dat het moderne grootbedrijf eigenlijk van niemand is. Puur formeel beschouwd is het grootbedrijf van de aandeelhouders, doch het kapitaal is dermate groot en dusdanig versnipperd over vele duizenden aandeelhouders, dat men onmogelijk kan beweren, dat de bezitter van enkele aandelen in feite iets met deze onderneming als eigenaar te maken heeft. Een duidelijk symptoom van dit in ieder geval niet van de aandeelhouders zijn, biedt de jaarvergadering van elk grootbedrijf waar inderdaad de aandeelhouders vrijwel geen mogelijkheden blijken te hebben het directiebeleid te beïnvloeden.
Een tweede groot verschil bestaat hierin dat het grootbedrijf zelf wetenschappelijke onderzoekingen verricht en technieken ontwikkelt. Het klassieke bedrijf maakte ongetwijfeld gebruik van de gegevens die het wetenschappelijk onderzoek ter beschikking stelt, doch verzamelt deze gegevens niet zelf. Dit gebeurde aan universiteiten of andere instellingen van wetenschappelijk onderzoek.
Het gevolg van dit eigen onderzoek is, dat het grootbedrijf geleidelijk aan begint te beschikken over een groot wetenschappelijk en technisch reservoir, waarmede op vele plaatsen druk uitgeoefend kan worden. Wij kunnen gerust zeggen, dat het moderne grootbedrijf wetenschappelijk en technisch machtig is. Bovendien als gevolg hiervan en als gevolg van zijn grote omvang betekent het zeker in de landen van zijn hoofdvestigingen een grote economische macht.
Bezien wij dit geheel van een dergelijk modern grootbedrijf, dan dringt zich toch werkelijk de vraag aan ons op waartoe en waarom deze macht gebruikt zal worden.
Wij moeten het belang van deze vraag, meen ik, niet onderschatten want wij moeten ons realiseren, dat de ontwikkeling van het moderne grootbedrijf eigenlijk pas begonnen is en nog lang niet is afgesloten.
De ontwikkeling van grote economische eenheden, zoals de Euromarkt, de LAFTA e.d. dringen de bedrijven steeds meer op elkaar en niemand staat er dan ook verbaasd over wanneer de economische berichten van kranten en tijdschriften voortdurend rapporteren over wederom nieuwe mergers, fusies of het opnemen van kleinere bedrijven in grotere.
Wij kunnen dus gerust constateren, dat het grootbedrijf bij de behoeftebevrediging een nog steeds grotere rol zal gaan spelen en men zou zelfs kunnen verwachten, dat er per branche slechts enkele grote in de wereld zullen overblijven. (Dit impliceert niet, dat het kleine bedrijf geheel gedoemd is te verdwijnen. Ook in de industriële sfeer zal er voor het kleine bedrijf, vooral wanneer het sterk gespecialiseerd is in moeilijke technieken, steeds een bepaalde rol overblijven).
Uiteraard brengt deze ontwikkeling die vooruit te voorzien valt, duidelijk economische gevaren met zich mede, die men tracht op te vangen door antikartel- en antitrust-bepalingen waarvan het in de Verenigde Staten reeds wemelt en waarmede men in de Euromarkt thans ook een begin heeft gemaakt.
Dit zijn echter niet de aspecten waar wij het hier over willen hebben, hoewel het uiteraard een aspect is dat, zij het zijdelings, een rol bij onze overpeinzingen