| |
| |
| |
Politiek overzicht
Internationaal
Engeland
Op 28 februari maakte prime-minister Wilson gebruik van zijn recht om het Engelse Lagerhuis binnen 5 jaren na de laatste verkiezingen te ontbinden op een voor zijn partij zo gunstig mogelijk tijdstip. De meerderheid van Labour is steeds uiterst gering geweest en een krachtig bewind was onmogelijk; Wilson meende dat hij nu kon profiteren van de onenigheid onder de conservatieven, waar men bovendien niet onverdeeld gelukkig was met het optreden van Heath als partij-leider, terwijl hij ook nog speculeerde op het feit, dat Labour tot nu toe eigenlijk nog geen kans had gekregen haar program ten uitvoer te leggen. Op 31 maart beslisten de kiezers dat hij goed had gegokt en kreeg hij een sterke meerderheid van ongeveer 100 zetels; deze is echter geflatteerd door het in Engeland bestaande districtenstelsel; procentsgewijze is het stemmentotaal van Labour slechts ongeveer 6% groter dan dat der conservatieven. In de aan deze beslissing voorafgaande verkiezingsstrijd was het merkwaardig, dat geen van beide grote partijen een op 10 maart in de Times verschenen hoofdartikel, dat de volgende dag door verschillende andere grote bladen volledig werd overgenomen, ter sprake bracht. Hierin werd het Engelse volk verweten boven zijn stand te leven, te veel te gokken en te weinig te werken; het blad verweet beide partijen niet de moed te hebben gehad het volk de waarheid te zeggen en waarschuwde, dat het nu de hoogste tijd was om te verhinderen dat het land naar de afgrond werd gevoerd o.a. door de overdreven grote macht der vakbonden. Geen van beiden erkende openlijk de juistheid van de inhoud en zij hielden zich t.a.v. een der ernstigste problemen op de vlakte. Voor de Europeanen was het misschien belangrijk, dat Heath zich duidelijker uitsprak voor aansluiting van Engeland bij de EEG dan Wilson, maar nu de overwinning is behaald zegt ook de regeringspartij te willen onderzoeken of aansluiting mogelijk is.
Nu Labour een grote meerderheid heeft verkregen moet Wilson echter bedacht zijn op andere moeilijkheden; zijn linkervleugel is tot nu toe zoet gehouden door de dreiging van een parlementaire nederlaag in geval van een interne scheuring. Daar deze nu verdwenen is, zou men zijn verlangens t.a.v. een scherper optreden tegen Rhodesië en een meer onafhankelijke koers inzake Vietnam tegenover de Verenigde Staten wel eens krachtiger kunnen gaan stellen en dan zal er heel wat tact van Wilson worden vereist om zijn volgelingen bij elkaar te houden. In elk geval is het een voordeel, dat er nu iets meer
| |
| |
zekerheid is ontstaan over de door Engeland te volgen politiek in de naaste toekomst.
| |
NATO
Tijdens de halfjaarlijkse persconferentie van president de Gaulle op 21 februari verklaarde de Franse president, dat hij wel het principe van het Atlantisch Verdrag van 1949 wilde handhaven, maar dat de huidige toestand in de organisatie niet strookte met de souvereiniteit van Frankrijk; dat daarom alle installaties op Frans grondgebied onder Frans opperbevel moesten worden gebracht of moesten worden verplaatst buiten Frankrijk en dat hij alle tegenwoordige bepalingen praktisch zal wijzigen voorzover zij betrekking hebben op Frankrijk. Hij wil zich niet terugtrekken uit het Atlantisch bondgenootschap en dit ook niet doen in 1969, wanneer het verdrag afloopt, maar hier voegt hij er in een aide-mémoire van 10 en 11 maart aan de veertien NATO-partners aan toe ‘behoudens fundamentele veranderingen in de betrekkingen tussen Oost en West in de komende jaren’.
De redenen voor de Gaulle's optreden moeten wel gezocht worden in het feit, dat hij het geheel en al oneens is met de politiek van de Verenigde Staten in Vietnam en er niets voor voelt om eventueel via de NATO betrokken te worden in een groot conflict; ook werd het in verband gebracht met het bezoek van de Gaulle aan Moskou in juni a.s., maar de Franse minister van Buitenlandse zaken, Couve de Murville, ontkende dit uitdrukkelijk, daarbij wijzend op het niet opzeggen van het Atlantisch verdrag, terwijl hij bovendien had kunnen zeggen, dat de Franse regering de structuur van de NATO reeds wilde veranderen, toen er nog geen sprake was van nadere contacten met Rusland; volgens anderen zou het optreden van de Gaulle versneld zijn met het oog op de Parlementsverkiezingen in 1967, maar noch Mitterand en Lecanuet, de twee tegenstanders van de Gaulle bij de presidentsverkiezingen, noch Girard d'Estaing, dank zij wiens onafhankelijke republikeinen de Gaullisten nu een meerderheid in de Nationale Vergadering bezitten, zijn erg gelukkig met dit optreden van de president, alhoewel zij het met hem eens zijn, dat herziening van de militaire samenwerking binnen het Atlantisch kader wel gewenst is; het is natuurlijk mogelijk, dat de Gaulle in dezen zijn doel wil bereiken voor dat een meerderheid van de Nationale Vergadering het hem zou kunnen verhinderen! Herziening van de militaire samenwerking wenst men ook buiten Frankrijk, maar men heeft bezwaar tegen het eenzijdige optreden van Frankrijk, dat geheel gebaseerd is op een 19e eeuws souvereiniteitsbegrip, dat in de huidige wereld volledig is achterhaald. De Gaulle schijnt niet te kunnen begrijpen, dat ook Frankrijk - al bezit het dan een atoombom - niet in staat is uitsluitend vertrouwend op eigen kracht zijn onafhankelijkheid te bewaren; hij wil zijn land niet afhankelijk laten zijn van de Verenigde Staten, maar weigert in te zien dat zijn land geen tegenpartij is voor deze militaire en economische grootmacht; wil hij dit
geweldige overwicht verkleinen dan zal hij moeten streven naar een bredere samenwerking tussen de Europese landen en dit wil de Gaulle wel, maar dan in een vorm waarin Frankrijk dit Europa kan beheersen; hij
| |
| |
verlangt van zijn Europese partners precies dat wat hij zelf niet wenst te dulden.
De Gaulle wil nu in bi-laterale besprekingen met de verschillende betrokken landen de door hem aanhangig gemaakte maatregelen bespreken, maar bijna allen staan op het standpunt, dat dit een kwestie is die de NATO in haar geheel aangaat en zich dus niet leent voor onderonsjes. De enige die sympathie heeft voor de Gaulle's standpunt, is premier Salazar van Portugal, die liet weten dat de NATO niet vanzelfsprekend moet rekenen op Portugese hulp; dit standpunt wordt mede bepaald door Salazars bezwaren tegen de NATO-houding t.a.v. de koloniale politiek van Lissabon in Angola en Mozambique en het gebrek aan houding in december 1961 ten tijde van het Indiase optreden tegen Goa. Spelen dergelijke, wij zouden haast zeggen persoonlijke, motieven ook geen rol in het optreden van de Gaulle tegenover de Verenigde Staten en Engeland?
| |
Rusland
In Moskou begon 29 maart het 23e congres van de communistische partij der Sovjet-Unie; men verwachtte dat hier voornamelijk twee punten ter sprake zouden komen nl. het Russisch-Chinees conflict en een nieuwe beoordeling van de politiek van Stalin.
Hoewel uitgenodigd heeft Peking voor het eerst geweigerd vertegenwoordigers naar het congres te sturen; eveneens weigerde Albanië, terwijl er ook geen afgevaardigden van de Japanse en Nieuw-Zeelandse partijen verschenen. Aangenaam daarentegen was het voor Moskou, dat Noord-Korea en vooral Noord-Vietnam wel aanwezig waren, omdat hieruit de versterking van de positie van Rusland in Azië blijkt. Brezjnew heeft echter in een urenlange rede ook nu de ruzie met Peking niet op de spits gedreven, misschien om in andere communistische landen niet de indruk te wekken uit te zijn op een volledig herstel van de Russische overheersing binnen het communistische blok.
Over Stalin en een herwaardering van zijn politiek werd - voorzover bekend - niet gesproken maar wel werden enkele benamingen uit die tijd in ere hersteld; voortaan zal het presidium weer politbureau heten en zal de titel eerste secretaris weer worden gebruikt. Is dit een inleiding tot een nieuwe Stalinperiode of een poging om zowel voor- als tegenstanders van de destalinisatie tevreden te stellen?
| |
Indonesië
Zoals te verwachten was heeft de kabinetswijziging door Soekarno op 21 februari doorgevoerd geen einde gemaakt aan de onrust in Djakarta; het verboden studentenactie-comité, KAMI, zette zijn betogingsactiviteiten voort en stelde als voornaamste eisen: opheffing van de communistische partij, nieuwe regeringswijziging, maar dan in overeenstemming met de door hen geuite wensen en doeltreffende maatregelen tegen de inflatie. De demonstraties keerden zich verder vooral tegen de minister van buitenlandse zaken, die van te grote Peking-gezindheid werd beschuldigd. Op 12 maart bezweek Soekarno en droeg zijn politieke bevoegdheden over aan generaal Soeharto, waarop
| |
| |
deze onmiddellijk een verbod van de communistische partij afkondigde. Enkele dagen later deed Soekarno nog eens een poging om de macht in eigen hand te houden door te verklaren, dat Soeharto slechts belast was met de handhaving van de orde en de rust, maar dat de uitvoerende macht uitsluitend bij hem, Soekarno, berustte, maar het heeft hem niet geholpen. Kort daarop moest hij toestaan, dat Soebandrio en 14 andere ministers werden gevangen genomen en dat een nieuwe voorlopige regering werd gevormd, die op 27 maart na enige wijzigingen in een definitieve werd omgezet. In deze regering is defensie in handen van Soeharto, terwijl economie is geplaatst onder sultan Hamenkoe Boewono IX van Djokjakarta. Buitenlandse zaken staat onder Adam Malik, die reeds heeft laten weten, dat zijn land wenst terug te komen in de Verenigde Naties, daar het uittreden het vorig jaar Indonesië geheel isoleerde van het Westen en overleverde aan Peking; ook zocht hij naar mogelijkheden een einde te maken aan de moeilijkheden met Maleisië, hetgeen echter niet in overeenstemming is met een van zijn andere uitspraken, volgens welke hij de confrontatie-politiek zou voortzetten, en met de benoeming van generaal Nasoetion tot hoofd van de KOGAM, het commando voor de verplettering van Maleisië. Soekarno blijft naamhoofd van de regering en zal vermoedelijk uitkijken of er nog een gelegenheid komt om zijn macht te herstellen.
| |
Nederland
Verkiezingen der ontevredenheid
De Provinciale Staten verkiezingen op 23 maart hebben een blijkens de reacties niet verwacht resultaat opgeleverd. De grote winst werd binnengehaald door de Boerenpartij en de Pacifistisch-Socialistische Partij, terwijl de CHU een bescheiden vooruitgang liet aantekenen. Het grootste verlies leed de PvdA, die ruim 6% in stemmen daalde, terwijl de KVP ruim 2% verloor vergeleken bij het resultaat van 1962. Praktisch gelijk bleven de VVD, AR en CPN. Typerend is het feit, dat de Boerenpartij in Amsterdam 9% van het totaal aantal uitgebrachte stemmen verkreeg, maar ook andere grote steden herbergden nogal wat Koekoek-aanhangers (Den Haag 6,9, Utrecht 6,1 en Rotterdam 4,2%). De uitslag is natuurlijk druk becommentarieerd. Ieder wist wel een stukje verklaring te geven: provo-rellen in Amsterdam, de kwestie rond het huwelijk van prinses Beatrix, het VARA-program ‘Zo is het...’ voor de televisie, de propaganda die er voor Koekoek uitgaat van het voortdurend in de maling genomen te worden en tenslotte - en die werd vanzelfsprekend het meest genoemd door de oppositiepartijen - een afkeuring van het huidige kabinetsbeleid. Alhoewel minister Vondeling (PvdA) meende, dat dit resultaat geen weerslag zou moeten hebben op het regeringsbeleid, en ook minister Smallenbroek (AR) er geen aanleiding in zag dit beleid om te buigen, menen wij toch dat er bij deze gelegenheid een groot onbehagen is te voorschijn gekomen over de politieke gedragslijn van de regeringspartijen. Wij geloven, dat vele kiezers bij het uitbrengen van hun stem negatief te werk zijn gegaan; zij maakten uit, welke partij of partijen zij zeker niet wensten en vonden de rest eigenlijk lood
| |
| |
om oud ijzer. Geen enkele partij kwam met een programma dat getuigde van een brede visie op de problemen van deze tijd; men sprak over beter viswater alsof er werkelijk niets belangrijkers te bedenken was. Een groot aantal kiezers heeft zich daarom de weelde veroorloofd om - laten wij hopen voor deze ene keer - een geintje uit te halen en uit protest tegen het onvermogen der grote partijen te stemmen op de negatieve groep van Koekoek en zijn boerenpartij. Het lijkt ons bedoeld als les voor de constructieve partijen; laten zij zorgen de kiezers weer aan te spreken op een voor hen begrijpelijk vlak; pasklare oplossingen zijn niet te geven, maar laat men ophouden met ruziën onder de regeringspartijen over alle mogelijk voorname en vooral niet-voorname zaken. Een veel groter deel van de kiezers dan zij die op de Boerenpartij gestemd hebben snapt niets meer van de regeringspolitiek en dit ligt echt niet alleen aan de kiezers.
5-4-1966
J. Oomes
| |
België
Regering met nieuw profiel
De nieuwe premier, dhr. Paul Vanden Boeynants heeft op 19 maart een regering gevormd op basis van een combinatie C.V.P. - P.V.V. - een formule die sedert vijf jaar niet meer van toepassing geweest was. Gedurende C.V.P. - B.S.P. - regeringen van Lefèvre en Harmei had men vaak de mening horen vooropstellen dat tweeledige christelijk - socialistische regeringen de overgang waren naar een definitief tweepartijenstelsel, waarvan de ene vleugel christelijk-socialistisch en travaillistisch, de tweede conservatief liberaal - katholiek zou zijn. Een hypothese die men reeds sedert 1944 hoorde ontwikkelen, maar die in België tot nog toe blijkbaar niet verwezenlijkt kan worden. Volgens sommigen is dit ontwikkelingspatroon sedert enkele jaren zelfs minder actueel geworden. Wat hier ook van zij, de regering Vanden Boeynants dient zich aan met een nieuwe partijpolitiek en vooral een nieuw menselijk profiel.
Harmei had een poging gedaan om aan zijn regering een nieuw organigram te geven. Met een stelsel van coördinerende superministeries, gewone ministeries en staatssecretariaten trachtte hij meer specialisatie en tevens meer samenhang in het regeringswerk te brengen. Aan de top zou een beperkt aantal ministers zich kunnen toeleggen op de uitwerking van de grote politieke oriënteringslij nen, niet gehinderd door details en door de concrete onderdelen van het beleid. Aan deze proef heeft Vanden Boeynants een einde gemaakt. Zijn regering telt slechts 23 leden: elf C.V.P.-ministers en drie C.V.P.-ministers-staatssecretarissen, terwijl de P.V.V. zeven minister-portefeuilles en twee portefeuilles van ministers-staatssecretarissen toegewezen kreeg. De verdeling van de bevoegdheden sluit opnieuw aan bij de traditionele organisatie van de regeringen in België. Indien het van de premier had afgehangen, zouden er zelfs slechts twintig ministers geweest zijn.
De poging tot vernieuwing houdt vooral verband met het menselijke ‘imago’ van de ministers. Het is lang geleden dat zoveel jonge politici een kans kregen
| |
| |
op het ministeriële niveau. Dat geldt vooral voor de liberale ministers, waaronder er verscheidene zijn die de veertig jaar amper bereikt hebben en die toch een belangrijke portefeuille toegewezen kregen. Dit is o.m. het geval voor de nieuwe minister van landsverdediging, Poswick, die geboren werd in 1924, slechts sedert 1965 in de Kamer zetelt, en als reserve-officier van de valschermtroepen de faam heeft van een actief sportsman. Poswick is een man van christelijken huize, die lid was van de C.V.P. en als dusdanig adviseur geweest is van een der kabinetten van dhr. Eyskens. Er is nu wel enige ontgoocheling in de rangen van de C.V.P., waar generatiegenoten van de jongere christelijk-georiënteerde, maar neo-liberaal geworden politici nooit de promotiekansen gekregen hebben die in de P.V.V. voor sommigen voor het grijpen lagen.
Nieuw is eveneens de persoonlijkheid van de nieuwe minister van financiën, de extra-parlementariër Robert Henrion, geboren in 1915, universiteitsprofessor, schermkampioen en bankier (beheerder o.m. van de Bank van de Société Générale). Op een zeker ogenblik werd verondersteld dat Vanden Boeynants nog andere extra-parlementairen in zijn ploeg wilde opnemen, o.m. ook links-georiënteerden, maar dat bleek tenslotte niet mogelijk. Het leidde enkel tot een verscherpt conflict met de B.S.P., die er niet van hield dat, naast de georganiseerde socialistische partij, nog een andere groep linksgeoriënteerden representatief zou worden voor een zeker socialisme.
Het is verder opmerkelijk hoe sterk het Liberaal Vlaams Verbond in de nieuwe regering vertegenwoordigd is. Zulks enkele weken nadat het Liberaal Vlaams Verbond een door de P.V.V.-leiding opgedrongen taaicompromis had aanvaard dat een zware slag toebracht aan het aanzien van het liberalisme in Vlaanderen. Men verstaat nu beter waarom de liberale Vlaamse politici tot deze gang naar Canossa bereid gevonden zijn.
Wat trouwens dit taaicompromis betreft, dient opgemerkt dat premier Vanden Boeynants het niet in zijn regeringsprogramma opgenomen heeft, en ter zake geen bindende beloften aan de liberale regeringspartners gedaan heeft. Zeer tot ongenoegen van de Brusselse liberalen, die van meet af aan op afstand tegenover de nieuwe regering zijn gebleven, en waarvan er in het parlement zelfs enkelen hun vertrouwen aan de nieuwe regering onthouden hebben.
Wat de eerste-minister zelf betreft: de h. Vanden Boeynants is een premier van een nieuw type. Zijn intellectuele en algemeen-geestelijke background is zeker armer dan die van de meeste Belgische premiers uit het verleden. In ruil daarvoor wil hij een man met meer daadvaardigheid en met een groter actievermogen zijn. Of de resultaten van zijn regering hiervan de stempel zullen dragen, dient vanzelfsprekend afgewacht.
| |
Buitenlandse zaken: belangrijk
In de regeringsverklaring werden geen opmerkelijke uitspraken over binnen- of buitenlandse politiek gedaan. Wel werd even gezegd dat België trouw blijft aan de Europese integratie en aan de Noord-Atlantische Verdrags-Organisatie (N.A.V.O.). In het parlementair debat dat daarop volgde, traden geen elementen van buitenlandse politiek speciaal op de voorgrond. Toch zal de nieuwe
| |
| |
regering vooral op het vlak van de buitenlandse politiek zware verantwoordelijkheden moeten torsen. De N.A.V.O. is door de terugtrekking van Frankrijk in een moeilijke overgangsfase getreden. Van Frankrijks buurlanden is België historisch steeds het meest gevoelig geweest voor alle belangrijke Franse ondernemingen van diplomatieke en militaire aard. Als de Gaulle de organisatie van de N.A.V.O. wil vervangen door een geheel van bilaterale verdragen, dan is deze Franse opzet voor België van het allergrootste belang. Bilaterale Belgisch-Franse bindingen zijn voor België steeds gevaarlijk en nadelig geweest. Het volstaat te verwijzen naar het Belgisch-Frans militair akkoord na 1918, dat in de twintiger jaren een zware belasting van België's internationale positie geweest is. Bij de Roer-bezetting door Frankrijk was België als enig westers land bereid zich bij het Franse avontuur aan te sluiten, tegen de wil van Engeland in. Dit heeft vele jaren lang de Belgisch-Britse relaties gestoord. Pas in de jaren dertig heeft Brussel de eenzijdige Belgisch-Franse binding losgemaakt en vervangen door een politiek van neutraliteit, die dan in 1940 de verhoopte gevolgen niet gehad heeft.
Een terugkeer naar de neutraliteit lijkt in de huidige omstandigheden niet mogelijk. Het heropnemen van bilaterale verbindingen met Frankrijk lijkt volstrekt onwenselijk. Het is slechts in een geheel van multilaterale bindingen, liefst in nauwe verbondenheid met Nederland, dat België het vraagstuk van zijn veiligheid en van zijn militaire taken nog kan oplossen. Dat is ook de officiële doctrine die ten grondslag gelegen heeft aan twintig jaar Belgische politiek na de Tweede Wereldoorlog.
Dit complex is in beweging gekomen juist op een ogenblik dat de man die (misschien te persoonlijk) de Belgische buitenlandse politiek belichaamd heeft - Spaak - het toneel verlaat en in de oppositie gedreven is. Blijkbaar zeer tegen zijn zin. Dat heeft hij laten blijken bij de vorming van de nieuwe regering. Zijn opvolger is nu dhr. Harmei. Deze heeft op het gebied van buitenlandse politiek geen speciaal gezag. Toch krijgt hij misschien al heel spoedig problemen te behandelen als de vestiging van N.A.V.O.-hoofdkwartieren en N.A.V.O.-diensten en -bases in België of elders. Wellicht zullen beslissende opties moeten genomen worden in verband met de buitenlandse constellatie waarin België plaats wenst te nemen. De onervarenheid van de nieuwe minister van buitenlandse zaken wordt niet verholpen door het gebrek aan belangstelling voor buitenlandse politiek bij de openbare mening en bij de politieke mandatarissen. Het is onrustwekkend als men vaststelt hoe gering de kennis van en het interesse voor vraagstukken van buitenlandse politiek en van landsverdediging is in het parlement en bij de politieke partijen.
| |
Partijpolitieke basis, hoe vast?
Bij het aantreden van de regering Vanden Boeynants dient ook nog gewezen op haar eigenaardige partijpolitieke grondslag. In hoeverre kan zij rekenen op de onvoorwaardelijke medewerking van heel de P.V.V.? Zullen de liberalen, nadat ze de voordelen van de regeringsdeelname ten volle benut hebben, er op de koop toe niet de voordelen van de oppositie aan willen verbinden? En hoe
| |
| |
ver gaat de steun van van de C.V.P.? Als men de lijst der C.V.P.-ministers ontleedt, is het christen-democratische element er ruim in vertegenwoordigd. Maar toen de regering gevormd werd, is vanwege het Algemeen Christelijk Vakverbond een duidelijk voorbehoud gemaakt wat haar medewerking betreft. Er werd gezegd dat de christen-democratische ministers alleen zichzelf en hun partij, maar niet de Vakbond vertegenwoordigen. Door andere verklaringen werd deze voor de regering Vanden Boeynants onvriendelijke standpuntname dan weer verzacht. Men zou de vraag algemener moeten stellen: In hoeverre kan een C.V.P.-P.V.V. regering rekenen op de christelijke vakbeweging die op sociaal-economisch terrein uiteraard dikwijls gemeenschappelijk optreedt met de socialistische A.B.V.V.?
Uit de vele gemeenschappelijke standpunten die het A.C.V. en het A.B.V.V. innemen op het terrein van de sociale politiek en van de sociale betrekkingen mag zeker niet afgeleid worden dat nu voortaan buiten de katholiek-socialistische regeringsformule geen andere meer mogelijk is. Verder dient onderstreept dat een verscherpte werking van het A.B.V.V. (de verscherping is normaal zodra de B.S.P. in de oppositie staat) nog niet noodzakelijk revolutionaire werking en stakingschaos dient te betekenen. Het A.B.V.V. en de B.S.P. zijn zelf te nauw met het hele maatschappelijke en politieke leven van het land verbonden om zich bij herhaling op een revolutionair pad te begeven dat door vele leiders en volgelingen zeker niet gewenst wordt, en dat de samenhang der socialistische organisaties aan een zware proef onderwerpt.
De socialistische oppositie was in de eerste dagen van de regering Vanden Boeynants zeer gematigd. Het kon wel niet anders. In de toekomst zal die oppositie harder worden. Maar zolang het A.C.V. het evenwicht behoudt tussen de normale syndicale solidariteit met het A.B.V.V. en de positieve medewerking aan het regeringsbeleid, mag men voor de nieuwe regering een normale levensduur voorzien.
In sociaal-economisch en financieel opzicht trad Vanden Boeynants aan met een driejaren-programma, waarvan het eerste jaar (1966) eenvoudig een budgettair-defensief karakter heeft. De schade beperken en het begrotingstekort afremmen: meer kan de nieuwe regeringsformatie dit jaar niet meer bereiken. In het tweede jaar wil Vanden Boeynants dan een aanvang maken met zijn politiek van economische expansie en van omschakeling, behoud der koopkracht, hoge lonen en volledige tewerkstelling. Ook in dit tweede jaar zal de budgettaire sanering uit de aard der zaak wel doel-nummer-één blijven. Pas in 1968 zal het doel werkelijk binnen het bereik liggen: een begroting in evenwicht en een economie die inderdaad haar structuren hervormt volgens de eisen van een moderne alzijdige expansie, met speciale kansen voor de depressiegebieden: mijngebieden, economisch onvolgroeide streken met een onvolledig uitgebouwd economisch apparaat, wetenschapsbeleid, enz. enz.
Men kan nog zo optimistisch gestemd zijn wat de toekomst van de regering Vanden Boeynants betreft (ze startte eigenlijk in een sfeer van twijfelzucht...): dat ze ooit het jaar 1968 haalt lijkt voor de meeste betrokkenen een utopie.
12-4-1966
Hektor de Bruyne
|
|