Streven. Jaargang 19
(1965-1966)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 713]
| |
[1966, nummer 8]
Tegen de structurele onrechtvaardigheid
| |
[pagina 714]
| |
goed, te weten wat er aan vooraf is gegaan. Toen in augustus 1965 de arbeiders-militanten van de Action Catholique Ouvrière de gelegenheid kregen het eerste ontwerp van deze verklaring te bespreken, lieten zij horen dat de voorgestelde tekst zich kennelijk binnen een kapitalistische logica situeerde. Ze twijfelden geenszins aan de oprechte bedoelingen van het episcopaat ‘om een tekst uit te werken die niet uitsluitend door het actueel bestaande economisch systeem geconditioneerd zou zijn’; ze betreurden echter dat de bisschoppen voor hun analyse van de sociaal-economische werkelijkheid vooral een beroep hadden gedaan op mensen wier waarde-oordeel uiteraard getekend is door het systeem, eerder dan op arbeiders, die voorlopig van alle waarachtige economische verantwoordelijkheid verstoken zijn. De aanmerkingen van de representatieve militanten van de arbeidersgroep op de ontwerptekst bewezen afdoende hun competentie en doorzicht op het economisch vlak. In de definitieve redactie werd dan ook duidelijk rekening gehouden met hun inbreng. Zo kon Le Monde van 5 maart reeds opmerken dat, zonder dat de termen ‘kapitalisme’ of ‘socialisme’ gebruikt werden, de Franse hiërarchie de fundamenten van het kapitalisme ondubbelzinnig op de helling zette. Enkele weken later poneerde Gilbert Blardone, directeur van La chronique sociale de France, in dezelfde krant terecht dat de Franse bisschoppen wel degelijk de reële oorzaken van de huidige sociale wantoestanden veroordelenGa naar voetnoot1.
De stellingname van het Franse episcopaat moet gezien worden tegen de achtergrond van de actuele sociale en economische spanningen in Frankrijk. Ze gaat uit van een concrete analyse van recente gebeurtenissen, zoals sluiting van ondernemingen, ontslagen, reconversies, chronisch tekort aan produktieve investeringen, werkloosheid enz., evenzoveel symptomen van de groeiende onmacht van de staat om de economische groei te ordenen en te richten in dienst van de mens. Ze wijst op nieuwe oriënteringen ten aanzien van de winst, de autofinanciering en de economische verantwoordelijkheid, en levert er kritiek op. | |
Kritiek op het kapitalisme1. De bisschoppen klagen de opvatting aan, ‘dat winst moet worden beschouwd als de enige maatstaf van economische groei’. Er moet een waardeschaal en een prioriteitsorde worden opgesteld. ‘Globale winst op nationaal niveau is ongetwijfeld een noodzakelijk middel tot economische groei, maar het is geen toereikend criterium om de richting van de groei te bepalen’. Laat men zich uitsluitend leiden door de economische groei, dan dreigen reële behoeften die geen onmiddellijk voordeel afwerpen, over het hoofd te worden gezien en onbevredigd te blijven. Er zijn immers behoeften die duidelijk als direct bevredigbaar worden herkend, ‘terwijl andere, zeer dikwijls heel essentiële, veel moeilijker te onderscheiden zijn: dat zijn in het bijzonder de behoeften van de komende generaties’. | |
[pagina 715]
| |
2. De stelling wordt aangevochten dat de winst welke gebruikt wordt voor autofinanciering, uitsluitend als bezitsvermeerdering van de kapitaalbezitters moet worden beschouwd. Immers, ‘de zelffinanciering van de onderneming heeft een zeker eigendomsrecht van de arbeiders doen ontstaan, vooral wanneer de financiering is verkregen doordat de lonen onder druk worden gehouden’. 3. Het document aanvaardt niet langer dat een kleine groep mensen souverein de economische groei oriënteert en derhalve investeert daar waar zoveel mogelijk winst kan worden verwacht, zonder de menselijke implicaties ervan in acht te nemen. ‘De economische groei mag immers geen vrij spel geven aan de zogenaamde natuurlijke mechanismen, omdat in dat geval alleen in de direct bevredigbare behoeften zal worden voorzien, waartoe dan mensen en kapitaal worden aangetrokken, terwijl hele sectoren achter blijven of in miserie ten onder gaan. “De ontwikkeling dient onder de controle van de mens te blijven. Zij mag niet worden onderworpen aan de beslissingen van een klein aantal mensen of van groepen die een te grote economische invloed bezitten, noch mag zij worden overgelaten uitsluitend aan politieke organisaties of aan enkele landen, die machtiger zijn dan anderen” (Gaudium et Spes). Overigens, wat de macht tot investeren aangaat, worden aan het geweten ernstige problemen gesteld. Er wordt teveel geïnvesteerd ten behoeve van goederen en diensten waarvan het sociale nut twijfelachtig is, terwijl aan primaire behoeften van tal van mensen niet tegemoet wordt gekomen. Te weinig investeringen worden spontaanweg gedaan in gebieden die bedreigd worden met totaal verval’. De ‘pijnlijke gebeurtenissen’ die door het Franse episcopaat worden aangeklaagd, zijn de logische gevolgen van een sociaal-economisch regime dat de winst nog steeds als enige maatstaf beschouwt en waarin de economie georiënteerd wordt door een minderheid die haar macht baseert op het bezit van het kapitaal. Wanneer de bisschoppen schrijven dat ‘die feiten niet alleen zijn te wijten aan voorbijgaande moeilijkheden waaruit de Franse economie thans schijnt los te komen. Ze hebben daarentegen een dieper verband met een radicale wijziging in onze beschaving. Dientengevolge kunnen ze nog veelvuldiger voorkomen...’Ga naar voetnoot2, dan gaat het in eerste instantie om een structureel probleem. De Franse bisschoppen geloven dus blijkbaar niet dat de heersende sociale moeilijkheden opgelost kunnen worden binnen het bestaande economisch systeem. De mensen moeten daarom voortdurend uitgenodigd worden ‘hun structuren en gedragingen aan te passen aan de rechten en de plichten van de menselijke persoon’. | |
[pagina 716]
| |
Nieuwe oriënteringen1. In tegenstelling met het huidig economisch regime poneren de bisschoppen dat de mens en niet de economische groei als zodanig middelpunt is en doel van het economisch en sociaal leven. ‘De economische groei behoort ten dienste te worden gesteld van de mens, opdat er een economische en sociale situatie ontstaat waarin de produktie waarachtig ondergeschikt is gemaakt aan de behoeften van de individuele mens en van de gemeenschap. Het uiteindelijk doel van de produktie is niet de loutere vermenigvuldiging van goederen, noch de winst, noch de macht, het is de dienst aan de mens, de totale mens met al zijn materiële, intellectuele, morele, geestelijke en religieuze behoeften. Het gaat hier om iedere mens afzonderlijk en iedere groep van mensen, zonder onderscheid naar ras of landaard’. Het episcopaat is ervan overtuigd dat de groeiende welvaart een goed is, maar dat men ‘niet mag toegeven aan de mythe van een onbeteugeld produktivisme’, want ‘ofschoon de economische groei een werktuig ten dienste van de ontwikkeling behoort te zijn, moet in de eerste plaats de noodzaak worden erkend van de persoonlijke en sociale ontplooiing van eenieder’. 2. Wat de toename van de produktiecapaciteit van de onderneming betreft in de vorm van autofinanciering werd reeds gezegd dat deze een zeker eigendomsrecht van de arbeiders heeft doen ontstaan. De bisschoppen oordelen dat ‘het dringend nodig is om een studie van dit complexe verschijnsel op gang te brengen. Daaruit kunnen opbouwende oplossingen ontstaan. Krachtens zijn natuur, structuur en gebruik raakt de zelffinanciering zeer uiteenlopende rechten, die in samenspraak van de verschillende partners dienen te worden erkend en gegarandeerd’Ga naar voetnoot3. 3. Tegenover de beginselen van het economisch liberalisme, waardoor in feite de economie georiënteerd wordt door enkelen, stelt het Franse episcopaat dat | |
[pagina 717]
| |
‘de gehele gemeenschap behoort deel te nemen aan de uitbouw van haar economie, terwijl de tussenlichamen, verenigingen of syndicaten, de band verzekeren tussen de personen en de staat. (...). Op lange termijn vereist de harmonie en de continuïteit van de economische groei pre-visies die het werk van allen behoren te zijn. (...). Dat vooruitzien moet geschieden op alle niveaus, nationaal en regionaal, op het terrein van het beroep zoals op dat van iedere onderneming. Allen die hoe dan ook deelnemen aan de economische bedrijvigheid moeten aan dat vooruitzien kunnen meewerken. In de onderneming zal moeten gezocht worden om, zonder dat de eenheid van leiding teloor gaat, de arbeiders te laten deelnemen aan het ontwerpen, het controleren en het uitvoeren van de beslissingen, die hen in de hoogste mate aangaan’. Op een hoger vlak ‘dienen de economische initiatieven organisch te worden ingeschakeld in een gemeenschappelijk project, dat uitgewerkt is door de ver-schillende erbij geïnteresseerde groepen en waarvan de laatste vomgeving voor verantwoordelijkheid van de overheid komt’. Vervolgens ‘vereist de solidariteit tussen de volkeren dat de nationale projecten worden gecoördineerd met grotere, internationale programma's...’. Wat bepaald het investeren aangaat ‘mag, omdat er zoveel mensen direct in hun bestaan bij betrokken zijn, de macht niet in handen van een enkeling worden gelaten. Zij moet worden uitgeoefend onder deelneming van alle betrokkenen en onder controle van de openbare macht’. In deze economische democratie, waarin medebezit en medebeheer geïmpliceerd zijn, moet ‘men alle mensen voorbereiden op het spelen van een actieve rol in het economisch leven, geheel naar vermogen, daartoe in staat gesteld door een vakopleiding, die aangepast is aan de behoeften en mogelijkheden van de economie; maar, belangrijker nog, ieder moet worden opgestuwd tot een cultureel niveau, waardoor hij in staat zal zijn zich aan te passen aan de veranderingen die zich zullen opdringen’. Kortom, ‘voor allen moet de mogelijkheid worden geopend om deel te nemen aan de economische vooruitgang, waarbij een beroep dient te worden gedaan op het gevoel van verantwoordelijkheid. Voorts behoren allen zich bewust te worden van hun opdracht tot solidariteit met de minst begunstigden, zowel nationaal als met het oog op de landen die nog op weg naar een betere ontwikkeling zijn. Dit alles vergt talrijke hervormingen van het economische en sociale leven, en een bekering in gezindheid en levenshouding. Allen hebben in de economische bedrijvigheid rekening te houden met bepaalde essentiële waarden, zonder dewelke de doelstellingen der menselijkheid niet kunnen worden bereikt. Die waarden zijn: solidariteit in de arbeid, bereidheid tot dienst, zorg om het algemeen welzijn, het inzicht dat alle goederen een gemeenschappelijke bestemming hebben, gevoel van verantwoordelijkheid jegens ieder mens’. Vóór Joannes XXIII heeft de Kerk in haar ‘sociale leer’ nooit de structuren zelf van het kapitalistisch systeem verantwoordelijk gesteld voor de bestaande sociale wantoestanden; zoals Gilbert Blardone zegt, schreef ze die, oordelend van buitenaf, toe aan het ‘zondig’ gedrag van de enkeling, eerder dan aan de ‘structurele zondigheid’ van de bestaande economische orde. Geconfronteerd | |
[pagina 718]
| |
met deze structurele economische wanorde hebben de Franse bisschoppen aan hun stellingname een draagwijdte gegeven die de traditionele houding van de Kerk doorbreekt. Het ‘manifest’ van de bisschoppen is de logische consequentie en de toepassing op concrete toestanden van wat op het Concilie in Schema 13 en eertijds in Mater et Magistra en Pacem in Terris werd geformuleerd. Daarom wordt ook zo vaak in de verklaring van het Franse episcopaat naar deze documenten verwezen. De Franse kerk acht het blijkbaar niet meer voldoende om haar ethische opdracht te vervullen, de slachtoffers van het regime op te vangen en in de mate van het mogelijke te helpen. Het gaat er voor de bisschoppen niet langer om, te dokteren aan de heilloze gevolgen, maar de oorzaken van de kwaal weg te nemen. Wanneer deze oorzaken van structurele aard zijn, dan wordt het een morele plicht het systeem radicaal te hervormen. Dit betekent niet dat de Kerk nu duidelijk de voorkeur zou gaan geven aan één bepaald economisch systeem. Zij vraagt alleen dat ‘de totale mens, met al zijn materiële, intellectuele, morele, geestelijke en religieuze behoeften en iedere groep van mensen, zonder onderscheid naar ras of landaard’, binnen het produktiesysteem tot hun recht zouden komen. De Kerk wil ook niet in de plaats treden van hen die onmiddellijk in de sociaal-economische werkelijkheid zijn geëngageerd. ‘Zonder pasklare oplossingen te willen voorleggen, wil ze in het licht van de jongste leerstellingen met hen nadenken over de diepere zin van deze onderneming en over de waarden die deze laatste in de weegschaal werpt, zowel als over de eisen en de oriëntering die onvermijdelijk zijn’.
Het ziet er naar uit dat de hypotheek van het bourgeois-kapitalisme die op de Kerk rustte en haar waar gelaat vertekende, eindelijk gaat opgeheven worden. De Franse bisschoppen hebben ondubbelzinnig gekozen tegen de structurele onrechtvaardigheid, vóór de waarachtige economische vooruitgang en een economie voor en door de gemeenschap. In deze economische democratie moet iedereen zijn verantwoordelijkheid kunnen opnemen om te komen tot zijn menselijke en christelijke ontplooiing. ‘Dit opdat de bedoelingen van God met de mens werkelijkheid worden. De mens is immers de auteur, het middelpunt en doel van het economische en sociale leven’. |
|