, astrologen en alchemisten. Ook bij de Christenen vinden we belangstelling voor de perzische godsdienst op grond van de verhalen van Cyrus, Esther en het Perzenrijk in het Oude Testament en met name van de drie Wijzen (MagiërsGa naar voetnoot2) uit het Oosten uit het Evangelie van Mattheus, die werden beschouwd als heidense getuigen voor de waarheid van het Christendom. Anderen keken met minder vriendelijke blikken naar Zarathustra en zagen in hem alleen de grondlegger van de verfoeide astrologie en magie, of brachten hem in nauw verband met de ketterse leer der Manichaeërs. Later zijn er herhaaldelijk pogingen ondernomen, Zarathustra als grondlegger van Plato's leer met het Christendom in verband te brengen (o.a. Erasmus). Er ging zelfs een stem op dat Zoroaster ten naaste bij de grondslagen van het katholieke geloof zou hebben gelegd!Ga naar voetnoot3 De overeenkomst van de zoroastrische leer met Joden- en Christendom leek zo groot, dat sommigen van mening waren, dat de Joden veel aan de Zoroastriers hadden ontleend. Anderen zochten de afhankelijkheid in omgekeerde richting. Weer anderen dachten in de richting van een oer-openbaring, waarvan resten bij de Iraniers zouden voortleven. Zo bv. Hugo de Groot. Bij deze overwegingen hing veel af van de interpretatie van Zarathustra's leer: is Ahura Mazda, (Ohrmoezd), de Wijze Heer, een enig, almachtig God, of is Ahra Mainyu (Ahriman), de Geest van het Kwade, zijn gelijkwaardige tegenspeler? M.a.w. hebben we hier met monotheïsme - buiten de Bijbel om - dan wel met dualisme te maken? Een beslissend antwoord was des te moeilijker te geven, omdat men afhankelijk was van griekse en romeinse bronnen en geen tekst van de Avesta - het boek der Zoroastriërs - bezat. Met gespannen verwachting ontving men dan ook de uitgave van deze tekst door Anquetil du Perron (1771); maar deze bracht geen uitsluitsel, integendeel eerder teleurstelling, omdat dit boek zo duister onbegrijpelijk en weinig indrukwekkend bleek te zijn. Sommigen twijfelden daarom aan de echtheid en hielden het voor een vervalsing. Of moest de droom van een redelijke religie, die ook voor ons aantrekkingskracht heeft, worden opgegeven? Dan moest de belangstelling wel verbleken en de religie van Zarathustra aan de vakmensen worden overgelaten. Zo werd het stil rondom Zarathustra. Plotseling duikt zijn naam weer op en vraagt om gehoor in de titel van Nietz- | |
[pagina 789]
| |
sches werk Also sprach Zarathustra. Of was dit niet meer dan een opzienbarende titel? Nietzsche had wel meer bedoeld. Hij wilde de mens emanciperen van het Christendom én van het griekse idealisme. Daarom beriep hij zich op een naam die buiten de kring van beiden lag. Zijn aanval was naar twee fronten gericht. Dat dit niet werd begrepen, was een bittere teleurstelling voor hem. Ook de keuze van de naam Zarathustra was opzet: Nietzsche zelf zegt dienaangaande: ‘Man hat mich nicht gefragt, man hatte mich fragen sollen, was gerade in meinem Munde, im Munde des ersten Immoralisten, der Name Zarathustra bedeutet: denn was die ungeheure Einzigkeit jenes Persers in der Geschichte ausmacht, ist gerade dazu das Gegenteil. Zarathustra hat zuerst im Kampf des Guten und Bösen das eigentliche Rad im Getriebe der Dinge gesehen: die Ubersetzung der Moral ins Metaphysische, als Kraft, Ursache, Zweck an sich ist sein Werk’. Intussen had de wetenschap niet stilgestaan. Nu men de tekst van de Avesta voor zich had en niet alleen op griekse en romeinse gegevens hoefde te steunen, bleek het mogelijk, eerst langs taalkundige, later ook langs godsdiensthistorische, etnologische en sociologische religie opnieuw te benaderen. Aanvankelijk trok de nauwe verwantschap tussen de taal van de Avesta en die van de indische Veda's de aandacht; daarop ook de godsdienstige overeenkomsten. Het werd duidelijk, dat de Avesta in de loop van verschillende eeuwen is geschreven; alleen de Gatha's -een klein onderdeel - kunnen aan Zarathustra zelf worden toegeschreven. De rest van de Avesta weerspiegelt gedachten en overtuigingen van zeer verschillende aard en tijd. Gezien ook de griekse bronnen zeer tegenstrijdige inlichtingen geven, kwam allengs de gedachte naar voren, dat we met meer dan één iraanse religie te maken hebben. Nu ging men zoeken en vergelijken en op de bewondering voor de monotheïst of de stichter van het dualisme volgde een reactie, die Zarathustra meer beschouwde als een sociale hervormer, die bloedige offers had afgeschaft en voor de arme herders was opgekomen; tenslotte kreeg hij een plaats te midden van meer primitieve denkbeelden zoals we die vinden in andere indogermaanse religies, in de indische Veda's, of bij iraanse volken, waarvan wij door opgravingen enkele religieuze opvattingen hebben leren kennen; zelfs praktijken van stammen uit Afrika werden ter verklaring aangehaald. Dit alles vindt zijn weerslag in het boek van Widengren. Het is een helder en overzichtelijk geschreven boek, dat van grote geleerdheid getuigt. Duidelijker dan zijn voorgangers is Widengren erop uit Zarathustra in zijn iraanse omgeving te plaatsen; ook India blijft in de gezichtskring betrokken. Widengren beschrijft de ontwikkeling van het religieuze leven der iraanse volken en probeert te bepalen, wat Zarathustra aan religieuze gedachten vond, hoe hij ze verwerkte en wat er in latere periodes met zijn leer gebeurde. Zo komen de vragen rondom Zarathustra in een ander licht te staan en wordt er geprobeerd een meer objectief beeld van hem te krijgen. Het is uiterst boeiend de schrijver bij zijn werk te volgen: de gegevens zijn vaak zo schaars, de bronnen verschillend en ongelijkwaardig. Het is alsof we onder leiding van een uiterst bekwame gids over een opgravingsterrein dwalen, waar voor het oog van de niet-ingewijde bijna niets te zien is en hem nu uit de weinige resterende ruïnes een beeld voor ogen wordt gesteld. Widengrens boek is uiterst systematisch en overzichtelijk. Bij elke godsdienst probeert hij na te gaan, wat hij kan vinden over het pantheon, de cultus, de priesters, de eschatologie en dodenritus, de mythen en het koningschap - dat met de eschatologie centraal staat in de iraanse gedachtenwereld. | |
De verborgen ZarathustraToch kan de uitkomst niet werkelijk bevredigen. Zarathustra en zijn leer blijven in het duister. Ze lijken schuil te gaan in een overstelpende hoeveelheid van godsdienst-historische gegevens. Hoewel Widengren ervan overtuigd is dat Zarathustra een goddienststichter is geweest, | |
[pagina 790]
| |
een man die met hartstocht opkwam tegen de mishandeling van het rund bij de offers en de ‘Männerbünde’ - geheime cultus-verbonden met extatische trekken en wilde driften - blijft de vraag onopgelost, waarom deze man en zijn leer zo'n grote indruk heeft gemaakt door alle eeuwen heen. Is het maar een naam die vastgeknoopt is aan allerhand religieus-filosofische voorstellingen, onbegrijpelijk waarom en hoe? Of is het de methode, die ons in verwarring brengt? Is het de weg van de godsdienstvergelijking, die het beeld vervaagt? Wanneer ik bv. lees, dat Zarathustra de naam ‘Ahura Mazda’, ‘Wijze Heer’ uit de oude religie heeft overgenomen, omdat in de Oudindische religie ook van de God Varuna wordt gezegd, dat hij wijs is, en omdat men in India aan vele goden abstracte namen toekende, word ik huiverig. De weg van Varuna, die wel eens wijs wordt genoemd, tot de Wijze Heer, die wijs is, is heel ver. En ‘Wijze Heer’ is geen abstracte naam. Een naam is trouwens nooit abstract; een naam is concreet, hij duidt een persoon aan en dank zij die naam kan ik tot die persoon spreken. Zarathustra roept en bidt tot de Wijze Heer, wiens wijsheid hij heeft ervaren bv. daarin, dat hij geen hekatomben en geen razende geheimbonden meer wil. Dat is een nieuwe ontdekking, een religieuze bezieling, die hem in staat stelde zijn stem te verheffen. Deze religieuze bezieling komt bij Widengren niet tot zijn recht, maar gaat schuil achter de feiten. Wij horen veel boeiende dingen, maar krijgen de indruk van een ingewikkelde leer, die allerhand oude voorstellingen niet durft af te schudden en ze daarom in nieuwe vormen kleedt, zodat ze in het nieuwe systeem passen. Zarathustra liet evenwel geen leer achter, maar alleen enkele zangen. Hetzelfde geldt wanneer Widengren probeert Zarathustra te karakteriseren als een extaticus, een soort sjamaan, die van narcotische dranken gebruik maakt om tot zijn visioenen te komen. Hij steunt hiervoor op een vers uit de derde Gatha, waar hij een woord, dat sommigen als onbegrijpelijk hebben weggelaten en dat anderen met droom (gezicht) vertalen, de betekenis ‘Tiefschlaf’, trance, toekent, waarvoor hij zich op een middel-perzische - dus veel latere - tekst beroept. Want het past in de sfeer van de stamgodsdiensten. Maar werkelijke bezieling heeft geen narcotica nodig en werkt niet met vervaagde voorstellingen, dat hoort pas in latere generaties thuis, als de echte bezieling is geweken. Zelfs de uiterlijke overeenkomst van woorden en zinswendingen in de Gathas van de Avesta en de liederen van de Rigveda zegt nog niet, dat er niet een groot verschil kan bestaan in religieuze gevoelswaarde en levensbeschouwing. De liederen van Zarathustra zijn te kort, te duister, zijn naam te groot, dan dat zij ons recht geven tot gelijkschakeling. Het is juist het verschil dat ons belang inboezemt, een verschil waarvan wij nog heden de weerslag bespeuren in het verschil tussen Parsis en Hindoes in India. Het naast elkaar plaatsen van Zarathustra's opvattingen en die van allerhand andere uit India en Iran kan geen recht laten wedervaren aan dat wat hem bezielde. Widengrens boek is heel knap en getuigt van grote kennis en geleerdheid. Evenwel is religie niet zaak van een leer, maar van het hart, van de hele mens. Dat komt bij hem te kort en tengevolge daarvan ontkomt zijn boek niet aan een zekere nivellering. Juist bij de religie moet de nadruk op de verschillen liggen, niet op uiterlijke gelijkheden. Zarathustra is nog een verborgene gebleven. | |
'n Slotwoord over godsdienstvergelijkingHet zou te ver voeren Widengren op zijn weg door de andere religies der iraanse stammen en volken te volgen. Veel moest er in het duister blijven, omdat de overgebleven resten geen reconstructie mogelijk maken. Andere dingen lijden ook hier onder de aangewende methode van vergelijking. Eén voorbeeld zij hier genoemd: wij vinden bij vele indogermaanse volken een driedeling van de goden overeenkomstig de drie standen der menselijke maatschappij: goden der heersersmacht (juridisch- | |
[pagina 791]
| |
priesterlijke functie) beantwoordend aan de priesterstand op aarde, krijgsgoden, beantwoordend aan de adel, goden met onderhoudende functie die welvaart bevorderen, beantwoordend aan de boerenstand. Ook in Iran vinden we sporen van deze indeling terug, maar telkens weer blijkt, dat er goden zijn, die min of meer alle drie functies vervullen, zoals bv. Mithra. Er bestaat dus een neiging deze oude driedeling te vervagen en er overheen te stappen. Dit laatste is dan m.i. belangrijker dan het zoeken naar de resten der oude driedeling. Het kan immers een stap op de weg naar een soort van monotheïsme betekenen en verandert dan de gehele godsdienstige gerichtheid van de aanhangers. Deze vervaging kan zelfs een voorbereiding geweest zijn op Zarathustra's leer. De oude achtergronden zijn dan alleen een fase, waar men overheen is gegroeid; terwijl ze bij Widengren een onderdeel van de beschreven godsdienst blijven, waardoor geen juist inzicht in de beschreven religie wordt verkregen. De methode van vergelijking vervlakt de contouren en dreigt uit te lopen in een vervloeiing van hetgeen er later is gegroeid met het oudere of ook in het overdragen van nieuwe inzichten op oudere periodes. Dat gelijke omstandigheden tot gelijksoortige ontwikkelingen kunnen leiden, zonder dat er sprake hoeft te zijn van ontleningen, wordt door de schrijver buiten beschouwing gelaten. Toch weten wij bv. uit de griekse geschiedenis dat de overgang van stamleven tot stadsleven een geestelijke omwenteling met zich meebrengt, die in de religie haar weerslag vindt. Ik wil hier alleen verwijzen naar de Orestie van Aeschylus, waarin de worsteling met de overgang van de bloedwraak der stamorganisatie in een stadsrechtspraak en daarmee de metamorfose der Wraakgodinnen in Eumeniden (Goedgezinden) op indrukwekkende wijze wordt uitgebeeld. Waar deze worsteling buiten beschouwing wordt gelaten, blijft de nivellering niet uit en blijven de godsdienstige opvattingen zowel in hun hardheid tot aan mensenoffers toe, als in hun prestaties onverstaanbaar. De ontoereikendheid van ons moderne egaliserende, gestroomlijnde denken komt juist in dit zo objectief gehouden en goed gedocumenteerde werk, dat van alle gegevens waarover wij op het ogenblik beschikken gebruik maakt, aan het licht: de religies van Iran gaan niet voor ons leven, wij leren niet verstaan wat hun intentie is geweest; die kan ook op de basis van de rede en de objectiviteit alleen niet worden gevonden. H. Kohlbrugge | |
Beeldende kunst in BelgiëRoger Raveel‘Blijf niet staan kijken voor het venster, maar kom binnen’ schreef Roger Raveel op het raam van een vroegere tentoonstelling te Brussel. Op de vensters van het Paleis voor Schone Kunsten, waar hij vorige maand opnieuw exposeerde (cfr. Streven, februari 1966, p. 486), schrijft men niet, om de goede reden dat dit paleis geen vensters heeft, alleen koepels. Dit is jammer, want naar de reacties van sommige bezoekers te oordelen, geraakten ook zij nog steeds niet ‘binnen’. Wat is er aan deze kunst, dat zo velen er moeite mee hebben? Is zij dan zo ontoegankelijk? Of is het misschien zo dat iedereen tegenover een schilderij tot om het even wat bereid is, uitgenomen tot zien? Er ging een fraai boekje bij deze tentoonstelling, een boekje waarin Raveel een uitgebreide keuze verzameld had uit de op zijn werk uitgebrachte kritieken. Uitsluitend lovende kritieken, uiteraard. Maar ook in de meerderheid van deze teksten valt op hoe weinig de kritiek naar zijn werk heeft gekeken. Zij bouwt boeiende theorieën op en briljante interpretaties, maar verwijdert zich lichtjaren ver van de kleuren en de vormen waar het om gaat en die men na al die lectuur met verrassing terugvindt. Zoals men na een lange reis weer thuis komt bij de goede vertrouwde dingen. Raveel, dat is | |
[pagina 792]
| |
gras, een haag, een muurtje, water, veel lucht, aarde, stilte. Het gevoel van thuis te zijn bij deze dingen, erin te wortelen, ermee te ademen. Zonder tussenpersonen, zonder symbolen: rechtstreeks erbij, erin: ‘kom binnen’. En misschien is dat juist de moeilijkheid voor velen, voor de moderne stadsmens die al zo lang het contact met de natuur verloren heeft, die ze niet meer fysisch ervaart - hij staat er ongeneeslijk buiten. Hij moet er dus wel omheen praten. Hij doet het virtuoos, hij geeft zich heel veel moeite, want ergens voelt hij wel dat Raveel die moeite loont. Kon hij er maar bij geraken, voelt hij, dan zou hij misschien iets terugvinden van de eerste morgen, van de zintuigelij ke frisheid, van de verloren paradijselijke eenvoud. En zo ziet u hoe wij al bezig zij méé te doen aan de woorden ‘Oomtrent Raveel’. Ellende van het woord. Malse rijkdom van het rood, virulentie van het groen, sappigheid van het blauw, onzegbaarheid van de onnoembare combinaties met strepen, vlekken en stippen. Openheid, vooral, blakke blootheid van het wit, het Wit-van-Raveel, het onbeschreven vierkant, de gapende kuil, de brief, het venster, de spiegel van Raveel. Ach ja, en er is die eenzame Man-bij-demuur, bezig langzamerhand even legendarisch te worden, dus even literair, als De Braekeleers Man-voor-het-venster: de eenzame, symbool van de existentiële weetikveel, de gemaskerde, de gezichtloze. En dan is er die levende duif, het incident op Forum 63 waar Raveel het doek terughaalde, het feit dat hij jaren vooruit is geweest op de nieuwe-figuratie, dat hij een spiegel in zijn doek plaatste of er een gordijntje vóór hing op een ogenblik dat Rauschenberg en Jim Dine nog onbekend waren te Machelen-aan-de-Leie. Daar werd Raveel nu 45 jaar geleden geboren. Daar werkt hij nog steeds. En hij vindt, precies als Pascal, ‘le monde entier dans son jardin’. | |
De eerste (en enige?) Belgische dadaïst‘Ik wil begraven worden zonder bloemen en zonder toespraken’, schreef Paul Joostens in zijn testament, in zijn barok Ensoriaans Frans, ‘maar op mijn graf wens ik twee pinakels van de kathedraal, een houten kruis, en verder alleen mijn naam’. Op 26 maart stonden enige mensen onder regenschermen op het erepark van het Schoonselhof (Antwerpen). Zij luisterden naar drie korte toespraken en legden bloemen neer zonder dat Joostens uit zijn graf kwam. In zijn leven heeft hij nooit gekregen wat hij wenste, waarom zou het anders gaan na zijn dood? Maar de twee gotische pinakels staan er nu, precies vijf jaar nadat hij gestorven is, en precies zoals hij ze getekend heeft in zijn fantastisch testament. Het houten kruis zal een bronzen worden: het officieel reglement verzet zich tegen houten kruisen, zeker op het erepark. Nu het vijftig jaar geleden is dat het dadaïsme te Zürich gesticht werd, kan de vraag worden gesteld of Paul Joostens niet de enige kunstenaar in België is geweest die tot deze baan- en bandenbrekende richting heeft behoord. Zijn geschilderd oeuvre (cfr. Streven, februari 1966, p. 484), een wonderlijke combinatie van constructivistische, gotiserende en symbolistische elementen, zijn nymphettes of ‘poezeloezen’, een bepaald deel van zijn grafisch oeuvre ook (lang niet het belangrijkste) - dit alles werd herhaaldelijk getoond; maar veel minder bekend is dat hij zijn loopbaan begonnen is, én beëindigd, als een autenthiek (ofschoon misschien wel onbewust) vertegenwoordiger van Dada. Niet alleen zijn de assemblages die hij in de jaren twintig en op het laatst van zijn leven maakte, de collages die een vergelijking met Kurt Schwitters verdragen, sommige mappen met erotische en ook wel pornografische tekeningen (Les Mollusques) puur dada, ook naar de geest hoorde Joostens erbij, zoals blijkt uit zijn nog steeds onuitgegeven geschriften en tot zelfs uit zijn testament. Het wordt tijd dat de zes vrienden, die hij als zijn testamentuitvoerders aanwees, eens ernstig een (desnoods confidentiële) uitgave van die geschriften gaan bezorgen, dat het oeuvre wordt gecatalogeerd vóór het in alle richtingen verspreid is, en dat er een uitgebreide retrospectieve komt waarin de minder gekende aspecten van deze werkelijke peintre maudit - de assemblages, de | |
[pagina 793]
| |
tekeningen, de geschriften, de collages - de volle aandacht krijgen. | |
Antwerps revival in mineurTijdens de tweede helft van het seizoen hebben een paar symptomen erop gewezen dat de ‘Metropool der Kunsten’, zoals men Antwerpen op het stadhuis nog gaarne blijft noemen, uit haar provincialistische dommel wil ontwaken. Misschien is onze hoop alleen maar voorbarig, en ging het slechts om enige pogingen zonder echo, waar Antwerpen de specialiteit van heeft. In elk geval leverden die pogingen dan toch enkele prettige tentoonstellingen op. De avantgarde kreeg er twee galerietjes bij, Wide White Space, een ware uitdaging vlak achter het sluimerende Koninklijke Museum voor Schone Kunsten, en Kontakt, gelanceerd door een jonge danser en leerling van René Guiette, Guy Schraenen. Space opende met een nogal laborieuze happening van het Milkway-trio Hugo Heyrman, Panamarenko en Berndt Lohaus, en toonde voorlopig hoofdzakelijk polychrome zweef stoeltjes uit zeewier, een duikerspak, monochrome papierreliêfs en (veel) zilverpapier. Kontakt bracht enige nog onbekende buitenlanders, nieuw werk van Wybrand Ganzevoort en de verrassende assemblages van een jonge Kempenaar, Jef Geys. Geys weet met kegels, ballen, dozen en speelgoedsoldaatjes bijzonder geestige combinaties te maken, die hun trefkracht vooral krijgen door de felle blinkende lakverf waarin hij alles doopt. Jasper Johns schijnt ook in Balen-Nete geen onbekende meer te zijn, maar de wijze waarop Geys met vlaggen en cijfers omspringt is beslist origineel. Ook in de al langer moeizaam voortbestaande galerietjes krijgt men nu en dan nieuwe en frisse dingen te zien: in Vécu zeer goede tekeningen van de jonge, onlangs met de Berthe Art-prijs bekroonde beeldhouwer Wilfried Pas en boeiende foto's van John Huybrechts, in de Kunstkamer de revelatie van Niko Van Daele, een jonge globetrotter die ‘uit verveling’ grote witte panelen vol figuurtjes en bolletjes en streepjes schildert, in een kinderlijk naïeve maar beslist niet zó naïeve stijl, waarin het constructivisme van Van Doesburg en de (Engelse) pop art elkaar op onverwachte wijze ontmoeten. Stimulerend voor het oog en voor de geest, - en troostend dat er eindelijk toch nog eens wat gebeurt in de ateliers. Mare Callewaert | |
Beeldende kunst in NederlandIntegratie der kunstenOnder integratie der kunsten wordt verstaan het samengaan van, of misschien beter het samenspel tussen, diverse takken van kunst. Onder integratie van architectuur en beeldhouwkunst dus het samenspel tussen deze beide uitingsvormen vóór en tijdens de bouw (in tegenstelling tot het later willekeurig plaatsen van een vaak slecht passend beeld in of voor het gebouw, louter als versiering). Hoewel het met de integratie der kunsten in ons land niet zo vlot verloopt als velen wel zouden willen, gebeuren er toch van tijd tot tijd dingen die het signaleren waard zijn. In Streven van vorig jaar juni schreef ik al iets over muziek en beeldende kunst (Ton Bruynèl en Carel Visser in het Stedelijk Museum). In het Kunsthistorisch Instituut te Amsterdam worden de laatste tijd door leerlingen van prof. dr. H.L.C. Jaffé tentoonstellingen georganiseerd, waaronder die van Paul op de Coul opviel: muzikale grafiek, waarbij het niet ging om de grafisch goede vormgeving, maar waarbij het de bedoeling was dat de vormgeving inspirerend werkte op uitvoerende kunstenaars. Op de door Op de Coul samengestelde expositie waren werken aanwezig van de componisten Louis Andriessen, Earle Brown en Anestis Logothesis. Vooral Earle Brown bindt de uitvoerende kunstenaar met zijn partituren slechts in geringe mate. De partituur voor het stuk ‘December 1952’ dat aan een schilderij van Bart van der Leek doet denken, mag volgens de componist ook gerust op zijn kant of op zijn kop gehouden worden. Bij een orkestuitvoering staat het de dirigent en ieder lid | |
[pagina 794]
| |
van het orkest vrij zelf te beslissen hoe hij dit werk wil vertolken. Binnenkort gaat ook (eindelijk!) Peter Schat's ‘Labyrint’ in première, een manifestatie waarbij ballet, muziek, film en beeldende kunst een rol spelen (Carré, Amsterdam, Holland Festival). De Stichting Liga Nieuw Beelden (architectuur en beeldende kunst) belegde dit voorjaar een drietal druk bezochte forum-avonden in het Stedelijk Museum. In hun atelier op de Lauriergracht 109 in Amsterdam werken al meer dan een jaar de schilder Hans Nahuys, de beeldhouwer Jan de Baat en grafisch ontwerper Ad Werner samen. En tenslotte: in Delft werd onlangs de Adviescommissie Beeldende Kunst geïnstalleerd tijdens een bijzonder zitting in de nieuwe aula van de Technische Hogeschool. De commissie A.B.K., die is ontstaan op initiatief van de Bond van Nederlandse architecten in samenwerking met de Vereniging van beoefenaars van beeldende kunsten en de Nederlandse kring van beeldhouwers, heeft tot taak de verbinding te vormen tussen architect en beeldend kunstenaar. Voor het werk van de commissie, die onder voorzitterschap staat van prof. ir. J.H. van den Broek, zal van groot belang zijn het Documentatiecentrum voor architectuur en beeldende kunst, waarmee prof. dr. A.M. Hammacher voor de afdeling bouwkunde van de T.H. te Delft een aanvang heeft gemaakt. | |
Britten in NederlandLonden is op het ogenblik een van de allerbelangrijkste centra van moderne kunst ter wereld. Het is een plezierig toeval dat er in ons land twee tentoonstellingen tegelijk worden gehouden, waarop wordt duidelijk gemaakt waarom dit zo is. Om met Rotterdam te beginnen: nog tot en met 22 mei is in het prentenkabinet van Museum Boymans-Van Beuningen de expositie ‘Nieuwe stromingen in de Britse grafiek’ te zien, die werk omvat van tien kunstenaars. Van Henry Moore, Ceri Richards en Graham Sutherland kleurenlitho's, van Victor Pasmore, Gordon House, Richard Lin, R.B. Kitaj en Brett Whiteley serigrafie (zeefdruk). De laatste twee kunstenaars maken bij hun tot de nieuwe figuratie behorende voorstellingen ook gebruik van foto's. Van Eduardo Paolozzi is er een serie van 12 serigrafieën ‘As Is When’, gebaseerd op leven en werken van de filosoof Ludwig Wittgenstein. Joe Tilson drukt sommige van zijn serigrafieën af op polystyreen en andere kunststoffen en laat ze vervolgens langs machinale weg tot driedimensionale constructies persen. In het prentenkabinet van het Stedelijk Museum te Amsterdam hangt nog t/m 8 mei een aantal etsen en tekeningen van de 28-jarige David Hockney, figuren, landschappen of tafereeltjes, intelligent en eenvoudig, grappig vaak en er in ieder geval op uit om de kijker even aan het denken te zetten. In de nogal kleurloze expositie-lawine van dit seizoen - zonder echte uitschieters en nogal retrospectief ingesteld - zijn deze Engelse tentoonstellingen echte verfrissingen. | |
Triënnale der Zuidelijke NederlandenBehalve een jaarlijkse overzichtstentoonstelling van jonge Nederlandse kunst (de Contour-tentoonstelling in het Delftse Prinsenhof) kennen we nu ook een driejaarlijkse expositie van jonge Nederlandse en Belgische kunst: de Triënnale der Zuidelijke Nederlanden, georganiseerd door het Eindhovense Van Abbemuseum, het Gentse Museum voor Schone Kunsten en het cultureel centrum De Beyerd te Breda. De Triënnale is eigenlijk een logisch vervolg op de sinds 1953 in Eindhoven gehouden reeks tentoonstellingen ‘Kunstenaars in Brabant’. De organisatoren en de deelnemende kunstenaars voelden de laatste tijd steeds duidelijker behoefte aan het loslaten van de provinciegrens. Om niet in conflict te komen met de Delftse Contour werd aansluiting gezocht en verkregen met noordelijk België. Op de eerste Triënnale zijn ongeveer zeventig werken te zien, o.a. van Jan van Eyk, Johan Lennarts, Jef Verheijen, Vic Gentils, Roger Raveel en Paul van Hoeydonck, die de vorige maand met succes in Amsterdam exposeerde (Galerie Krikhaar). De tentoonstelling is tot 22 mei | |
[pagina 795]
| |
in Van Abbe, daarna in Gent (27 mei tot 26 juni) en in Breda (8 juli tot 15 augustus). De Triënnale is een verheugend en opmerkelijk verschijnsel. | |
VermeldenswaardighedenKunstschatten uit Haarlem naar Utrecht Volgens een in enkele dagbladen gepubliceerd communiqué zal het Bisschoppelijk Museum in Haarlem ten gevolge van een onrendabele exploitatie worden opgeheven. De collectie wordt t.z.t. overgebracht naar het Aartsbisschoppelijk Museum in Utrecht. Het ligt in de bedoeling beide verzamelingen samen te brengen in een nieuw Museum voor Religieuze Kunst. | |
ErasmusprijsDe Erasmusprijs 1966 is toegekend aan de Franse kunsthistoricus René Huyghe (60) en de Engelse auteur en kunsthistoricus Sir Herbert Read (73). Prins Bernhard, regent van de Stichting Praemium Erasmianum zal de prijs op 27 juni in de Haagse Riddelzaal uitreiken. Diezelfde dag wordt in het Mauritshuis te Den Haag de tentoonstelling ‘In het licht van Vermeer’ geopend, die wordt gehouden ter gelegenheid van het 150-jarig bestaan van het Mauritshuis en die vijf eeuwen schilderkunst bestrijkt. | |
Nederlandse affiches in IndiaVan 10 tot 20 april zijn in het Balbhawan-museum in New Delhi affiches geëxposeerd van Pieter Brattinga (esthetisch adviseur van Steendrukkerij De Jong te Hilversum) en van Dick Bruna (verbonden aan uitgeverij Bruna te Utrecht, zie ook Streven van juni 1965). De tentoonstelling werd geopend door de gouverneur van Kasjmir. | |
Hannes Postma bekroondDe Nederlandse sectie van de Association Internationale des Critiques d'Art heeft de prijs van de kunstkritiek 1966 toegekend aan de graficus Hannes Postma. Volgens het juryrapport geeft deze, in 1933 in Haarlem geboren, kunstenaar in zijn in prent gebrachte thema's blijk van een bijzonder boeiend samengaan van mens en ruimte. Zijn vliegende mensbeelden als bewegingssignalen in de imaginaire ruimte geplaatst, getuigen van een origineel talent. De Amsterdamse graficus Dick Cassee kreeg een eervolle vermelding. | |
Juno - nog even - in BoymansNog slechts korte tijd hangt in Museum Boymans-Van Beuningen te Rotterdam Rembrandt's schilderij ‘Juno’, dat onlangs door een Amerikaanse verzamelaar werd gekocht uit de collectie van de Haagse kunsthandel H.M. Cramer. Het doek, dat een bewogen geschiedenis achter de rug heeft, zal door de eigenaar in langdurig bruikleen worden gegeven aan het Metropolitan Museum in New York. Hiermee is dan voor de zoveelste keer een waardevol Nederlands kunstwerk voor ons land verloren gegaan. | |
Nederlandse schilderijen in PolenVorige maand werd in Warschau een tentoonstelling gehouden van na-oorlogse schilderkunst uit twee Nederlandse musea. Het Stedelijk Museum te Amsterdam, dat de expositie organiseerde, en het Van Abbe Museum in Eindhoven stonden hiertoe samen meer dan 50 werken uit hun eigen verzameling af, die een beeld geven van enkele belangrijke stromingen in de kunst van na 1945. Behalve 21 buitenlandse schilders waren ook 10 Nederlandse kunstenaars vertegenwoordigd. Het was de eerste keer dat in Polen een - zij het beknopt - overzicht werd gegeven van de zg. Ecole de Paris, het Europese en Amerikaanse (abstract) expressionisme, de materieschilderkunst en actuele stromingen als pop art en nul. | |
AansporingIn het volgend nummer van Streven hoop ik uitvoerig te kunnen ingaan op twee belangrijke exposities, die ik om druktechnische redenen nu nog niet kan bespreken: de tentoonstelling van Belgische schilderkunst van 1890-heden in het Centraal Museum te Utrecht en de expositie ‘De Meesterwerken van de Europese prentkunst 1410-1914’ in het Rijksprentenkabinet, Rijksmuseum te Amsterdam. Het is beslist de moeite waard deze manifestaties te gaan zien! | |
[pagina 796]
| |
ProfieltjeEr zijn in ons land flink wat jonge kunstenaars, die werk maken dat op hoog niveau staat. Meestal is dit werk te zien op groepstentoonstellingen of op eenmansexposities van betrekkelijk korte duur in kunstzalen of kleine culturele centra. Omdat het mij in Streven onmogelijk is uitvoerig in te gaan op grote tentoonstellingen en omdat de - nu eenmaal noodzakelijke - lange inzendtermijn van kopij me niet toestaat regelmatig exposities in kunsthandels te bespreken (die zijn immers al weer voorbij als het nummer van Streven uitkomt), leek het me een goed idee u van tijd tot tijd een kunstenaar of kunstenares voor te stellen, die naar mijn smaak de moeite waard is. Ik beperk me daarbij tot het vermelden van enkele summiere gegevens en tot het afbeelden van een of meer werkstukken (t.g.v. de reproduktie-mogelijkheden doorgaans tekeningen of grafiek). Het presenteren van deze mensen is dus eigenlijk een signaleren, een confronteren en niet een portretteren of recenseren. Dit laatste lijkt me in kort bestek niet doenlijk en ook niet wenselijk. Als werktitel voor dit rubriekje (dat thuishoort onder ‘Beeldende kunst in Nederland’) hanteer ik het liefst ‘profieltje’. | |
Marte RölingHet is eigenlijk heel gek gegaan met de stromingen in de beeldende kunst. Terwijl nog maar een paar jaar geleden de figuratieve kunst zowat in diskrediet dreigde te raken onder de mokerslagen van de abstracte kunst, is er nu geen sprake meer van felle tegenstellingen, discussies, rumoer en verhitte hoofden. De abstracte kunst bestaat nog en telt vele vitale beoefenaars, maar in alle rust en vrede is de figuratieve kunst weer opgebloeid en neemt nu een minstens zo belangrijke plaats in als haar abstracte tegenvoeter. Er is in de tussentijd wel iets met de figuratieve kunst gebeurd. Naast de al dan niet lieflijke landschappen, stillevens en portretten staken nieuwe figuratieve stromingen de kop op. Zo bereikte ons uit Amerika en Engeland de zg pop-art (afkorting van popular art), een kunststroming die beïnvloed wordt door en dankbaar gebruik maakt van het stripverhaal en bepaalde reclame-uitingen. Pop-art is in ons land snel geaccepteerd (de term wordt nu te pas en te onpas gebruikt) en leidde tot het | |
[pagina 797]
| |
ontstaan van een nieuwe figuratieve kunststroming in Nederland, waarbij hier en daar (als laatste ‘snufje’) nu ook Jugendstil-elementen vallen te onderkennen. Tot de meest talentvolle vertegenwoordigers van de nieuwe figuratieve richting in Nederland behoort m.i. de grafica Marte Röling, geboren in 1939, wonende in Amsterdam (Amstel 22). Zij studeerde 6 jaar aan de Rijksacademie te Amsterdam, nam vorig jaar deel aan de Biënnale de la Jeunesse te Parijs en was vertegenwoordigd op de expositie van Nederlandse grafiek die de vorige maand in Warschau werd gehouden. Marte Röling exposeerde veelvuldig in groepsverband, o.m. in de musea van Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Eindhoven, op Contour '65 in Delft, in Groningen en in Hilversum; alleen o.a. bij kunsthandel Ina Broerse in Amsterdam en in Delft, Schiedam en Maastricht. Werk van Marte Röling bevindt zich in collecties in binnen- en buitenland. Ze houdt zich voornamelijk bezig met litho's in zwart-wit. De kleur heeft eigenlijk pas sinds kort z'n intrede gedaan in haar werk, dat naar mijn gevoel interessant is en getuigt van vakmanschap. Paul Mertz
Afbeeldingen: R 24, een litho in zwart-wit uit 1964, te beschouwen als een zelfportret En een litho uit de serie ‘10 vrouwen’ uit november 1965. | |
Nieuws in de Nederlandse literatuurDe literaire kritiek heeft zich tot nu toe nog maar weinig met Louis Paul Boon bemoeid, evenals degenen die gewoonlijk de literaire prijzen verdelen. In dat eerste is nu enigszins verandering gebracht doordat de redactie van het blad Komma een speciale aflevering aan Boon gewijd heeft, die ook los als paperback (Nijgh en Van Ditmar) verkrijgbaar is. Men vindt er o.a. stukken in over ‘De twee edities van Mijn kleine oorlog’ en ‘Het thema van de eenzaamheid in Menuet’. Voorts is een bio- en bibliografie opgenomen. Tegelijkertijd verscheen een herdruk van Boons Zomer te Ter-Muren (Arbeiderspers), het tweede boek over de Kapellekensbaan. Ruim 20 jaar na de bevrijding verschijnen er nog steeds boeken waarin ervaringen uit de oorlogsjaren verwerkt zijn. De neerslag van de concentratiekampervaringen van Theun de Vries vindt u in Doodskoppen en kaalkoppen (Van Kampen). In Wakker worden (Querido) beschrijft Paul Frische hoe twee Nederlanders in het begin van de oorlog via België en Frankrijk in Engeland terecht komen. Het dubbelspoor (Bezige Bij) van Lizzy Sara May verhaalt de ervaringen van een joodse vrouw in het Duitsland van nu. Bij deze boeken moeten dan ook nog de herdrukken genoemd worden van Vestdijks lang uitverkochte Pastorale 1943 (Arbeiderspers) en Abel Herzberg's klassieke Amor Fati (Moussault). Jan Gerhard Toonder beschrijft in Opstaan op zaterdag (Bezige Bij) een demonisch toekomstbeeld, waarin iedereen gehoorzaamt aan de Voorschriften. De zoon van de levende stad (Querido) van Gerrit Krol is een man die op straat steeds iemand hoopt te ontmoeten met wie hij kan praten, aan wie hij zich kan openbaren. Willy Roggeman verzamelde zijn lyrische werk van de jaren 1953 tot 1964 in Nardis (Nijgh en Van Ditmar). | |
[pagina 798]
| |
Herinneringen aan o.a. Lodewijk van Deyssel, Alphons Diepenbrock en Hein Boeken vindt u in Gisteren leeft (Laverman) van Henriétte Mooy. Het boekje is verlucht met curieuze foto's en manuscripten. Hollands kwartier (Arbeiderspers) van Nico Scheepmaker bevat een selectie van de aardigste stukjes uit zijn gelijknamige rubriek in het Hollands Maandblad. Moedwil en misverstand (Bezige Bij) is een herdruk van de uit 1948 daterende verhalenbundel van Willem Frederik Hermans. Op 9 april j.l. is Karel Jonckheere 60 jaar geworden. Ter gelegenheid daarvan verscheen de verzamelbundel De ringen van de boom (Manteau), waarin Jonckheeres laatste bundels vrijwel compleet zijn opgenomen. Tenslotte verdient nog vermelding De twee wegen van de kritiek (Van Oorschot), de inaugurele rede van Prof. H. Gomperts. Jaco Groot | |
FilmCoproduktie film België - Nederland in vooruitzichtAls het lukt met de contracten zal de Belgische filmer Harry Kümmel in juni aan de opnamen beginnen voor de eerste Belgisch-Nederlandse speelfilm in co-produktie. Op dit moment is de Antwerpenaar Kümmel, die van de overheid en van particulieren steun ontvangt voor dit project, in onderhandeling met Nederlandse producenten. Het produktiefonds voor Nederlandse speelfilms is in principe geïnteresseerd in deelname. Kümmel maakte voor de B.R.T. verscheidene films, waarvan er enkele vorig jaar tijdens de filmweek Arnhem in Nederland werden vertoond. | |
Reclamefilms zijn ook filmsSpeciaal voor hen die geïnteresseerd zijn in de commerciële toepassingen van film een mededeling. Op 25 mei wordt in Amsterdam (Flora Theater) de zeventiende reclamefilmdag georganiseerd door het Genootschap voor Reclame. De Nederlandse reclamefilms uit 1965 zullen worden getoond en eventueel bekroond. De moeite en een vrije dag waard voor hen die willen zien hoe het hier met de reclamefilm is gesteld. | |
Benelux Filmfestival in Den BoschVan 19 tot 24 mei wordt in 's-Hertogenbosch voor de vierde keer het Benelux Filmfestival gehouden. Oorspronkelijk uitsluitend voor amateurs zullen dit jaar voor het eerst ook professionele filmers kunnen deelnemen met nieuw werk. | |
FilmkeuringFilmkeuring wordt door sommigen gezien als noodzakelijk, door anderen als overbodig. Verandering in de moeilijke gemeentewet is vereist om de keuring in Nederland op te heffen. Hoe men er ook over denkt, het is niet vol te houden dat films voor televisiegebruik niet gekeurd behoeven te worden en voor bioscoopgebruik wel. Dan is er sprake van bioscoopdiscriminatie. De korte film ‘Schermerhoorn’ die een verhouding aanduidt tussen een man en een jongetje wordt verboden voor vertoning in de bioscoop, niet op gronden van ethiek of esthetiek, maar omdat de film een onderwerp behandelt dat in strijd is met de wet. Een weinig slimme formulering, op deze manier kan geen enkele misdaadfilm door de keuring komen. Zeker geen James Bond. Met andere woorden: De keuring schoot een bok. Een tweede korte film van Louis van Gasteren over politie-optreden in Amsterdam werd korte tijd later voor vertoning in de bioscoop verboden. Wel kunnen de films eventueel voor televisie worden vertoond. Met dergelijke beslissingen bespoedigt de keuring het eigen heengaan. Gelukkig maar. In Frankrijk is iets anders aan de gang. Daar dreigen leden van de keuringscommissie af te treden omdat de minister van voorlichting zich niet aan uitspraken van de | |
[pagina 799]
| |
commissie houdt. De nieuwe Franse voorlichtingsminister Yvon Bourges vaardigde een verbod uit tegen de film ‘La Religieuse’. Keuring en directie van het Centre National du Cinéma hadden de film tot twee keer toe goedgekeurd voor vertoning aan boven-achttienjarigen. De film is gemaakt door Jacques Rivette naar een boek van Denis Diderot dat in de achttiende eeuw speelt. Anna Karina is in de film een meisje dat door haar moeder wordt gedwongen in een klooster te gaan. Ontsnappingspogingen en afstraffingen worden in de film getoond evenals een lesbische moeder-overste. Het meisje pleegt ten einde raad zelfmoord. Geen opwekkend verhaal. Neen. Maar wel gebaseerd op het klassieke boek van Diderot dat in elke boekhandel te koop is en niet op de index staat. Een speciale commissie samengesteld uit geestelijken acht de film toelaatbaar voor boven-achttienjarigen. Geen bezwaren, oordeelt men, maar de voorhchtingsminister denkt er anders over en verbiedt de film. Men zal het er in Frankrijk niet bij laten zitten. Een minder prettig gevolg is dat de producent van de nog op te nemen film ‘De monnik’ van Bunuel zich heeft teruggetrokken om geen onnodige financiële risico's te lopen zolang men in Frankrijk dit soort onvoorziene sprongen maakt. Bunuel heeft meegedeeld de film nu waarschijnlijk in Italië te zullen maken met Claudia Cardinale, Peter OToole en Omar Sharif. De Italianen werken graag mee, zelfs aan films van Bunuel. | |
Produktie
| |
[pagina 800]
| |
tag uit zelfbehoud wordt gedwongen zijn chef in brand te steken. De functionele kleuren roepen de noodzakelijke onwezenlijke sfeer van het filmverhaal op. Julie Christie is zowel Montags vrouw als de jonge onderwijzeres Clarisse, die Montag overhaalt in het verzet te komen. In de Fahrenheit-wereld domineert de wandtelevisie met ‘participation-programs’, luistert men verplicht naar transistorradio's en kijkt men tekstloze plaatjesboeken, de enige vorm van lezen die de staat tolereert. Bernard Herrman componeert de muziek. Herrman debuteerde 25 jaar geleden met Citizen Cane. Sinds 1955 maakt hij alle muziek bij de films van Hitchcock. Herrman kreeg van Truffaut de opdracht muziek te schrijven uit de 22e eeuw in een klankkleur die zo oud is dat het nieuw zal zijn.
De andere Europese film in produktie bij Universal International is van Charles Chaplin. Na tien jaar toch een nieuwe film van good-old Chaplin, met Sophia Loren en Marlon Brando. Het verhaal is eenvoudig. Een aan lager wal geraakte gravin die in Hong-Kong aan boord van een passagiersschip gaat en zich verbergt in de hut van een diplomaat met wie ze een nieuw leven begint. Een lichte comedie met een serieuze ondertoon zoals we van Chaplin gewend zijn.
Beide films zullen tegen het einde van het jaar worden uitgebracht.
Henri v. Dongen |
|