Streven. Jaargang 19
(1965-1966)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 773]
| |
Rode, roze en normale poëzie in Oost-Duitsland
| |
[pagina 774]
| |
wählen müssen zwischen Liebe und Pflicht -
so sagen die andern;
aber die Ruth hat gesagt:
Es gibt keine Wahl zwischen beiden;
die wahrhafte Liebe wird fordern,
dass man die Pflicht tut.
Doch so ganz einfach,
wie sie's gesagt und getan hat,
war's sicher nicht.
Ruth hat am Sonnabendvormittag ein
Telegramm gekriegt
von ihrem Mann, den sie liebt
und der erst die siebente Woche ihr Mann war
und den sie sechs Wochen nicht bei sich gehabt hatte,
weil er schon gleich nach der Hochzeit
zum Ehrendienst bei der Volksarmee abgereist ist.
Und sie bekam seine Nachricht vom Wochenendurlaub
am Sonnabend,
gerade in dem Augenblick, als sie
den Mantel schon anhatte, um auf die Reise zu gehn,
von der Brigade zu einer zentralen Beratung gesandt.
Ruth hat geschluckt und sich hingesetzt
und hat drei Zeilen in Eile geschrieben:
dass sie ihn liebt
und dass er sich's nett machen soll
und dass sie zur Nacht erst zurück sein kann
und dass es sein muss.
Drei Stunden später hat er den Zettel gelesen,
vor sich nur dreimal zwölf Stunden für
die Gemeinsamkeit,
die er sechs Wochen nicht mit ihr gehabt hatte
und die nun fehlte.
Sicherlich hat er geflucht.
Aber um drei Uhr nachts, als sie zurückkam,
müd und zerschlagen von Sitzung und Bahnfahrt,
hat er ihr gar nichts gezeigt von dem Fluchen,
so sagt sie,
sondern er hat sie sehr lieb gehabt.
Dadurch
hat sie ihm dann erst am Sonntagmorgen gesagt,
| |
[pagina 775]
| |
dass sie am Vormittag
bei einer dringenden Reparatur am Gebläse
unbedingt nötig ist
und dass sie's eher zu sagen
nicht übers Herz gebracht hat.
Er hat geschluckt,
so erzählt sie,
doch bald ist er zärtlich gewesen
und hat nur gesagt:
Dann mussen wir aufstehen!
Und er ist mit ihr gegangen,
um ihr zu helfen.
Fünf Stunden
haben sie alle gemeinsam gearbeitet;
Ruth war so wichtig dabei
wie keine der andren.
Mittags
haben sie alle gemeinsam gegessen.
Schliesslich blieb nur noch Zeit,
ihn zum Bahnhof zu bringen.
Als er im Zuge sass, hat sie geweint,
weil sie ihm nicht hatte Ehefrau sein können;
aber er hat ihr gesagt,
dass es so recht war und gut mit dem Urlaub
und dass er sie gar nicht zu lieben vermocht hätte,
wenn sie sich anders entschieden hätt.
Unsere Ruth
hat an dem Sonnabend und an dem Sonntag
gewählt zwischen Liebe und Pflicht -
sagen viele von uns;
aber die Ruth sagt:
Es gibt keine Wahl zwischen beiden;
die Liebe wird immer nur fordern,
die Pflicht zu tun.
Doch so ganz einfach,
wie sie das sagt und wie sich das anhört,
war es bestimmt nicht
und wird es nie sein.
De moraal is duidelijk: voor de opbouw van het socialisme moet men alles | |
[pagina 776]
| |
verlaten. De grenzen tussen zuivere propaganda en poëzie zijn hier geheel weggevallen. Een even merkwaardig gedicht gaat over een man die zijn vriend aanklaagt omdat deze hem niet bij het ‘collectief’ heeft aangebracht, doch slechts met woorden heeft getracht zijn kameraad van het pad der luiheid te brengen. Het is een zuiver zedendicht, zoals onze dichter-dominee's uit de vorige eeuw zich maar nauwelijks zouden hebben kunnen voorstellen. Twee jaar later, in 1964, gaf Preissler een nieuwe bundel uit, onder de titel Redet ein menschliches WortGa naar voetnoot2. Het is een ‘wereldlijke preek’, waarin hij zijn geloof in de mens belijdt. Hij zet zich af tegen het bijbelse beeld van volmaaktheid en tegen de kerkelijke prediking. Daartegenover stelt hij het hoogste wat er voor hem bestaat: de mens en de menselijkheid. Ook in deze bundel is de toon nog propagandistisch, zeker waar hij Bijbel en Kerk op pathetische wijze aanvalt. Maar de inhoud van zijn belijdenis is zinniger dan in de eerstgenoemde bundel. Het is niet meer de partij, het collectief of het socialisme, dat hem boeit, maar de - natuurlijke socialistische - mens. Schönste Schöpfung im All
sei der Mensch.
Der Menschliche
unter den Menschlichen,
der friedlich Bemühte
unter den friedlich Bemühten,
Schöpfer der Schönsten
und schönste der Schöpfungen,
das sei der Mensch.
Daarmee stoten wij op een merkwaardige ontwikkeling in de Oostduitse poëzie. De nieuwe generaties, die maar nauwelijks een band met het verleden hebben gekend, zoeken op eigen gelegenheid naar een diepere grond voor hun dichterschap. De ode aan de partij of aan de leider heeft hen niet tot poëtische bevrediging gevoerd. Zij zoeken een diepere motivering voor hun verzen. Voor Preissler is dat: de wereldlijke mens, ontdaan van zijn goden en godsdienstige vooroordelen. Wat dit laatste betreft is hij nog een duidelijk produkt van de Oostduitse communistische opvoeding. Hij citeert dan ook in zijn verzen Feuerbach. Het kan echter ook onbevangener, en dat wordt bij voorbeeld bewezen door de bundel Gespräch mit dem Saurier van Sarah en Rainer KirschGa naar voetnoot3. Deze bundel, die pas in 1965 is verschenen, is ook een getuigenis voor de autonome mens, maar de dichteres en de dichter zetten zich niet meer af tegen ‘godsdienstige vooroordelen’. Zij beschrijven eenvoudig het leven en lijden, het bemin- | |
[pagina 777]
| |
nen en haten van de mens. Sarah Kirsch doet dit met fijner gevoel dan Rainer Kirsch, die af en toe zijn hang naar het bizarre en cynische niet kan onderdrukken. Beslist satirisch is het volgende gedicht: Hierzulande gibt es Ameisen,
die wollen einem partout beweisen,
es sei ganz normal sechs Beine zu haben,
denn mit dieser Zahl liefen auch Küchenschaben.
Aehnlichen Kummer
verursachen grüne Brummer.
Sie drucken mittels Morseschrift:
Das einzig Wahre, das ist Fliegen,
das Unmodernste ist ein Lift.
Zowel Sarah als ook Rainer Kirsch blijken zich van partij, collectief of socialisme niets aan te trekken. Zij zijn dichters van het leven zoals zij het zien. Hun blik is natuurlijk overschaduwd door het patroon waarin zij leven, maar dat patroon zit hun niet als een harnas, eerder als een soepel opperkleed, dat zij bij tijd en wijlen ook kunnen uittrekken. Dit soort menselijke lyriek is echter niet oorspronkelijk op Oostduitse bodem ontstaan. Het is import, en wel uit de... Sovjet-Unie. Niet voor niets is de in 1965 uitgegeven bundel Mitternachtstrolleybus. Neue Sovjetische LyrikGa naar voetnoot4 een bestseller in Oost-Duitsland geworden en evenmin is het toevallig, dat met name Sarah en Rainer Kirsch een groot deel van de vertaling voor hun rekening hebben genomen. De bundel bevat gedichten van de ‘angry young men’ in de Sovjet-Unie: Jevtoesjenko, Voznessenskij, Rozjdestvenskij, Bella Achmadoelina. Het is zuivere poëzie, zonder enige spoor van partij-lyriek, diep-menselijk, soms wat pathetisch (en dus oer-Russisch!), maar niet politiek, niet ideologisch. Zelfs waar Jevtoesjenko over vrede dicht, verschilt zijn taal hemelsbreed van het jargon van de vredesbewegingen. Vóór alles heeft zich bij deze jongere Russische dichters echter een soort waarheidsdrang geopenbaard, zoals bij voorbeeld bij Rozjdestvenskij: Wenn es Mode wird, die Wahrheit ins Gesicht
zu sagen,
dann,
das glaubt mir,
folge ich
der Mode!
Ook de Russische prozaschrijvers delen in deze karaktertrek van de jongere | |
[pagina 778]
| |
generatie. Het gaat hen om het loutere leven, zonder ideologische bijsmaak. Wassili Axjonow drukt dit in zijn korte roman Apfelsinen aus MarokkoGa naar voetnoot5 (eveneens vorig jaar in Oost-Duitsland verschenen en door de Oostduitse jongeren gretig gelezen) aldus uit: Ich liebe das Leben in Sturm und Gebraus,
wenn es brodelt, zischt und nie ruht,
nicht als stillen Hafen, als stilles Haus,
nein, in ewig wogender Flut.
Dit kleine stukje poëzie wordt gedeclameerd door Gera, een van de hoofdpersonen uit het boek, die er geen zin in heeft zijn leven geheel en al te vullen met produktienormen, maar die zich meer thuis voelt temidden van vrienden en lieve meisjes, waar echte vriendschap en jeugdige liefde leeft. Het is eigenlijk verheugend, dat Oostduitse jonge schrijvers zich door deze Sovjetrussische poëzie laten inspireren. Het is een inspiratie die de Oostduitsers broodnodig hebben, want sinds 1933 is er in dit deel van Duitsland weinig waardevols op literair gebied onstaan. Dit donkere verleden heeft de Oostduitsers tot nu toe terecht van de literaire wereldranglijst geschrapt. De jongere generatie schijnt hier echter nieuwe wegen te bewandelen, veelbelovende wegen, die weer naar het rijk van de normale poëzie kunnen voeren. Dat de aanzet hiertoe in een Sovjetrussische inspiratie gezocht moet worden, heeft behalve literaire, wellicht ook een diepe politieke betekenis, waarover schrijvers èn politici langzamerhand eens zouden moeten gaan nadendenken. |
|